ECLI:NL:GHARL:2020:10775

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
200.283.486
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland van 1 juli 2020 aangevochten, waarin de kinderen onder toezicht waren gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) en een machtiging tot uithuisplaatsing was verleend bij de vader, die geen gezag over hen heeft. De moeder voerde aan dat de bestreden beschikking vernietigd moest worden en dat de verzoeken van de raad voor de kinderbescherming afgewezen moesten worden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 26 november 2020 was de moeder aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, terwijl de vader niet verscheen. De raad en de GI waren wel vertegenwoordigd. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarigen veel hebben meegemaakt, waaronder wisselende woonplaatsen en agressie in de thuissituatie. De moeder had zorgen over haar alcoholgebruik, maar leek stappen te zetten in de richting van herstel. Het hof oordeelde dat er onvoldoende zicht was op de opvoedsituatie bij de vader en dat de ouders niet in staat waren om de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen weg te nemen.

Het hof heeft de grieven van de moeder verworpen en de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen zijn gehandhaafd. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, die behoefte hebben aan stabiliteit en duidelijkheid in hun opvoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.283.486
(zaaknummer rechtbank Gelderland 369684)
beschikking van 22 december 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.L.A. Cox te Nijmegen,
en
de raad voor de kinderbescherming, regio Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de vader.
de gecertificeerde instelling Stichting
Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem (verder ook te noemen: de kinderrechter), van 1 juli 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 18 september 2020;
- het verweerschrift van de raad.
2.2
De hierna te noemen minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar hebben daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 26 november 2020 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is [C] verschenen. Namens de GI is mevrouw [D] , gezinsvoogd, verschenen. De vader is, hoewel hij was opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
[de minderjarige1] is geboren [in] 2006 te [A] .
[de minderjarige2] is geboren [in] 2008 te [A] .
3.2
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
3.3
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven bij de vader.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter op verzoek van de raad [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 1 juli 2020 tot 1 juli 2021.
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verleend bij de ouder zonder gezag (de vader), eveneens met ingang van 1 juli 2020 tot 1 juli 2021.
4.2
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende de verzoeken van de raad af te wijzen.
4.3
De raad voert verweer en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.3
De raad voert aan dat er gronden zijn voor een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen; de moeder betwist dat.
5.4
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof met de raad van oordeel dat, gronden voor een ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing aanwezig zijn.
5.5
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben veel meegemaakt in hun leven. Zij hebben wisselende woonplaatsen gehad, hebben een tijd lang te maken gehad met agressie van de meerderjarige zoon van de moeder uit een andere relatie en zijn getuige geweest van diverse escalaties tussen de ouders. De ontwikkelingsbedreiging van de kinderen vloeit voort uit de zorgen over de opvoedsituatie van de kinderen.
5.6
Er zijn zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder. Bij de moeder waren grote zorgen over haar alcoholgebruik. Inmiddels is de moeder gekomen tot erkenning van haar problematiek en heeft zij hulpverlening voor zich zelf geaccepteerd. De moeder stelt dat zij al enige tijd geen alcohol meer heeft gedronken. Het hof onderkent dat de moeder belangrijke –eerste - stappen lijkt te hebben gezet om haar eigen problematiek onder controle te krijgen. Deze stappen zijn echter van recente datum. Er is nog geen zicht op de (blijvende) resultaten terwijl bij verslavingsproblematiek een groot risico aanwezig is op terugval.
5.7
Bij de vader bestaat nog steeds onduidelijkheid over de opvoedsituatie van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De vader komt zelfbepalend over. De hulpverlening heeft geprobeerd met de vader tot een samenwerking tot komen, maar dat is niet gelukt. De vader is bij de mondelinge behandeling in hoger beroep niet aanwezig geweest, waardoor het hof de vader over de thuissituatie van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] geen vragen heeft kunnen stellen. Doordat de vader zonder opgave van redenen niet bij de mondelinge behandeling aanwezig is geweest, vraagt het hof zich af of de vader zich voldoende betrokken voelt bij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Het hof acht het van belang dat er meer zicht komt op de thuissituatie van de kinderen.
5.8
Met de kinderrechter is het hof van oordeel dat de ouders onvoldoende in staat zijn om onder eigen verantwoordelijkheid de ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] weg te nemen. Hoewel tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de kinderen inmiddels weer naar school gaan en dat het met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] goed gaat op school, is er nog steeds onvoldoende zicht op de thuissituatie van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de vader.
5.9
Ten aanzien van de uithuisplaatsing overweegt het hof dat partijen het gezamenlijk gezag over de kinderen (nog) niet hebben geregeld. De moeder is alleen belast met het gezag over de kinderen. Een vernietiging van de bestreden beschikking ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing zal betekenen dat de kinderen bij de moeder teruggeplaatst worden.
Gelet op de problematiek en de opvoedingsvaardigheden van de moeder is het hof van oordeel dat een terugplaatsing bij de moeder op dit moment niet in het belang van de kinderen is. De moeder heeft gesteld dat het niet noodzakelijk is om een rechterlijke machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen te verlenen aangezien de moeder instemt met een uithuisplaatsing bij de vader. In het verleden is de moeder niet altijd standvastig geweest in haar beslissingen. Voor de kinderen is het van belang dat zij rust, regelmaat en duidelijkheid hebben, waardoor zij zich positief kunnen (blijven) ontwikkelen. Nu de kinderen verblijven bij de vader zonder gezag, acht het hof een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk.
5.1
De slotsom is dat de grieven falen en dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 1 juli 2020.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeing-van Hees, J.H. Lieber en R. Feunekes, bijgestaan door mr. A.B. de Wit als griffier, en is op 22 december 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.