ECLI:NL:GHARL:2020:10765

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
200.279.047
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek eenhoofdig gezag en wijziging hoofdverblijfplaats in zorg- en opvoedingsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de zorg- en opvoedingsregeling van de minderjarige [de minderjarige], geboren in 2012. De moeder, verzoekster in het principaal hoger beroep, heeft verzocht om een wijziging van de zorgregeling en een eenhoofdig gezag. De vader, verweerder in het principaal hoger beroep, heeft eveneens verzocht om een wijziging van het gezag en een andere zorgregeling. De rechtbank Gelderland had eerder een zorgregeling vastgesteld waarbij [de minderjarige] voornamelijk bij de vader verblijft.

Het hof heeft de verzoeken van de moeder en de vader afgewezen. Het hof oordeelt dat er geen onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders en dat gezamenlijk gezag in het belang van het kind is. De communicatie tussen de ouders is problematisch, maar het hof is van mening dat gezamenlijk gezag hen dwingt om samen te werken aan verbetering. De huidige zorgregeling, die door de rechtbank is vastgesteld, wordt door het hof bekrachtigd, omdat een wijziging zou leiden tot onrust en onduidelijkheid voor [de minderjarige].

De moeder heeft ook verzocht om een wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige], maar het hof heeft geoordeeld dat er geen wijziging van omstandigheden is die dit rechtvaardigt. De vader heeft de zorg voor [de minderjarige] en er zijn geen zorgen over zijn opvoedvaardigheden. Het hof heeft ook het verzoek van de moeder om een belregeling afgewezen, omdat dit mogelijk tot onrust zou leiden. De beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd en het meer of anders verzochte wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.279.047
(zaaknummers rechtbank Gelderland 352889 en 354398)
beschikking van 22 december 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.X.C. Peters te Woudenberg,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.F.M. Kappé te Amsterdam.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Ede,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem (verder ook te noemen: de rechtbank), van 19 juni 2019 en 13 februari 2020, uitgesproken onder voormelde zaaknummers. De laatste beschikking wordt verder ook ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 13 mei 2020;
- het verweerschrift, tevens incidenteel hoger beroep, met producties;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties;
- een brief van de GI van 26 juni 2020, waarin staat dat de GI geen verweer zal voeren;
- een brief van de GI van 11 november 2020, met bijlage;
- een journaalbericht van mr. Peters van 13 november 2020 met producties;
- een journaalbericht van mr. Kappé van 13 november 2020 met producties;
- een journaalbericht van mr. Peters van 13 november 2020 met pleitaantekeningen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 november 2020 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [C] verschenen. Namens de GI zijn verschenen [D] en [E] .

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van:
[de minderjarige] , geboren [in] 2012 te [B] , hierna: [de minderjarige] .
De vader heeft [de minderjarige] erkend. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank van 18 december 2015 is de regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, die de ouders waren overeengekomen, vastgesteld. De regeling houdt in dat [de minderjarige] met ingang van 24 januari 2016 eenmaal per twee weken gedurende een weekend van vrijdag uit school tot maandag voor school en elke week van dinsdag uit school tot donderdag voor school bij de moeder verblijft, waarbij de moeder [de minderjarige] van school ophaalt en hem naar school brengt. Daarnaast is vastgesteld dat [de minderjarige] de helft van de schoolvakanties en feestdagen bij de moeder verblijft.
3.3
Bij beschikking van 19 juni 2019 heeft de rechtbank in aanvulling op de regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zoals vastgesteld in de beschikking van de rechtbank van 18 december 2015 bepaald dat [de minderjarige] tijdens de zomervakantie van 2019 in week 1 (vanaf 22 juli 2019) en in week 4 en 5 bij de moeder verblijft en in week 2, 3 en 6 bij de vader. Iedere verdere beslissing over het gezag, de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling en de ondertoezichtstelling is aangehouden in afwachting van een rapport en een advies van de raad.
3.4
Op 6 januari 2020 is [de minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld, met ingang van
6 januari 2020 tot 6 januari 2021.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking heeft de rechtbank als regeling voor de verdeling van zorg- en opvoedingstaken vastgesteld dat [de minderjarige] eenmaal per veertien dagen van vrijdag uit school tot maandag naar school bij de moeder verblijft en daarnaast gedurende de vakanties en feestdagen, in onderling overleg tussen de
ouders en met goedkeuring van de gezinsvoogd te bepalen. De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder wil dat het hof een andere ruimere zorg- en contactregeling vaststelt. Zij heeft die zorgregeling in haar beroepschrift nader uitgewerkt.
4.3
Ook de vader is het niet eens met de beslissingen van de rechtbank. Hij wil graag dat het hof hem alleen belast met het gezag over [de minderjarige] en een andere begeleide zorgregeling vaststelt.

5.De motivering van de beslissing

Gezag
5.1
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Er zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken op grond waarvan het hof tot een ander oordeel komt dan de rechtbank inzake het ouderlijk gezag over [de minderjarige] . Naar het oordeel van het hof is er vooralsnog geen sprake van een onaanvaardbaar risico dat [de minderjarige] klem of verloren raakt. Evenmin is een eenhoofdig gezag in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk.
5.3
Vast staat dat de communicatie tussen de ouders niet goed is. Partijen zijn sinds het uiteengaan verwikkeld geraakt in een strijd die zich met name heeft geconcentreerd in de zorg over [de minderjarige] . Partijen hebben in dat kader verschillende procedures tegen elkaar gevoerd.
5.4
Het hof is, conform het advies van de raad, van oordeel dat gezamenlijk gezag in het belang van [de minderjarige] is. De moeder krijgt op die manier de kans zich als gelijkwaardig ouder te positioneren. De ouders blijven hierdoor bovendien genoodzaakt te werken aan het verbeteren van de communicatie en hun onderlinge verstandhouding. Momenteel zou de gezinsvoogd behulpzaam kunnen zijn bij geschilpunten tussen de ouders over de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] . Het hof gaat ervan uit dat, nu wordt beslist op meerdere grote geschilpunten tussen partijen, de vader en de moeder in de toekomst weer in staat zullen zijn om in goed overleg met elkaar als ouders beslissingen over [de minderjarige] te nemen. Partijen hebben zich bovendien aangemeld bij [F] en zij proberen met de hulpverlening hun onderlinge communicatie te verbeteren.
5.5
Het hof overweegt nog ten overvloede dat het van belang is dat de moeder zelf het gezag samen met de vader uitoefent en gezagsbeslissingen niet aan haar huidige partner overlaat. De ouders dienen in gezamenlijk overleg afspraken te maken over [de minderjarige] . De moeder dient niet zonder overleg met de vader medische beslissingen over [de minderjarige] te nemen. Als de moeder dat toch doet is dat niet in het belang van [de minderjarige] en kan dat een wijziging van het gezag in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk maken.
5.6
Gelet op het vorenstaande zal het hof de beschikking van de rechtbank ten aanzien van het gezag en de afwijzing van het verzoek van de vader bekrachtigen.
Zorgregeling
5.7
De ouders hebben samen het gezag. Ingevolge artikel 1:253a lid 4 BW in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 1:377a, derde lid, BW een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 1:377c, eerste en tweede lid, BW wordt verschaft.
5.8
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
5.9
De moeder wil een uitbreiding van de huidige zorgregeling. Primair heeft zij een co-ouderschapregeling verzocht en subsidiair een uitbreiding van de huidige zorgregeling.
5.1
De huidige zorgregeling is de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling. Deze regeling loopt naar behoren. De raad adviseert deze zorgregeling te handhaven. Het hof zal dit advies van de raad volgen. Een wijziging van de zorgregeling zal mogelijk leiden tot nieuwe onrust en onduidelijkheid bij [de minderjarige] , hetgeen niet in belang van [de minderjarige] is. Daarnaast zijn er zorgen over de belastbaarheid van de moeder. Gelet hierop acht het hof een uitbreiding van de zorgregeling niet wenselijk. Het hof acht de huidige zorgregeling in het belang van [de minderjarige] en zal daarom deze door de rechtbank vastgestelde zorgregeling bekrachtigen.
Hoofdverblijfplaats
5.11
De moeder heeft, indien de huidige zorgregeling niet wordt uitgebreid, een verzoek gedaan om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] te wijzigen en te bepalen dat de hoofdverblijfplaats bij de moeder is. Niet is gebleken van een wijziging van omstandigheden die dat nodig maakt. De zorgregeling komt erop neer dat [de minderjarige] door de week en elk tweede weekend, dat is het merendeel van de tijd, bij zijn vader verblijft en daar dus ook feitelijk zijn hoofdverblijfplaats heeft. De vader zorgt al sinds de geboorte voornamelijk voor [de minderjarige] . Er zijn geen zorgen over de opvoedvaardigheden van de vader. Niet is gebleken dat het bij de vader niet goed gaat met [de minderjarige] of dat de vader tekort schiet in de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] . [de minderjarige] is op dit moment gebaat bij rust, stabiliteit en duidelijkheid. Het hof acht het van belang dat de huidige regelmaat in het leven van [de minderjarige] blijft bestaan. In hetgeen de moeder heeft aangevoerd ziet het hof, gelet op het belang van [de minderjarige] , geen aanleiding de hoofverblijfplaats te wijzigen. Het hof volgt hierin het advies van de raad.
5.12
Het vorenstaande brengt met zich dat het (voorwaardelijke) verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder te bepalen, zal worden afgewezen.
Belregeling
5.13
De moeder verzoekt een belregeling vast te stellen. Dit verzoek zal door het hof worden afgewezen. Het hof is van oordeel dat indien [de minderjarige] telefonisch contact met de moeder wil opnemen als hij bij de vader is de vader [de minderjarige] daartoe de gelegenheid moet geven, zoals dat ook andersom zal moeten gelden. Door het hof vastgestelde belmomenten kunnen mogelijk tot onrust leiden, zowel bij [de minderjarige] als bij de ouders.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem,
van 13 februari 2020;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, R. Feunekes en A. Smeeing-van Hees, bijgestaan door mr. A.B. de Wit als griffier, en is op 22 december 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.