Uitspraak
1.[appellant1] ,
[appellant1],
[appellant2],
[appellanten] c.s.,
1.B. Rodenburg Holding B.V.,
Rodenburg Holding,
[geïntimeerde2],
[geïntimeerde3],
[geïntimeerden] c.s.,
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
13 december 2016 benoemde deskundige P. van de Streek AA/RB (hierna: de deskundige) een aanvullend deskundigenrapport zal uitbrengen.
De deskundige heeft op 25 april 2019 zijn aanvullend deskundigenrapport uitgebracht en ter griffie van het hof gedeponeerd.
- de memorie na aanvullend deskundigenbericht van [appellanten] c.s.;
- de memorie na aanvullend deskundigenbericht van [geïntimeerden] c.s. (met producties).
2.2. Verder over de grieven
In het tussenarrest van 13 december 2016 heeft het hof de deskundige benoemd en de vragen geformuleerd die ter beantwoording aan de deskundige zullen worden voorgelegd.
De deskundige heeft gerapporteerd en partijen hebben op het rapport gereageerd, waarna het hof in het tussenarrest van 3 juli 2018 het rapport en de kritiek van partijen (vooral van [appellanten] c.s.) op het rapport heeft besproken. Het hof overwoog in r.o. 2.27:
"
De slotsom is dat het hof [appellanten] c.s. grotendeels niet volgt in hun inhoudelijke kritiek op het deskundigenrapport. Het is het hof echter onduidelijk of bij de bepaling van de genormaliseerde winst rekening moet worden gehouden met een bedrag van € 5.000,- aan huurderskosten en, zo ja, wat de gevolgen daarvan zijn voor de door de deskundige vervaardigde schadebegrotingen. Ook ontbreekt een antwoord op de vraag of de ondernemingen van [appellant1] synergievoordelen hebben gemist en, zo ja, wat daarvan de schade is geweest."Het hof heeft de deskundige vervolgens opgedragen over deze twee onderwerpen een aanvullend deskundigenrapport uit te brengen.
Hierna zal het eerste deskundigenbericht, kortheidshalve, worden aangeduid als “het rapport” en het aanvullend deskundigenbericht als “het aanvullend rapport”.
"In de schadeberekeningen zoals opgenomen in het deskundigenrapport van 28 november 2017 is uitgegaan van de situatie dat het pand zou worden gehuurd met een jaarlijkse huursom van € 60.000. Ik merk op dat in de schadeberekeningen van 28 november 2017 geen rekening is gehouden met eliminatie van kosten die niet voor rekening komen van de huurder. In het arrest van 3 juli 2018 is een bedrag genoemd van € 5.000 voor eigenaarslasten.
Vervolgens heeft de deskundige berekend wat deze correcties betekenen voor de waardebepalingen die staan vermeld in zijn eerste rapport. Bij een waardebepaling volgens de rentabiliteitsmethode komt de deskundige uit op € 324.602,- dan wel € 354.913,- (in de situatie van een jaarlijkse groei van 2% vanaf boekjaar 2015).
Bij een berekening volgens de Discounted Cashflow Methode (DCF), volgens de deskundige de meest gebruikte methode om de waarde van een onderneming te bepalen, komt de deskundige na correctie uit op een waarde van € 317.226,- wanneer een disconteringsfactor (weigthed cost of capital ofwel WACC) van 18% wordt gehanteerd en van € 382.192,- bij een WACC van 15%. Als rekening wordt gehouden met een jaarlijkse groei van 2% komen de waardes uit op respectievelijk € 338.703,- en € 417.206,-. De deskundige herhaalt wat hij in zijn eerste rapport over de WACC heeft opgemerkt, dat een WACC van 18% de minimum disconteringsfactor is.
De deskundige heeft vervolgens in zijn rapport uiteengezet dat en waarom bij de waardering volgens deze methode moet worden gerekend met een WACC van 18%. Volgens de door [appellanten] c.s. ingeschakelde partijdeskundige, [G] (hierna: [G] ), is dit percentage veel te hoog. In het rapport van [G] naar aanleiding van het concept-rapport, waarnaar [appellanten] c.s. in hun memorie na deskundigenbericht verwijzen, stelt [G] dat gerekend moet worden met een WACC van 5%, de rente die verschuldigd is op de financiering. De partijdeskundige van [geïntimeerden] c.s., [F] , is in zijn rapport naar aanleiding van het rapport van de deskundige ingegaan op het betoog van [G] . Volgens [F] miskent [G] een fundamenteel uitgangspunt voor de waardering van ondernemingen, dat de waarde van een onderneming niet afhangt van de wijze waarop de onderneming is gefinancierd. De deskundige zelf heeft in zijn rapport als volgt gereageerd op de kritiek van [G] :
“
Een WACC dient te worden berekend op basis van een normale financieringsverhouding, ongeacht de werkelijke financieringssituatie. Voor een MKB-onderneming zou een financieringsverhouding van 75% eigen vermogen en 25% vreemd vermogen een reële financieringsverhouding zijn. Dit rechtvaardigt een WACC van 15-25%. Dit wordt onderbouwd door literatuur (…). De minimale rendementseis voor kleine ondernemingen bedraagt 18% en de gemiddelde rendementseis bedraagt 21% (BDO:2008). De gehanteerde WACC is mede gebaseerd op praktijkervaring. Het is hoogst ongebruikelijk dat bij de toepassing van de DCF methode een WACC wordt gehanteerd die overeenkomt met de rente die verschuldigd is op de financiering.”
Zoals ook al is overwogen in rechtsoverweging 2.16 van het tussenarrest van 3 juli 2018 heeft de deskundige met deze toelichting de stelling van [G] dat gerekend moet worden met een WACC van 5% afdoende weerlegd, mede gezien de reactie van [F] op deze kritiek. Het hof neemt bovendien in aanmerking dat [appellanten] c.s. in hun memorie na deskundigenbericht hebben volstaan met een verwijzing naar het rapport van [G] , maar niet zijn ingegaan op de bespreking van de deskundige van dat rapport. Gelet op wat de deskundige heeft aangevoerd over wat in de praktijk gangbaar is, volgt het hof de deskundige in diens keuze voor een WACC van 18%.
In het eerder genoemde tussenarrest van 3 juli 2018 heeft het hof overwogen dat het oordeel van de deskundige op dit punt inzichtelijk, consistent en plausibel is. Het hof ziet geen reden om daarop terug te komen. Dat betekent dat het hof zal uitgaan van de berekening van de deskundige in het aanvullend rapport waarin wordt uitgegaan van gelijkblijvende groei. Deze berekening sluit op een bedrag van € 317.226,-.
“Ten aanzien van de overnemende partij ( [appellant1] ) zou er mogelijk sprake kunnen zijn van de volgende synergievoordelen:
- De bakkerij van [appellanten] c.s. is in mei 2013 failliet gegaan. [appellanten] c.s. hebben niet gemotiveerd gesteld dat indien de banketbakkerij daadwerkelijk zou zijn overgenomen het faillissement niet zou hebben plaatsgevonden. Dat betekent dat eventuele synergievoordelen zich slechts gedurende een beperkte periode zouden hebben voorgedaan;
- De deskundige heeft in het rapport geen rekening gehouden met synergievoordelen binnen de bakkerij van [appellanten] c.s. Uit het aanvullend rapport volgt dat de deskundige indien rekening moet worden gehouden met synergievoordelen deze waardeert op € 49.000,- en
€ 21.000,-, maar dat de deskundige er niet van overtuigd is dat sprake is van synergievoordelen. De deskundige heeft het over “mogelijke synergievoordelen” en dat onzeker is of deze synergievoordelen ook kunnen worden gerealiseerd, waarbij hij erop wijst dat uit de praktijk blijkt dat de synergievoordelen vaak tegenvallen. Met dat laatste sluit hij aan bij de verwijzing van [F] in zijn reactie op het concept aanvullend rapport naar literatuur over synergievoordelen.
Al met al heeft de stelling van [appellanten] c.s. dat sprake zou zijn geweest van forse synergievoordelen weinig concrete grondslag. In hun reactie op het aanvullend rapport van de deskundige hebben [appellanten] c.s. die grondslag niet alsnog versterkt. Daar staat tegenover dat de deskundige het bestaan van synergievoordelen niet uitsluit. In hun reactie op het rapport van de deskundige hebben [geïntimeerden] c.s. (met verwijzing naar de rapporten van [F] ) ook niet aangevoerd dat het uitgesloten is dat sprake is van synergievoordelen. Zij hebben vooral benadrukt dat niet teveel verwacht mag worden van synergievoordelen en zij hebben de berekening door de deskundige van mogelijke synergievoordelen bekritiseerd. Het hof gaat er, alles afwegend, vanuit dat [appellanten] c.s. door de wanprestatie van [geïntimeerden] c.s. mogelijk synergievoordelen hebben gemist, dat die synergievoordelen niet gemakkelijk geconcretiseerd kunnen worden (op iedere benaderingswijze valt wel wat af te dingen), dat het effect van de synergievoordelen beperkt is en in dit geval ook in tijd beperkt moet worden. Alles afwegend en in het licht van wat het hof hiervoor heeft overwogen over de mogelijkheid die aan [appellanten] c.s. is ontnomen om aan te tonen dat sprake is synergievoordelen, ziet het hof reden om de synergievoordelen te schatten op € 25.000,-. Wat partijen verder (al dan niet onder verwijzing naar de rapporten van de door hen ingeschakelde deskundigen) hebben aangevoerd over de berekening van de synergievoordelen door de deskundige kan bij deze stand van zaken onbesproken blijven.
€ 17.226,-. Bij de bepaling van dit bedrag is er al rekening mee gehouden dat de synergievoordelen gedeeltelijk in de koopprijs zijn verwerkt; die was met € 325.000,- immers hoger dan de waarde van de banketbakkerij exclusief synergievoordelen in de bakkerij van [appellanten] c.s.
2.13 De slotsom is dat de vordering van [appellanten] c.s. wegens winstderving € 17.226,- bedraagt. Voor zover [appellanten] c.s. er met
grief Iover klagen dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met schade vanwege winstderving slaagt de grief. Het hof tekent daarbij aan dat het hof deze schade op een aanmerkelijk lager begroot dan [appellanten] c.s. vorderen.
grief II, die, naast de te onderscheiden posten, ook is gericht tegen het door de rechtbank toegewezen bedrag.
Onder deze omstandigheden - waarbij [geïntimeerden] c.s. toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de nakoming van hun verplichtingen uit de koopovereenkomst, schadeplichtig zijn en er ook sprake is van substantiële schade, maar het toewijsbare schadebedrag een fractie is van het bedrag dat [appellanten] c.s. tot inzet van de procedure hebben gemaakt - ziet het hof redenen om ook in principaal hoger beroep de proceskosten te compenseren. Dat geldt ook voor de door beide partijen betaalde voorschotten op de kosten van de deskundige, in die zin dat het voorschot voor rekening blijft van degene die het heeft betaald.
3.De beslissing
€ 2.434,25 voor geliquideerd salaris van de advocaat;