In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland, die op 18 september 2018 het bezwaar van belanghebbende tegen een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Inspecteur had voor het jaar 2015 een aanslag opgelegd, die door belanghebbende werd betwist. De Rechtbank oordeelde dat het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk was omdat het niet voldoende gemotiveerd was. Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij zij stelde dat de Rechtbank de zaak had moeten terugwijzen naar de Inspecteur voor een inhoudelijke beoordeling.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 14 januari 2020 uitspraak gedaan. Het Hof oordeelde dat de Rechtbank terecht had geoordeeld dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard, maar dat de Rechtbank in dit geval ook zelf in de zaak kon voorzien. Het Hof vond dat belanghebbende niet benadeeld was door deze beslissing, omdat de inhoudelijke bezwaren in eerdere fases van de procedure aan de orde waren gekomen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van een goede motivering van bezwaren in belastingzaken en de mogelijkheden voor rechters om zelf in de zaak te voorzien als partijen daar geen bezwaar tegen hebben. Het Hof concludeerde dat de aanslag en de belastingrentebeschikking naar een juist bedrag waren vastgesteld en dat er geen reden was voor terugwijzing naar de Inspecteur.