ECLI:NL:GHARL:2020:1381

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
18 februari 2020
Zaaknummer
200.242.046
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurzaak over energiekosten en inzage in kosten door verhuurder

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om een huurgeschil tussen [appellant], de huurder, en De Dikkenberg B.V., de verhuurder. De appellant had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen De Dikkenberg, waarin hij de betaling van energiekosten betwistte. De kantonrechter had de vordering van De Dikkenberg tot betaling van de energiekosten toegewezen, maar de vordering van de appellant tot inzage in de door De Dikkenberg betaalde energiekosten was afgewezen. De appellant ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

Het hof oordeelde dat de vordering van De Dikkenberg tot betaling van energiekosten onvoldoende was onderbouwd. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de energiekosten die in rekening waren gebracht, en het hof stelde vast dat De Dikkenberg niet had aangetoond welke kosten daadwerkelijk waren gemaakt. De vordering van de appellant tot inzage in de boeken en bescheiden van De Dikkenberg met betrekking tot de energiekosten werd toegewezen, op basis van artikel 7:259 lid 4 BW. Het hof oordeelde dat de appellant recht had op inzage in de kosten die De Dikkenberg aan haar leverancier had betaald voor de levering van aardgas, water en elektriciteit over de jaren 2014 tot en met 2018.

Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en wees de vordering van De Dikkenberg af. Tevens werd De Dikkenberg veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van het arrest de gevraagde stukken te overleggen aan de appellant, op straffe van een dwangsom. De kosten van de procedure werden aan De Dikkenberg opgelegd, aangezien zij in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.242.046
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem 5608873)
arrest van 18 februari 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. J.W. Koekebakker, advocaat te Ede,
tegen:
De Dikkenberg B.V.,
gevestigd te Otterlo,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser in conventie, verweerster in reconventie,
hierna: De Dikkenberg,
advocaat: mr. T.J. van Veen, advocaat te Ede.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 25 januari 2017 en 2 mei 2018 die de kantonrechter (rechtbank Gelderland, locatie Arnhem) heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van [appellant] ,
- de memorie van grieven, tevens akte wijziging en vermeerdering eis (met producties),
- de memorie van antwoord tevens antwoordakte (met één productie).
2.2.
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1.
Het gaat in deze zaak over de rekening voor bijkomende leveringen en diensten over (onder meer) het jaar 2013 voor de door [appellant] gehuurde woning op het [B] , welk landgoed door De Dikkenberg wordt geëxploiteerd. [appellant] huurt die woning van een eigenaar, vertegenwoordigd door De Dikkenberg, op basis van een schriftelijke huurovereenkomst van 13 december 2012. In de huurovereenkomst (zie productie 1 bij inleidende dagvaarding) is onder meer bepaald dat de huurprijs € 1.000,00 per maand bedraagt en dat er een vergoeding verschuldigd is voor de onder artikel 5 genoemde bijkomende leveringen en diensten. In artikel 5 staat onder meer dat het verbruik van aardgas, water en elektriciteit zal worden verrekend via de desbetreffende meters van het gehuurde. Artikel 4.2. van de huurovereenkomst bepaalt dat de vergoeding voor bijkomende leveringen en diensten wordt bepaald overeenkomstig de prijzen geldend voor bewoners van [B] op Recreatiepark De Dikkenberg te [A] . Als voorschot voor leveringen en diensten betaalde [appellant] in 2013 een bedrag van € 150,00 per maand aan De Dikkenberg (dit bedrag is later gewijzigd naar € 300,00, daarna verlaagd naar € 250,00 en tenslotte weer verhoogd naar € 300,00 per maand). Bij factuur van 27 december 2013 heeft De Dikkenberg (na verrekening van de reeds betaalde voorschotten) in totaal € 2.477,00 aan kosten voor aardgas, water en elektriciteit (op basis van het volgende verbruik: 255m3 water à € 2,43, 7642 Kwh elektra à € 0,25 en 2345 m3 gas à € 0,78), inclusief btw in rekening gebracht bij [appellant] . [appellant] heeft bij brief van 28 december 2013 bezwaar gemaakt tegen de energie-afrekening, waarop De Dikkenberg een monteur heeft gestuurd om de cv-installatie van het door [appellant] gehuurde huis te controleren. De monteur heeft op de werkbon van 13 januari 2014 (zie punt 8 conclusie van antwoord en productie 5 bij die conclusie) opgenomen:
“Binnengasleiding controleren op dichtheid. Geen lekkage. Werking ketel ivm hoog gasverbruik (wel nieuwe bewoner sinds een jaar) 2345m3 thermostaat handbediend. Deze bijgesteld met de huidige temperatuur en ingestelde temperatuur. Er zat +/- 3 graden verschil in. (…)”.Op de factuur van 14 januari 2014 heeft de monteur vermeld:
“Uitgevoerde werkzaamheden: Onderhoud aan de c.v. ketel uitgevoerd. Binnenleiding gecontroleerd op dichtheid, geen lekkages”. De Dikkenberg heeft per brief van 29 december 2014 (zie productie 5 inleidende dagvaarding) aan [appellant] bericht dat de gasmeter is gecontroleerd door er een controlemeter bij te plaatsen en dat uit die meetgegevens blijkt dat ook de gasmeter goed werkt. [appellant] heeft de factuur van 27 december 2013 onbetaald gelaten. [appellant] betoogt, kort samengevat, dat een deel van het verbruik van gas over het jaar 2013 voor rekening van De Dikkenberg dient te blijven omdat de cv-installatie niet goed functioneerde. Daarnaast vindt hij dat een te hoge prijs is berekend voor het verbruik van aardgas, water en elektriciteit sinds 2013.
3.2.
De kantonrechter heeft [appellant] veroordeeld de factuur van 27 december 2013 te betalen (vermeerderd met rente en kosten). De reconventionele vordering van [appellant] tot (onder meer) veroordeling van De Dikkenberg om, op grond van art. 7:259 lid 4 BW, inzage te geven in de boeken en andere bescheiden die ten grondslag liggen aan de aan hem berekende energiekosten en in het bijzonder in de verbruiksafrekening van inkoop en doorlevering alsmede de desbetreffende facturen waaruit de prijs per KwH (elektra) of m3 (water en gas) blijkt, is door de kantonrechter afgewezen.
3.3.
Van dat vonnis is [appellant] in hoger beroep gekomen met vijf grieven. Ook heeft hij zijn eis in hoger beroep gewijzigd in die zin dat hij thans vordert (i.) De Dikkenberg te veroordelen de boeken en bescheiden te overleggen met betrekking tot de afrekening van inkoop van aardgas, water en elektriciteit over de jaren 2013 tot en met 2018 alsmede de desbetreffende facturen waaruit de prijs per KwH (elektra) of m3 (water en gas) blijken die De Dikkenberg (althans Recreatiepark De Dikkenberg) aan de energieleverancier betaalt, een en ander op straffe van een dwangsom. Tevens vordert [appellant] in hoger beroep (ii.) voor recht te verklaren dat het in het voorschot begrepen en af te rekenen verbruik uitsluitend omvat het gemeten verbruik van aardgas, water en elektriciteit zoals dat blijkt uit de meterstanden, tegen de prijs die De Dikkenberg daarvoor aan haar leverancier betaalt, vermeerderd met een opslag voor administratie van 5%. Tenslotte vordert [appellant] (iii.) om te bepalen dat hij gerechtigd is om betaling van de factuur van 27 december 2013 op te schorten in afwachting van de uitkomst van de berekening op grond van art. 7:259 lid 1 BW waarbij de redelijke kosten zijn berekend aan de hand van hetgeen De Dikkenberg in het kader van de vordering tot het overleggen van bescheiden (vordering sub ii) zal hebben overgelegd. Door de grieven is het geschil tussen partijen in volle omvang aan het hof voorgelegd.
Het hof zal recht doen op de in hoger beroep vermeerderde eis. Op grond van art. 130 lid 1 Rv in samenhang met art. 353 lid 1 Rv komt aan [appellant] immers de bevoegdheid toe zijn eis of de gronden daarvan te wijzigen. De Dikkenberg heeft geen bezwaar tegen die eisvermeerdering gemaakt en zij heeft bij memorie van antwoord verweer gevoerd tegen die vermeerderde eis. Zij wordt door de eiswijziging niet onredelijk in haar verdediging bemoeilijkt en de procedure wordt er evenmin onredelijk door vertraagd.
3.4.
Voorop staat dat, gezien de grieven, de gemeten hoeveelheid verbruik van aardgas, water en elektriciteit door [appellant] zoals dit is gebleken uit de individuele meters in het door hem gehuurde huis tussen partijen in hoger beroep niet wordt betwist en dit dus vaststaat.
Het hof staat allereerst voor de vraag wat partijen overeen zijn gekomen ten aanzien van de prijs van energiekosten. Daarbij kan niet volstaan worden met een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van de tussen partijen gemaakte afspraken maar komt het aan op hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en wat zij uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en redelijkerwijs mochten afleiden. In dat verband kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Uit de huurovereenkomst van 13 december 2012 blijkt dat het verbruik wordt berekend via de meters (artikel 5) en dat de prijs wordt bepaald overeenkomstig de prijzen geldend voor bewoners van [B] op Recreatiepark De Dikkenberg. De huurovereenkomst vermeldt verder niets over die prijzen. In art. 2.2 van de huurovereenkomst is bepaald dat van de huurovereenkomst deel uitmaken de wegwijzer voor de bewoner van [B] en een inventarislijst van het gehuurde. Deze worden tezamen de algemene bepalingen genoemd. Ook in die algemene bepalingen staat niets over de prijs voor energie.
In de brief van De Dikkenberg aan [appellant] van 4 september 2016 (zie productie 10 bij inleidende dagvaarding) verwijst De Dikkenberg ten aanzien van de door haar gehanteerde prijs naar de exploitatie-beheerovereenkomst waarin staat:
“art. 3a. De beheerder zal zorgdragen voor de (door)levering van gas, water, elektriciteit en schoteltelevisie/-radio aan de eigenaar tegen marktconforme prijzen zoals deze door leveranciers aan individuele particulieren in rekening worden gebracht.”. Voorts schrijft De Dikkenberg in die brief dat zij voor het berekenen van de gas- en elektraprijs 2015 en voorgaande jaren de prijzen heeft gehanteerd welke NUON hanteert. Op grond waarvan de exploitatie-beheerovereenkomst, die kennelijk door De Dikkenberg is gesloten met de
eigenarenvan de huizen op het [B] , van toepassing zou zijn op de huurovereenkomst met [appellant] is echter gesteld noch gebleken. Het hof zal aan die exploitatie-beheerovereenkomst en hetgeen daarin is opgenomen dan ook voorbij gaan. Eveneens gaat het hof voorbij aan de niet onderbouwde stelling van De Dikkenberg dat [appellant] bij het aangaan van de huurovereenkomst mondeling akkoord zou zijn gegaan met de door haar gehanteerde prijzen. Dit wordt door [appellant] gemotiveerd betwist en strookt ook niet met de brief van 4 september 2016 waarin De Dikkenberg uitvoerig uiteenzet hoe zij tot de door haar gehanteerde prijzen is gekomen en waarin niets wordt aangevoerd omtrent een mondeling akkoord van de zijde van [appellant] . Bovendien heeft De Dikkenberg op dit punt ook geen bewijs aangeboden. Aldus moet het ervoor gehouden worden dat de bepaling “
de prijs wordt bepaald overeenkomstig de prijzen geldend voor bewoners van [B] op Recreatiepark De Dikkenberg”onduidelijk althans niet gespecificeerd is. Die onduidelijkheid komt voor rekening van de De Dikkenberg. De reden daarvoor is dat indien De Dikkenberg voor de bijkomende leveringen van gas, water en elektra een hogere prijs in rekening had willen brengen dan de prijs die uit het wettelijk systeem volgt, zij als professionele partij de schriftelijke overeenkomst zodanig duidelijk had moeten opstellen dat daaruit die betalingsverplichting blijkt op een wijze die niet voor misverstand vatbaar is. Nu daaraan niet is voldaan, komt dat voor rekening van De Dikkenberg (zie HR 31 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:144).
3.5.
Gelet op het voorgaande en gelet op art. 2.1. van de huurovereenkomst dat partijen verplicht tot het naleven van de bepalingen van de wet met betrekking tot verhuur en huur van woonruimte voor zover daarvan bij deze overeenkomst niet wordt afgeweken, zal het hof thans beoordelen waartoe [appellant] gehouden is op grond van de wet. Ingevolge art. 7:259 BW (oud) jo. art. 7:247 BW geldt het volgende. De betalingsverplichting van de huurder met betrekking tot kosten voor de nutsvoorzieningen met een individuele meter en de servicekosten beloopt het bedrag dat door de huurder en verhuurder is overeengekomen. Bij gebreke van overeenstemming beloopt de betalingsverplichting met betrekking tot kosten voor de nutsvoorzieningen met een individuele meter het bedrag dat in overeenstemming is met de voor de berekening daarvan geldende wettelijke voorschriften of met hetgeen als een redelijke vergoeding voor de geleverde zaken en diensten kan worden beschouwd, en met betrekking tot servicekosten het bedrag dat bij ministeriële regeling is vastgesteld (lid 1 van art. 7:259 BW). De verhuurder verstrekt de huurder elk jaar, uiterlijk zes maanden na het verstrijken van een kalenderjaar, een naar de soort uitgesplitst overzicht van de in dat kalenderjaar in rekening gebrachte kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter en servicekosten, met vermelding van de wijze van berekening daarvan (lid 2 van art. 7:259 BW). De verhuurder biedt de huurder desverzocht de gelegenheid, na verstrekking van het overzicht bedoeld in lid 2, tot inzage van de aan het overzicht ten grondslag liggende boeken en andere bescheiden of van afschriften daarvan (lid 4 van art. 7:259 BW).
3.6.
Uitgangspunt is derhalve (buiten de gevallen van huurprijsbescherming bij niet-geliberaliseerde huur en de daarin voorgeschreven procedure via de huurcommissie) dat in geval van geliberaliseerde huur, zoals in dit geval, de kosten van nutsvoorzieningen worden afgerekend zoals overeengekomen en indien dat niet concreet is overeengekomen, zoals eveneens in dit geval, op basis van het bedrag dat in overeenstemming is met de voor de berekening daarvan geldende wettelijke voorschriften of met hetgeen als een redelijke vergoeding voor de geleverde zaken en diensten kan worden beschouwd.
3.7.
Bij gebreke van een in dit geval toepasselijk wettelijk voorschrift is uitgangspunt dat dan wordt afgerekend op grond van de werkelijk gemaakte kosten (door [appellant] overigens becijferd op de inkoopprijs voor De Dikkenberg vermeerderd met 5% kosten). De Dikkenberg heeft echter ondanks verzoeken van [appellant] in eerste en tweede aanleg nagelaten om inzage te geven in de door haar werkelijk gemaakte kosten voor de levering van energie aan [appellant] en heeft daardoor haar vordering op [appellant] onvoldoende onderbouwd. Deze vordering zal dan ook reeds hierom (alsnog) worden afgewezen.
3.8.
Volledigheidshalve merkt het hof ten aanzien van de stelling van [appellant] dat een deel van het gasverbruik over het jaar 2013 voor rekening van De Dikkenberg zou moeten blijven vanwege een gebrek (in de zin van art. 7:204 BW) aan de cv-installatie het volgende op. Naar aanleiding van de klachten van [appellant] ten aanzien van de cv-installatie heeft De Dikkenberg de installatie door een monteur laten controleren. Ook heeft De Dikkenberg een controlemeter naast de gasmeter geplaatst waaruit (en dat is door [appellant] niet betwist) niet is gebleken van een gebrek aan de gasmeter. Uit de werkbon van 13 januari 2014 noch uit de factuur van 14 januari 2014 blijkt dat de cv-installatie een gebrek vertoonde. Dat de thermostaat is bijgesteld vormt geen gebrek (in de zin van art. 7:204 BW) aan de cv-installatie. Aan het feit dat [C] in 2016 heeft geconcludeerd dat de cv-installatie aan vervanging toe was (productie 7 bij conclusie van antwoord), gaat het hof voorbij nu dat ruimschoots na 2013 is en bovendien De Dikkenberg toen spoedig is overgegaan tot vervanging van de cv-ketel. Een en ander wordt niet anders in het licht van de verbruikcijfers 2014-2018, nu die jaren niets zeggen over het eerste jaar dat [appellant] het huis ging bewonen, zijnde het jaar 2013. Dit betekent dat het betoog van [appellant] dat een deel van de kosten van het verbruik van gas over het jaar 2013 voor rekening van De Dikkenberg dient te blijven wegens een niet goed functionerende cv-installatie, faalt. Het bewijsaanbod van [appellant] op dit punt (zie onder meer grief 2) wordt gepasseerd omdat het niet gespecificeerd is en omdat het, gezien hetgeen hiervoor is overwogen, niet ter zake dienend is.
3.9.
De vordering van [appellant] om De Dikkenberg te veroordelen tot het in het geding brengen van stukken met betrekking tot de afrekening van inkoop van aardgas, water en elektriciteit over de jaren 2014 tot en met 2018 is ingevolge art. 7:259 lid 4 BW toewijsbaar en zal worden toegewezen als hierna in het dictum volgt. Bij een dergelijk overzicht over 2013 heeft [appellant] geen belang meer, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen. Voor zover [appellant] tevens vordert ook Recreatiepark De Dikkenberg te veroordelen tot het overleggen van de stukken zal zijn vordering worden afgewezen nu laatst genoemde geen partij is in de onderhavige procedure. De Dikkenberg is gehouden aan [appellant] stukken te overleggen (zoals facturen) waaruit blijkt welke kosten zij daadwerkelijk heeft moeten betalen aan haar leverancier. Het hof zal de gevorderde dwangsom toewijzen en maximeren als hierna volgt.
3.10.
De gevorderde verklaring voor recht dat in het door [appellant] betaalde voorschot begrepen en af te rekenen verbruik uitsluitend omvat het gemeten verbruik van aardgas, water en elektriciteit, zoals dat blijkt uit de meterstanden, tegen de prijs die De Dikkenberg daarvoor aan haar leverancier betaalt, vermeerderd met een opslag voor administratie van 5% zal worden toegewezen als hierna in het dictum volgt.
3.11.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de vordering om te bepalen dat [appellant] gerechtigd is tot opschorting van de factuur van 27 december 2013 (zie memorie van grieven, wijziging van eis vordering sub III) worden afgewezen nu [appellant] daarbij geen belang heeft.
3.12.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof De Dikkenberg in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- salaris advocaat € 525,00 (3 punten x tarief € 175,00)
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 98,01
- griffierecht
€ 318,00
totaal verschotten € 416,01
- salaris advocaat € 1.518,00 (2 punten x tarief € 759,00)

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
4.1.
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 2 mei 2018 en doet opnieuw recht;
4.2.
wijst de vordering van De Dikkenberg af;
4.3.
beveelt De Dikkenberg om binnen veertien dagen na betekening van dit arrest stukken (waaronder de door haar betaalde facturen) te overleggen aan [appellant] waaruit blijkt welke kosten zij daadwerkelijk heeft moeten betalen aan haar leverancier voor de afname van aardgas, water en elektriciteit over de jaren 2014 tot en met 2018 op basis van het door de meters geregistreerd verbruik van de door [appellant] gehuurde woning, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,00 per dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, met een maximum van € 5.000,00;
4.4.
verklaart voor recht dat het in het door [appellant] aan De Dikkenberg betaalde voorschot en af te rekenen verbruik voor aardgas, water en elektriciteit uitsluitend omvat het gemeten verbruik voor aardgas, water en elektriciteit zoals dat blijkt uit de meterstanden, tegen de prijs die De Dikkenberg daarvoor aan haar leverancier betaalt, vermeerderd met een opslag voor administratie van 5%;
4.5.
veroordeelt De Dikkenberg in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellant] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 525,00 en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 416,01 voor verschotten en op € 1.518,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
4.6.
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. Rousseau, O.G.H. Milar en R.F. Groos, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2020.