ECLI:NL:GHARL:2020:10773

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
200.283.262
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en schriftelijke aanwijzing door gecertificeerde instelling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Arnhem, waarin een schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) werd gegeven met betrekking tot de omgang van de vader met zijn kinderen. De moeder, die alleen het gezag heeft over de kinderen, verzocht om de schriftelijke aanwijzing te laten vervallen. De GI had eerder een aanwijzing gegeven waarin werd bepaald dat de vader niet alleen met de kinderen mocht zijn, vanwege zijn verslaving aan softdrugs. De moeder was van mening dat deze aanwijzing de omgang tussen de vader en de kinderen onterecht beperkte.

De mondelinge behandeling vond plaats op 26 november 2020, waarbij de moeder werd bijgestaan door haar advocaat, mr. J.W.J. Hopmans. De GI was vertegenwoordigd door twee personen, maar de vader en de raad voor de kinderbescherming waren niet aanwezig. Het hof heeft de procedure en de feiten van de zaak in overweging genomen, evenals de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Het hof oordeelde dat de schriftelijke aanwijzing van de GI geen regeling betrof inzake het recht op omgang, maar een aanwijzing op basis van artikel 1:264 BW. Hierdoor was het hof van mening dat de moeder niet-ontvankelijk verklaard diende te worden in haar hoger beroep, aangezien tegen de beslissing van de kinderrechter geen hoger beroep openstond. De beschikking van het hof werd op 22 december 2020 uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.283.262
(zaaknummer rechtbank Gelderland 372011)
beschikking van 22 december 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.W.J. Hopmans te Groesbeek, gemeente Berg en Dal,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [A] ,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Arnhem, zittingsplaats Arnhem (verder ook te noemen: de kinderrechter), van 16 juli 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 9 september 2020;
- een e-mailbericht van 14 oktober 2020 van de GI;
- een journaalbericht van mr. Hopmans van 28 oktober 2020 met bijlage.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 november 2020 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI zijn verschenen [B] en [C] . Tevens is [D] , begeleidster van de moeder, verschenen.
Namens de raad voor de kinderbescherming is niemand verschenen. De vader is evenmin verschenen.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2015 te [E] ,
hierna: [de minderjarige1] , en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2015 te [E] ,
hierna: [de minderjarige2] ,
tezamen ook te noemen de kinderen.
De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
3.2
Bij beschikking van 6 januari 2020 zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld tot 6 januari 2021, met de benoeming van de GI tot gezinsvoogdes.
3.3
De GI heeft op 3 juni 2020 een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Hierin is het volgende opgenomen:
- Vader is niet alleen met de kinderen en moeder is ervoor verantwoordelijk het zo te
organiseren dat dit ook niet gebeurt:
* Moeder zorgt ervoor dat haar werk en andere afspraken zo gepland worden dat
vader niet alleen is met de kinderen,
* Bij noodsituaties waarbij moeder het niet anders geregeld krijgt schakelt moeder de
buurvrouw in en heeft de buurvrouw de zorg voor de kinderen (al dan niet in bijzijn
van vader).
- Moeder werkt mee met de inzet van hulpverlening, waaronder opvoedondersteuning.
Het aantal uren opvoedondersteuning is nu bepaald voor 10 uur per week. Hierbij
observeert hulpverlening op verschillende momenten van de dag om een goed beeld
te krijgen van de opvoedsituatie. Hulpverlening maakt in overleg met de
jeugdzorgwerker de inschatting op welke momenten de hulpverlening passend/nodig
is.
- Moeder kiest ervoor om samen met vader (die een softdrugs verslaving heeft) in één
huis te wonen. Dit betekent dat er van vader wordt verwacht dat hij zich laat
behandelen voor de verslaving. Vader volgt hiervoor de adviezen vanuit de
verslavingszorg op.
- Vader blijft onder curatele.
- Moeder staat het toe dat de betrokken partijen rondom de kinderen informatie
uitwisselen die van belang is betreffende de opvoeding van de kinderen, (ouders
worden vanzelfsprekend meegenomen in de informatie die wordt uitgewisseld.)
3.4
De moeder heeft in het inleidend verzoekschrift, bij de rechtbank binnengekomen op 16 juni 2020, verzocht om deze schriftelijke aanwijzing in haar geheel vervallen te verklaren.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing van 3 juni 2020 gedeeltelijk vervallen verklaard, met betrekking tot het punt:
- Vader blijft onder curatele.
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de moeder kenbaar gemaakt dat zij enkel verzoekt om de bestreden beschikking te vernietigen met betrekking tot (de beperking van) het contact van de kinderen met de vader. Zij verzoekt op dat punt de schriftelijke aanwijzing van de GI vervallen te verklaren.
4.3
De GI voert verweer en verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De eerste vraag die dient te worden beantwoord is of de moeder ontvankelijk is in haar hoger beroep.
5.2
Op grond van artikel 1:263 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de gecertificeerde instelling ter uitvoering van haar taak schriftelijk aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Ingevolge het tweede lid van dat artikel dienen de met het gezag belaste ouder en de minderjarige deze aanwijzingen op te volgen.
5.3
Blijkens artikel 1:264 BW kan de kinderrechter op verzoek van de met het gezag belaste ouder of de minderjarige van 12 jaar of ouder een aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren.
5.4
Ingevolge artikel 1:265g lid 1 BW kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
Tegen een dergelijk beslissing staat hoger beroep open.
5.5
Volgens de moeder heeft de GI met de schriftelijke aanwijzing de omgang tussen de vader en de kinderen beperkt en dient zij ontvankelijk te worden verklaard in het hoger beroep.
5.6
Het hof is van oordeel dat artikel 1:265g BW niet van toepassing is in deze zaak, alleen al omdat de schriftelijke aanwijzing geen regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang van de vader en de kinderen betreft. De vader en de moeder wonen in hetzelfde huis en de GI heeft de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven om te voorkomen dat de vader alleen met de kinderen is. Dit is geen regeling over de omgang tussen de vader en de kinderen, maar het betreft een schriftelijke aanwijzing op grond van artikel 1:264 BW. Blijkens artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat tegen een dergelijke beslissing van de kinderrechter geen hoger beroep open.
5.7
Op grond van het vorenstaande zal het hof de moeder niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, J.H. Lieber en A. Smeeing-van Hees, bijgestaan door mr. A.B. de Wit als griffier, en is op 22 december 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.