ECLI:NL:GHARL:2019:8686
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van een niet met gezag belaste vader inzake de ondertoezichtstelling van zijn minderjarige kind
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vader die niet met het gezag over zijn minderjarige kind is belast. De vader verzoekt om als belanghebbende te worden aangemerkt in de procedure tot verlenging van de ondertoezichtstelling van zijn kind, die door de gecertificeerde instelling (GI) was aangevraagd. De kinderrechter had eerder het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen en ook het verzoek van de vader om als belanghebbende te worden aangemerkt, werd afgewezen. De vader stelt dat hij belanghebbende is omdat de ondertoezichtstelling is uitgesproken in verband met het uitblijven van statusvoorlichting en omdat hij in het verleden een rol heeft gespeeld in het leven van zijn kind.
Het hof verwijst naar de relevante wetgeving, waaronder artikel 798 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, en de rechtspraak van de Hoge Raad. Het hof overweegt dat de vader, die niet met het gezag is belast, in beginsel geen belanghebbende is in de procedure tot verlenging van de ondertoezichtstelling, tenzij hij zelf om de verlenging heeft verzocht. De vader heeft echter niet zelf om de verlenging verzocht, maar heeft enkel de kinderrechter gevraagd om hem als belanghebbende aan te merken. Het hof concludeert dat de vader niet als belanghebbende kan worden aangemerkt en verklaart hem niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
De beslissing van het hof is op 17 oktober 2019 uitgesproken in het openbaar, waarbij de rechters en de griffier aanwezig waren. De vader kan in de toekomst wel opnieuw een verzoek tot ondertoezichtstelling indienen, maar in deze procedure is hij niet ontvankelijk verklaard.