Het vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich niet met de beslissing waarvan beroep zodat die behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
Vordering
De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op € 278.247,21 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van datzelfde bedrag. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 257.557,18 en dat aan betrokkene wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 252.557,18.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De betrokkene is bij arrest van dit hof van 29 januari 2020 (parketnummer 21-007542-14) veroordeeld tot een gevangenisstraf ter zake van onder meer:
parketnummer 19-810114-11
1 subsidiair: feitelijke leiding geven aan oplichting, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
(betrekking hebbende op diverse bedrijven)
2 primair: feitelijke leiding geven aan oplichting, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
(betrekking hebbende op [uitzendbureau 1] en [uitzendbureau 2] )
parketnummer 18-930331-13
- 1 primair onder A: feitelijke leiding geven aan (medeplegen van) oplichting, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
- 1 primair onder B: medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
(telkens betrekking hebbende op [bedrijf 24] en/of [bedrijf 24] )
- 2 primair onder A: feitelijke leiding geven aan opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
- 2 primair onder B: medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
(telkens betrekking hebbende op [bedrijf 25] ).
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat betrokkene uit het bewezen verklaarde handelen en uit een ander strafbaar feit financieel voordeel heeft genoten.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 241.628,68. Het hof komt merendeels op eenzelfde wijze als de rechtbank tot deze schatting. Het hof is van oordeel dat de rechtbank de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel van betrokkene in beginsel op juiste wijze heeft vastgesteld. Het hof is echter een ander oordeel dan de rechtbank toegedaan voor wat betreft het in mindering brengen van de in de strafzaak toegewezen vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] .
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 26 september 2017is het hof van oordeel dat het voordeel dat betrokkene heeft genoten uit het onderdeel [benadeelde partij 1] bij de bepaling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering dient te worden gebracht, nu het hof in de strafzaak de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 1] , betreffende een bedrag van € 28.786,52, ten laste van betrokkene heeft toegewezen.
Voor het overige zal het hof de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de rechtbank grotendeels overnemen. Het hof gebruikt als bewijsmiddelen:
- het arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van dit hof van 29 januari 2020 in de onderliggende strafzaak en de bewijsmiddelen die voor de daarin bewezenverklaarde feiten zijn gebezigd – voor zover van toepassing in deze ontnemingszaak (verder: het arrest);
- het rapport strafrechtelijk financieel onderzoek betreffende het wederrechtelijk verkregen voordeel (verder: het rapport);
- de bijlagen behorende bij het rapport, ter onderbouwing van het rapport.
De gebezigde bewijsmiddelen van de hierna te bespreken onderdelen worden later, in geval van cassatieberoep, in een eventueel op te maken aanvulling op dit arrest opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Het hof is bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel in beginsel uitgegaan van het rapport. Uit het rapport blijkt dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op de verschillende transacties. Het hof acht deze
berekeningswijze, die overigens niet door de verdediging is bestreden, in beginsel deugdelijk en betrouwbaar.
Blijkens het rapport zijn er veertien verschillende transacties geweest waaruit
wederrechtelijk voordeel is genoten. Het rapport gaat uit van de volgende berekening:
1) [bedrijf 24] en [bedrijf 25]
€ 169.333,00
2) [bedrijf 15]
€ 1.005,95
3) [bedrijf 16] .
€ 27.629,80
4) [bedrijf 17]
€ 5.980,23
5) [bedrijf 18]
€ 7.213,86
6) [bedrijf 19]
€ 2.000,00
7) [bedrijf 21]
€ 462,18
8) [benadeelde partij 1]
€ 14.500,00
9) [bedrijf 27]
€ 2.162,36
10) [bedrijf 26]
€ 1.110,20
11) [bedrijf 29]
€ 10.084,00
12) [bedrijf 28]
€ 3.781,50
13) [bedrijf 1]
€ 2.142,00
14) [uitzendbureau 1] , [uitzendbureau 2] , [uitzendbureau 3]
€ 30.842,13
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel (naar berekening van het rapport)
€ 278.247,21
Het hof zal hierna per transactie overwegen of, en zo ja voor welk bedrag, wederrechtelijk voordeel door betrokkene is verkregen.
Algemene uitgangspunten
Zoals ook in het arrest opgenomen als bewijsoverwegingen blijkt (kort gezegd) dat
betrokkene en/of [medeverdachte] een vaste werkwijze hanteerden. Deze werkwijze komt er
op neer dat door een van hen een rechtspersoon is opgericht of overgenomen, waarna na
enige tijd een of meer anderen (zogenaamde katvangers) zijn verzocht om, doorgaans tegen
(de toezegging van) een vergoeding, deze rechtspersoon op naam te zetten. De feitelijke zeggenschap over en de bedrijfsvoering van de rechtspersoon bleef echter bij betrokkene en/of [medeverdachte] . Daarna zijn uit naam van de nieuwe bestuurder en/of rechtspersoon strafbare feiten gepleegd, waarvan de opbrengsten (geheel of ten dele) ten goede kwamen aan betrokkene en/of [medeverdachte] . In een aantal gevallen bleek dat de formeel ingeschreven bestuurder (de katvanger) van de rechtspersoon niet gemachtigd was op de bankrekening van de rechtspersoon. In die gevallen is de geregistreerde gemachtigde op de bankrekening beschouwd als degene die verantwoordelijk is voor de geldstromen via de betreffende bankrekening.
Er zijn ook regelmatig onderling tussen (rechts-)personen gelieerd aan betrokkene en/of
[medeverdachte] geldbedragen overgeboekt. De omschrijvingen bij deze overboekingen zijn veelal weinig concreet of er was verwezen naar onderlinge ‘leningen’. Tegelijkertijd ontbreken concrete documenten betreffende onderlinge ‘leningen’.
Vanwege voornoemde werkwijze is het hof in het arrest dan ook tot het oordeel gekomen dat betrokkene en [medeverdachte] een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband
hadden dat als doel had het plegen van (vermogens)misdrijven, in het bijzonder oplichting en valsheid in geschrift.
Uit het arrest blijkt dat betrokkene en/of [medeverdachte] als feitelijk leidinggevenden
betrokken waren bij [bedrijf 22] en haar bevoegd functionaris [bedrijf 23] , [bedrijf 11]
, [bedrijf 10] , [bedrijf 12] , [bedrijf 13] en [bedrijf 14]
Voor de vaststelling of een natuurlijk persoon, in casu betrokkene en/of [medeverdachte] ,
wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit handelen van een rechtspersoon dient vastgesteld
te worden dat:
- die natuurlijke persoon volledige dan wel in belangrijke mate zeggenschap heeft over die
- hij over het vermogen van die rechtspersoon kon beschikken;
- het verkregen voordeel heeft kunnen strekken tot voordeel van de natuurlijke persoon, welk voordeel de natuurlijke persoon kan worden toegerekend.
Uit het arrest blijkt dat betrokkene en/of [medeverdachte] aan al deze vereisten voldoen.
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen van het hof kan worden aangenomen dat betrokkene en [medeverdachte] ongeveer in gelijke mate gedeeld hebben in de opbrengsten verkregen uit de strafbare feiten, tenzij uit het concrete geval blijkt van een
andere verdeling.
Als gronden voor een gelijkmatige verdeling gelden de volgende omstandigheden:
- de hiervoor weergegeven bewijsoverwegingen uit het arrest;
- beiden hadden in de criminele organisatie een leidinggevende en sturende rol;
- beiden werkten in de periode actief samen vanuit dezelfde bedrijfslocatie in [plaats 1] ;
- beiden traden op als feitelijk opdrachtgever bij het toedelen van werkzaamheden;
- beiden traden op als gesprekspartner van zakelijke transacties;
- beiden waren veelal formeel bestuurder geweest van de betrokken ondernemingen;
- beiden ontvingen vergelijkbare bedragen van benadeelde payrollbedrijven;
- beiden hebben op hun privérekening in 2009/2010 ieder ruim € 130.000,00 ontvangen van
Verder geldt dat indien niet is vastgesteld dat geleverde goederen bedrijfsmatig of voor eigen gebruik zijn aangewend door betrokkene en/of [medeverdachte] , het hof als uitgangspunt neemt dat de geleverde goederen zijn doorverkocht. Het is een feit van algemene bekendheid dat een heler bij de verkoop ongeveer 50% van de dagwaarde van de goederen ontvangt.De verdediging heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat in dit kader hantering van genoemd percentage van 50% voor de hand ligt. Het hof zal bij de berekening van het voordeel van dit percentage uitgaan.
Ad 1: [bedrijf 24] , [bedrijf 24] en [bedrijf 25]
Uit het arrest blijkt dat betrokkene zich met [medeverdachte] heeft schuldig gemaakt aan het
ten laste gelegde met eerstelijns parketnummer 18-930331-13 feit 1 primair onder A en B, alsmede feit 2 primair onder A en B.
Deze transactie bestaat uit twee verschillende slachtoffers:
1a) [bedrijf 24] en/of [bedrijf 24] ;
1b) [bedrijf 25]
Het hof zal hieronder dezelfde berekeningswijze van het voordeel hanteren als de rechtbank. De verdediging heeft deze berekeningswijze niet bestreden, anders dan door het standpunt in te nemen dat betrokkene op grond van (enkel) zijn eigen verklaring slechts € 54.000,00 heeft ontvangen uit deze deelzaken.
Ad 1a) [bedrijf 24] en/of [bedrijf 24] (hierna: [bedrijf 24] )
Uit het arrest en het rapport blijkt dat [bedrijf 24] op 25 november 2011 aangifte doet tegen onder meer [bedrijf 22] B.V. en [bedrijf 11] Uit de administratie van [bedrijf 24] blijkt immers dat door [bedrijf 22] B.V. en [bedrijf 11] in 2009 en 2010 in totaal 103 facturen in rekening zijn gebracht voor in totaal € 631.789,36. In totaal is een bedrag van
€ 624.666,17 overgemaakt naar de rekeningen:
- [rek. nummer] van [bedrijf 23] ;
- [rek. nummer] van [bedrijf 11] ;
- [rek. nummer] van [bedrijf 22] B.V.;
- [rek. nummer] van [bedrijf 22] B.V. i.o.
Uit onderzoek naar een deel van de facturen is geconcludeerd dat feitelijk bij [bedrijf 24] in rekening gebracht had mogen worden een bedrag van € 253.767,50. Een bedrag van
€ 631.789,36 minus € 253.767,50 = € 378.021,86 is dus ten onrechte in rekening gebracht.
Betrokkene en [medeverdachte] hebben bekend dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan
oplichting van [bedrijf 24] . Zij waren op de hoogte dat er meer uren aan
werkzaamheden op de aangeleverde opdrachtbonnen/ontvangstbonnen werden gedeclareerd dan dat er in werkelijkheid door of namens [bedrijf 22] (B.V.) en [bedrijf 11] waren verricht.
Ad 1b) [bedrijf 25]
Uit het arrest blijkt dat aan de hand van 8 opgemaakte inkooporders op naam van [bedrijf 25]
door [bedrijf 22] B.V. en [bedrijf 11] facturen zijn opgemaakt en gericht aan
[bedrijf 25] Vaststaat evenwel dat er door [bedrijf 22] B.V. en [bedrijf 11] geen
werkzaamheden zijn verricht voor [bedrijf 25] Dit heeft tot gevolg gehad dat [bedrijf 25] ten onrechte de op de facturen vermelde bedragen heeft betaald, te weten een geldbedrag van in totaal € 131.512,85 overgemaakt naar de rekeningen:
- [rek. nummer] van [bedrijf 23] ;
- [rek. nummer] van [bedrijf 11] ;
- [rek. nummer] van [bedrijf 22] B.V.
Betrokkene en [medeverdachte] hebben erkend dat de facturen (het hof begrijpt: van [bedrijf 22] B.V. en [bedrijf 11] ) aan [bedrijf 25] valselijk zijn opgemaakt en dat zij daarbij betrokken waren.
Uit het rapport blijkt dat door [bedrijf 24] en [bedrijf 25] een totaalbedrag van
€ 754.843,84 op de rekeningen van [bedrijf 23] , [bedrijf 11] en [bedrijf 22] B.V. is gestort. Ook blijkt dat in de betreffende periode betrokkene steeds is gemachtigd voor de
bankrekeningen:
- [rek. nummer] van [bedrijf 23] ;
- [rek. nummer] van [bedrijf 11] ;
- [rek. nummer] van [bedrijf 22] B.V.
Van voornoemde bankrekeningen is een bedrag van in totaal € 167.944,97 aan betrokkene
overgeboekt (op zijn bankrekeningen met de nummers 941040224, [betrokkene] en
751808504), te weten € 133.990,00 vanaf de rekening van [bedrijf 23] , € 9.454,97 van de rekening van [bedrijf 11] en € 24.500,00 van de rekening van [bedrijf 22] B.V. Telkens blijkt dat betrokkene de enige te naam gestelde is op zijn bankrekeningen en dat geen anderen op zijn bankrekeningen zijn gemachtigd.
Niet blijkt dat betrokkene de beschikking had over bankrekeningen van [medeverdachte] .
Evenmin blijkt wie de contante geldopnames heeft gedaan dan wel wie van deze
geldbedragen het voordeel heeft genoten. Uit de wijze waarop de strafbare feiten zijn
gepleegd blijkt dat ook anderen bij het plegen van deze feiten waren betrokken. Het is
aannemelijk dat ook deze anderen enig voordeel hebben verkregen uit de feiten, maar niet is
gebleken in welke verhouding. Het hof zal derhalve bij de berekening van het
wederrechtelijk verkregen voordeel enkel rekening houden met gestort geld waarover
betrokkene feitelijk kon beschikken, te weten € 167.944,97. Het hof is van oordeel dat de verdediging niet, althans onvoldoende, heeft onderbouwd dat betrokkene de op zijn bankrekeningen gestorte geldbedragen niet
zelfzou hebben verkregen.
Voornoemd bedrag van € 167.944,97 sluit overigens ook aan bij de in het rapport gedane aannemelijke verdeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel. In het rapport is immers het totale wederrechtelijk verkregen voordeel verkregen ten nadele van [bedrijf 24] en [bedrijf 25] , te weten afgerond ongeveer € 508.000,00, in drie gelijke delen is opgesplitst, te weten € 169.333,00.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel van betrokkene is met deze transactie derhalve
€ 167.944,97.
Ad 2: [bedrijf 15]
Uit het arrest blijkt dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde
met eerstelijns parketnummer 19-810114-11 feit 1 subsidiair, onderdeel [bedrijf 15] [medeverdachte] is van ditzelfde feit vrijgesproken. De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van dit onderdeel van het berekend wederrechtelijk verkregen voordeel. De verdediging heeft zich in geval van bewezenverklaring van het hof in de strafzaak geschaard achter de berekening van de rechtbank.
Kort gezegd blijkt dat [naam] namens [bedrijf 15] op 27 augustus
2008 aangifte doet tegen Handelsonderneming [plaats 1] . Uit deze aangifte blijkt dat
[naam] in juli 2008 kantoorartikelen heeft besteld en laten bezorgen op [adres] . De openstaande vordering betreft blijkens de factuur € 2.011,91 exclusief btw. [naam] heeft namens [bedrijf 15] de bestelde goederen bezorgd op het GBA-inschrijvingsadres van betrokkene, te weten [adres] . Hij
heeft verklaard dat een gezette man tekende voor ontvangst van de goederen. Een tweede
keer tekende een vrouw voor ontvangst. De goederen zijn niet betaald en nadien niet meer
teruggevonden.
Betrokkene heeft bekend dat hij bij [bedrijf 15] goederen heeft besteld en de
eerste keer heeft getekend voor ontvangst van de goederen. De tweede keer is door zijn
moeder voor ontvangst getekend. De moeder van betrokkene heeft verklaard dat zij
goederen in ontvangst heeft genomen op het adres in [adres] en zij de goederen daarna
heeft meegegeven aan betrokkene.
De verklaring van betrokkene dat hij de goederen heeft afgegeven aan [naam] is niet
aannemelijk, nu deze verklaring niet is onderbouwd en uit het arrest bovendien blijkt dat
[naam] een zogenaamde katvanger was. Het hof schuift deze verklaring terzijde en acht het aannemelijk dat betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit dit deelfeit. In het voordeel van betrokkene gaat het hof ervan uit dat hij de goederen heeft verkocht voor 50% van de waarde.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel van betrokkene is met deze transactie:
50% van € 2.011,91 =
€ 1.005,95.
Ad 3: [bedrijf 16] .
Uit het arrest blijkt dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde
met eerstelijns parketnummer 19-810114-11 feit 1 subsidiair, onderdeel [bedrijf 16] . [medeverdachte] is van ditzelfde feit vrijgesproken. De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van dit onderdeel van het berekend wederrechtelijk verkregen voordeel. De verdediging heeft zich in geval van bewezenverklaring van het hof in de strafzaak geschaard achter de berekening van de rechtbank.
Kort gezegd blijkt dat [naam] namens [bedrijf 16] . op 2 december 2008 aangifte
doet tegen Handelsonderneming [plaats 1] , gevestigd [adres] ,
vertegenwoordigd door [naam] . Uit deze aangifte blijkt dat [naam] telefonisch
bouwmaterialen heeft besteld. Het gefaxte uittreksel van de Kamer van Koophandel vermeldt in de kopregel ‘14 jul 08’, ‘ [verdachte] ’ en ‘0591394311’. Deze goederen, voor een factuurbedrag van € 55.259,60 exclusief btw, zijn bezorgd bij [adres] . De goederen zijn niet betaald en later niet meer teruggevonden.
Het pand op voornoemd adres is verhuurd door [naam] . [naam] heeft verklaard dat
hij dit pand per 1 augustus 2008 verhuurde aan betrokkene, die hij op een foto herkent.
Aan [naam] is tevens een foto van [naam] getoond, maar die persoon heeft hij nooit gezien in [plaats 2] . [naam] heeft ook verklaard dat hij de huur per 21 november 2008 heeft opgezegd, omdat er goederen werden geleverd bij het pand die nooit werden betaald en hij daar als verhuurder op werd aangekeken.
De verklaring van betrokkene dat hij van niets weet is reeds door het hof in het
arrest verworpen, aangezien uit het arrest blijkt dat [naam] een zogenaamde
katvanger was. Het hof schuift deze verklaring terzijde en acht het aannemelijk dat betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit dit deelfeit. In het voordeel van betrokkene gaat het hof ervan uit dat hij de goederen voor 50% van de waarde heeft verkocht.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel van betrokkene is met deze transactie:
50% van € 55.259,60 =
€ 27.629,80.
Ad 4: [bedrijf 17]
Uit het arrest blijkt dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde
met eerstelijns parketnummer 19-810114-11 feit 1 subsidiair, onderdeel [bedrijf 17] [medeverdachte] is van ditzelfde feit vrijgesproken. De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van dit onderdeel van het berekend wederrechtelijk verkregen voordeel. De verdediging heeft zich in geval van bewezenverklaring van het hof in de strafzaak geschaard achter de berekening van de rechtbank.
Kort gezegd blijkt dat [naam] namens [bedrijf 17] op 11 februari 2009
aangifte doet van oplichting. Op 4 augustus 2008 heeft [naam] schriftelijk
bouwstaalmatten besteld voor een bedrag van € 14.232,95 inclusief btw (€ 11.960,46
exclusief btw). Op de toegezonden bestelling staat bovenaan de faxregel de vermelding
‘4 aug 08’, ‘ [verdachte] ’ en ‘0591394311’. Deze goederen zijn op 28 augustus 2008 bezorgd op het adres [adres] . De goederen zijn niet betaald en later niet
teruggevonden.
Net als voor ad 2 en ad 3 overweegt het hof in het arrest dat betrokkene de feitelijke leiding had over Handelsonderneming [plaats 1] . Door [naam] als katvanger te laten fungeren heeft betrokkene bewust versluierd dat hij feitelijk verantwoordelijk en aansprakelijk was voor de onderneming. Vaststaat dat betrokkene een actieve rol heeft
gespeeld bij het plaatsen van de bestellingen en het zorgen van een locatie waar de goederen
afgeleverd konden worden. De handelswijze toont aan dat betrokkene van meet af aan de
bedoeling had om de bestelde goederen niet te betalen.
Het hof acht het aannemelijk dat betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit dit deelfeit. In het voordeel van betrokkene gaat het hof ervan uit dat hij de goederen voor 50% van de waarde heeft verkocht.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel van betrokkene is met deze transactie:
50% van € 11.960,46 =
€ 5.980,23.
Ad 5: [bedrijf 18]
Uit het arrest blijkt dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde
met eerstelijns parketnummer 19-810114-11 feit 1 subsidiair, onderdeel [bedrijf 18] [medeverdachte] is van ditzelfde feit vrijgesproken. De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van dit onderdeel van het berekend wederrechtelijk verkregen voordeel. De verdediging heeft zich in geval van bewezenverklaring van het hof in de strafzaak geschaard achter de berekening van de rechtbank.
Kort gezegd blijkt dat [naam] op 1 december 2009 namens [bedrijf 18] aangifte doet van oplichting tegen Handelsonderneming [plaats 1] . Uit de aangifte blijkt dat door [naam] van Handelsonderneming [plaats 1] telefonisch goederen zijn besteld voor € 14.427,72 exclusief btw. Ook deze goederen zijn geleverd op het adres [adres] . De goederen zijn niet betaald en later niet teruggevonden.
Net als voor ad 2, ad 3 en ad 4 overweegt het hof in het arrest dat betrokkene de
feitelijke leiding had over Handelsonderneming [plaats 1] . Door [naam] als
katvanger te laten fungeren heeft betrokkene bewust versluierd dat hij feitelijk
verantwoordelijk en aansprakelijk was voor de onderneming.
Het hof acht het aannemelijk dat betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit dit deelfeit. In het voordeel van betrokkene gaat het hof ervan uit dat hij de goederen voor 50% van de waarde heeft verkocht.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel van betrokkene is met deze transactie:
50% van € 14.427,72 =
€ 7.213,86.
Ad 6: [bedrijf 19]
Uit het arrest blijkt dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde
met eerstelijns parketnummer 19-810114-11 feit 1 subsidiair, onderdeel [bedrijf 19] . [medeverdachte] is van ditzelfde feit vrijgesproken. De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van dit onderdeel van het berekend wederrechtelijk verkregen voordeel. De verdediging heeft zich in geval van bewezenverklaring van het hof in de strafzaak geschaard achter de berekening van de rechtbank.
Kort gezegd blijkt dat [naam] op 7 mei 2010 namens [bedrijf 19]
aangifte doet van oplichting tegen [bedrijf 11] , gevestigd [adres]
, vertegenwoordigd door [naam] . Op 14 april 2010 gaat [bedrijf 11]
akkoord met een huurcontract voor twee zeecontainers met een waarde van € 4.000,00.
Beide containers zijn geleverd op 20 april 2010. De huurbetaling blijft achterwege en de
containers zijn (zo begrijpt het hof) niet teruggevonden. [naam] heeft met een man, die hij op een door de politie getoonde foto herkent als betrokkene, gesproken op het adres [adres] . Hij heeft ook verklaard dat die man dezelfde stem heeft als de persoon die de containers heeft gehuurd.
Het hof overweegt in het arrest dat betrokkene de feitelijke leiding had over [bedrijf 11]
en anderen heeft laten fungeren als katvanger. Het hof acht het aannemelijk dat betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit dit deelfeit. In het voordeel
van betrokkene gaat het hof ervan uit dat hij de goederen voor 50% van de waarde heeft verkocht.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel van betrokkene is met deze transactie:
50% van € 4.000,00 =
€ 2.000,00.
Ad 7: [bedrijf 21]
Uit het arrest blijkt dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde
met eerstelijns parketnummer 19-810114-11 feit 1 subsidiair, onderdeel [bedrijf 21] . [medeverdachte] is van ditzelfde feit vrijgesproken. De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van dit onderdeel van het berekend wederrechtelijk verkregen voordeel. De verdediging heeft zich in geval van bewezenverklaring van het hof in de strafzaak geschaard achter de berekening van de rechtbank.
Kort gezegd blijkt dat [naam] op 17 september 2010 namens [bedrijf 21]
B.V. aangifte doet tegen [bedrijf 11] , [adres] . De bestelling is per fax bevestigd met naam en contactgegevens van [bedrijf 11] met het mobiele telefoon in gebruik bij betrokkene, te weten [06-nummer] . Op 21 juli 2010 is een ketel geleverd aan [bedrijf 11] De ketel is opgehaald door een man in een zwarte Audi met kenteken
[kentekennummer] . Voornoemd kenteken staat op naam van de onderneming [bedrijf 22] B.V. waarbij betrokkene eveneens betrokken is geweest. [naam] verklaart dat de door de politie getoonde foto van betrokkene sterke gelijkenis vertoonde met de persoon die de ketel heeft opgehaald. De ketel met een waarde van € 924,37 exclusief btw is niet betaald en is niet teruggevonden.
Het hof overweegt in het arrest dat betrokkene de feitelijke leiding had over [bedrijf 11] en anderen heeft laten fungeren als katvanger. Daardoor heeft betrokkene bewust
versluierd dat hij feitelijk verantwoordelijk en aansprakelijk was voor de onderneming.
Vaststaat dat betrokkene een actieve rol heeft gespeeld bij de bestelling.
Het hof acht het aannemelijk dat betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit dit deelfeit. In het voordeel van betrokkene gaat het hof ervan uit dat hij de goederen voor 50% van de waarde heeft verkocht.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel van betrokkene is met deze transactie:
50% van € 924,37 =
€ 462,18.
Ad 8: [benadeelde partij 1]
Uit het arrest blijkt dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde
met eerstelijns parketnummer 19-810114-11 feit 1 subsidiair, onderdeel [benadeelde partij 1] . [medeverdachte] is van ditzelfde feit vrijgesproken. De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van dit onderdeel van het berekend wederrechtelijk verkregen voordeel. De verdediging heeft zich in geval van bewezenverklaring van het hof in de strafzaak geschaard achter de berekening van de rechtbank.
Kort gezegd blijkt dat op 11 augustus 2009 [naam] namens [benadeelde partij 1] aangifte doet tegen [naam] . Na telefonisch contact met een persoon die zich [naam] noemt, heeft voornoemd bedrijf op 7 augustus 2009 geluidssets met toebehoren verhuurd aan [bedrijf 12] De geluidssets, met een totale waarde van ongeveer € 30.000,00, is diezelfde dag opgehaald door twee mannen, waarvan er één het huurcontract heeft getekend met de naam ‘ [naam] ’. Op 10 augustus 2009 is er telefonisch contact met de persoon die zich [naam] noemt, waarin deze aangeeft dat de gehuurde auto inclusief de geluidssets is gestolen.
Betrokkene heeft aangifte gedaan van diefstal van de geluidssets uit de auto, maar er is geen braakschade aan de auto geconstateerd.
[naam] heeft verklaard dat hij op aanwijzingen van betrokkene de geluidssets heeft
opgehaald en de auto buiten een hek heeft geparkeerd op de [adres] .
Het hof overweegt in het arrest dat betrokkene de feitelijke leiding had over [bedrijf 12]
en een ander heeft laten fungeren als katvanger. Daardoor heeft
betrokkene bewust versluierd dat hij feitelijk verantwoordelijk en aansprakelijk was voor
de onderneming. Vaststaat dat betrokkene een actieve rol heeft gespeeld bij de bestelling.
Het hof acht het aannemelijk dat betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit dit deelfeit. In het voordeel van betrokkene gaat het hof ervan uit dat hij de goederen voor 50% van de waarde heeft verkocht.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel van betrokkene is met deze transactie:
50% van € 30.000,00 = € 15.000,00 minus de kosten verbonden aan de autoverhuur berekend op € 500,00 =
€ 14.500,00.
Ad 9: [bedrijf 27]
Uit het arrest blijkt dat betrokkene zich met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan het
ten laste gelegde met eerstelijns parketnummer 19-810114-11 feit 1 subsidiair, onderdeel [bedrijf 27] . De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van dit onderdeel van het berekend wederrechtelijk verkregen voordeel. De verdediging heeft zich in geval van bewezenverklaring van het hof in de strafzaak geschaard achter de berekening van de rechtbank.
Kort gezegd blijkt dat [naam] namens [bedrijf 27] op
17 september 2009 aangifte doet tegen [bedrijf 12] Tussen 20 mei 2009 en
24 juni 2009 zijn banden en velgen geleverd op rekening van [bedrijf 12] , welke rekening uiteindelijk niet is voldaan. De banden en velgen, met een waarde van € 4.324,72 exclusief btw, zijn geleverd voor voertuigen met de kentekens [kentekennummer] , [kentekennummer] en [kentekennummer] .
[naam] , volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel bestuurder van [bedrijf 12]
, heeft verklaard dat hij bestuurder van voornoemde rechtspersoon is geworden
op verzoek van betrokkene en [medeverdachte] . In ruil heeft hij de beschikking gekregen over
een auto met kenteken [kentekennummer] . Volgens [naam] ’ verklaring heeft betrokkene de beschikking over een auto met kenteken [kentekennummer] en [medeverdachte] over een auto met kenteken [kentekennummer] .
Het hof overweegt in het arrest dat betrokkene en [medeverdachte] de feitelijke leiding
hadden over [bedrijf 12] en een ander hebben laten fungeren als katvanger.
Daardoor hebben betrokkene en [medeverdachte] bewust versluierd dat zij feitelijk
verantwoordelijk en aansprakelijk waren voor de onderneming. Vaststaat dat betrokkene en [medeverdachte] een actieve rol hebben gespeeld bij de bestelling.
Het hof acht het aannemelijk dat betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit dit deelfeit. Gelet op de gezamenlijke rol die betrokkene en [medeverdachte] blijkens het arrest bij dit strafbare feit hebben gespeeld gaat het hof ervan uit dat zij het hiermee verkregen voordeel hebben gedeeld.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel van betrokkene is met deze transactie:
€ 4.324,72 gedeeld door 2 personen =
€ 2.162,36.
Ad 10: [bedrijf 26]
Uit het arrest blijkt dat betrokkene zich met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan het
ten laste gelegde met eerstelijns parketnummer 19-810114-11 feit 1 subsidiair, onderdeel [bedrijf 26] . De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van dit onderdeel van het berekend wederrechtelijk verkregen voordeel. De verdediging heeft zich in geval van bewezenverklaring van het hof in de strafzaak geschaard achter de berekening van de rechtbank.
Uit de aangifte van [naam] namens [bedrijf 26] blijkt dat tussen 29 oktober 2009 en
9 november 2009 meerdere bestellingen zijn gedaan op naam van [naam] van [bedrijf 13]
(hierna: [bedrijf 13] . Er zijn in totaal twee bestellingen bouwmatten en betonstaal afgeleverd. De eerste bestelling is afgeleverd op het adres [adres] . De tweede bestelling is afgeleverd op het adres [adres] . Uit de verklaring van [naam] blijkt dat hij een deel van de bestelde staalmatten na de aangifte heeft teruggevonden bij een handelaar in oud ijzer in [plaats 3] en dat de handelaar in kwestie hem gezegd heeft dat hij deze staalmatten heeft gekocht van [medeverdachte] . De bestellingen zijn niet betaald en een deel van de goederen is niet teruggevonden. Er
resteert een vordering van € 8.881,61 exclusief btw.
Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat [bedrijf 13] wordt bestuurd door
[naam] en gevestigd is op het adres [adres] . De huur van dit pand wordt echter betaald door [bedrijf 23] , waarvan de bedrijfsrekening enkel toegankelijk is voor betrokkene en zijn moeder, maar niet voor [naam] . Die [naam] heeft verklaard dat hij [bedrijf 13] op naam heeft genomen op verzoek van betrokkene, maar geen bestellingen heeft gedaan.
Uit de verklaring van [naam] blijkt dat hij een van de bestellingen heeft afgeleverd. Hij
herkent betrokkene als degene die de bestelling heeft doorgestuurd naar het adres
[adres] , het vestigingsadres van [bedrijf 22] , waarbij
betrokkene en [medeverdachte] eveneens betrokken waren.
Het hof overweegt in het arrest dat betrokkene en [medeverdachte] de feitelijke leiding
hadden over [bedrijf 13] en een ander hebben laten fungeren als katvanger. Daardoor hebben
betrokkene en [medeverdachte] bewust versluierd dat zij feitelijk verantwoordelijk en
aansprakelijk waren voor de onderneming. Vaststaat dat betrokkene en [medeverdachte] beiden een actieve rol hebben gespeeld bij de bestelling.
Het hof acht het aannemelijk dat betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit dit deelfeit. In het voordeel van betrokkene gaat het hof ervan uit dat hij de goederen voor 50% van de waarde heeft verkocht en, gelet op de gezamenlijke rol die beiden blijkens het arrest bij dit strafbare feit hebben gespeeld, neemt het hof daarnaast aan dat het daarmee verkregen voordeel is gedeeld met [medeverdachte] .
Het wederrechtelijk verkregen voordeel van betrokkene is met deze transactie:
50% van € 8.881,61 = € 4.440,80 gedeeld door 2 personen =
€ 2.220,40.
Ad 11: [bedrijf 29]
Uit het arrest blijkt dat betrokkene zich met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan het
ten laste gelegde met eerstelijns parketnummer 19-810114-11 feit 1 subsidiair, onderdeel [bedrijf 29] De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van dit onderdeel van het berekend wederrechtelijk verkregen voordeel. De verdediging heeft zich in geval van bewezenverklaring van het hof in de strafzaak geschaard achter de berekening van de rechtbank.
Kort gezegd blijkt dat [naam] namens [bedrijf 29] op
28 februari 2011 aangifte doet. Op 24 februari 2011 zijn zestig rijplaten met een waarde van
€ 40.336,00 exclusief btw afgeleverd op het adres [adres] op bestelling
van [bedrijf 14] , vertegenwoordigd door [naam] . [naam] heeft bij bezorging ook getekend voor ontvangst. De geleverde rijplaten zijn niet betaald en ook niet teruggevonden.
Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat [bedrijf 14] sinds
1 januari 2011 wordt bestuurd door [naam] . Daarvoor stond de onderneming op naam van [naam] . [naam] heeft verklaard dat hij het bedrijf was begonnen met
[medeverdachte] , maar [naam] zou het bedrijf alleen op naam krijgen. [naam] heeft
verklaard dat hij de onderneming op naam kreeg op verzoek van [medeverdachte] .
Uit de Kamer van Koophandel gegevens blijkt voorts dat [bedrijf 14] is
gevestigd aan het adres [adres] . De verhuurder van dit pand,
[naam] , heeft verklaard dat hij rond december 2010 werd benaderd door twee mannen die zich beiden voorstellen met de naam Hoogland en waarvan één als voornaam ‘ [verdachte] ’ heeft.
Contact met de mannen verloopt volgens hem via het telefoonnummer [06-nummer] , dat
volgens de politie op naam van [medeverdachte] staat.
Het hof overweegt in het arrest dat betrokkene en [medeverdachte] de feitelijke leiding
hadden over [bedrijf 14] en anderen hebben laten fungeren als katvanger.
Daardoor hebben betrokkene en [medeverdachte] bewust versluierd dat zij feitelijk
verantwoordelijk en aansprakelijk waren voor de onderneming. Vaststaat dat betrokkene en [medeverdachte] een actieve rol hebben gespeeld bij de bestelling.
Het hof acht het aannemelijk dat betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit dit deelfeit. In het voordeel van betrokkene gaat het hof ervan uit dat hij de goederen voor 50% van de waarde heeft verkocht en, gelet op de gezamenlijke rol die beiden blijkens het arrest bij dit strafbare feit hebben gespeeld, neemt het hof daarnaast aan dat het daarmee verkregen voordeel is gedeeld met [medeverdachte] .
Het wederrechtelijk verkregen voordeel van betrokkene is met deze transactie:
50% van € 40.336,00 = € 20.168,00 gedeeld door 2 personen =
€ 10.084,00.
Ad 12: [bedrijf 28]
Uit het arrest blijkt dat betrokkene zich met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan het
ten laste gelegde met eerstelijns parketnummer 19-810114-11 feit 1 subsidiair, onderdeel [bedrijf 28] De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van dit onderdeel van het berekend wederrechtelijk verkregen voordeel. De verdediging heeft zich in geval van bewezenverklaring van het hof in de strafzaak geschaard achter de berekening van de rechtbank.
Kort gezegd doet [naam] namens [bedrijf 28] op 28 november 2011 aangifte. Op 22 februari 2011 heeft [naam] namens [bedrijf 14]
per mail Recycling Kampen benaderd voor het leveren van twee
containers. Deze twee containers, met een waarde van € 15.126,00 exclusief btw, zijn op
23 februari 2011 afgeleverd op het adres [adres] . Een dag later zijn de
containers verdwenen en de rekening is onbetaald gebleven.
Net als voor ad 11 overweegt het hof in het arrest dat betrokkene en [medeverdachte] de
feitelijke leiding hadden over [bedrijf 14] . Door [naam] als katvanger
te laten fungeren hebben betrokkene en [medeverdachte] bewust versluierd dat zij feitelijk
verantwoordelijk en aansprakelijk waren voor de onderneming.
Het hof acht het aannemelijk dat betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit dit feit. In het voordeel van betrokkene gaat het hof ervan uit dat hij de goederen voor 50% van de waarde heeft verkocht en, gelet op de gezamenlijke rol die beiden blijkens het arrest bij dit strafbare feit hebben gespeeld, neemt het hof daarnaast aan dat het daarmee verkregen voordeel is gedeeld met [medeverdachte] .
Het wederrechtelijk verkregen voordeel van betrokkene is met deze transactie:
50% van € 15.126,00 = € 7.563,00 gedeeld door 2 personen =
€ 3.781,50.
Ad 13: [bedrijf 1]
Uit het arrest blijkt dat betrokkene zich met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan het
ten laste gelegde met eerstelijns parketnummer 19-810114-11 feit 1 subsidiair, onderdeel [bedrijf 1] , voor wat betreft twee van de zes ten laste gelegde zeecontainers. De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van dit onderdeel van het berekend wederrechtelijk verkregen voordeel. De verdediging heeft zich in geval van bewezenverklaring van het hof in de strafzaak geschaard achter de berekening van de rechtbank.
Het hof heeft bij arrest betrokkene vrijgesproken van vier van de in de
tenlastelegging genoemde zes zeecontainers, aangezien onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bestaat dat een van de ten laste gelegde rechtspersonen, te weten [bedrijf 10] , [bedrijf 11] , [bedrijf 12] , [bedrijf 13] B.V. dan wel [bedrijf 14] , benadeelde [bedrijf 1] heeft bewogen tot afgifte van die vier ten laste gelegde zeecontainers. Het hof heeft daartoe overwogen dat de vier containers die op 12 november 2010 zijn geleverd na bestelling van [naam] blijkens de aangifte en de verhuurdocumenten zijn besteld namens en geleverd aan [bedrijf 22] B.V. te [plaats 1] . De geldende Geerings-jurisprudentie staat aan een ontneming met betrekking tot dat strafbare feit in de weg.
Ten aanzien van het overige overweegt het hof dat [naam] namens [bedrijf 1] aangifte heeft gedaan tegen [bedrijf 14] , vertegenwoordigd door [naam] . Op 28 februari 2011 is voldaan aan een bestelling voor de levering van twee zeecontainers op de locatie [adres] . De twee zeecontainers bleken later bij navraag spoorloos verdwenen.
Net als voor ad 11 en ad 12 overweegt het hof in het arrest dat betrokkene en
[medeverdachte] de feitelijke leiding hadden over [bedrijf 14] . Door [naam] als katvanger te laten fungeren hebben betrokkene en [medeverdachte] bewust versluierd dat zij feitelijk verantwoordelijk en aansprakelijk waren voor de onderneming.
Het hof acht het aannemelijk dat betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit dit deelfeit. In het voordeel van betrokkene gaat het hof ervan uit dat hij de goederen voor 50% van de waarde heeft verkocht en, gelet op de gezamenlijke rol die beiden blijkens het arrest bij dit strafbare feit hebben gepleegd, neemt het hof daarnaast aan dat het daarmee verkregen voordeel is gedeeld met [medeverdachte] .
Uit de aangifte blijkt dat de zes zeecontainers een waarde van € 10.200,00 inclusief btw
hebben. Het hof heeft geen reden om aan te nemen dat er verschil is in waarde per
zeecontainer. Eén zeecontainer vertegenwoordigt in dat geval een waarde van € 1.700,00
inclusief btw. Uit het rapport blijkt de hoogte van de btw 19% te bedragen. Dat betekent dat
de waarde van twee zeecontainers, exclusief btw, in totaal € 2.857,00 bedraagt.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel van betrokkene is met deze transactie:
50% van € 2.857,00 = € 1.428,50 gedeeld door 2 personen =
€ 714,25.
Ad 14: [uitzendbureau 1], [uitzendbureau 2]en [uitzendbureau 3]
Uit het arrest blijkt dat betrokkene zich met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan het
ten laste gelegde met eerstelijns parketnummer 19-810114-11 feit 2 primair, ten aanzien van de bedrijven [uitzendbureau 1] en [uitzendbureau 2] .
Het hof zal hieronder dezelfde berekeningswijze van het voordeel voor dit feit hanteren als de rechtbank. De verdediging heeft geen verweer gevoerd op deze berekeningswijze anders dan door te stellen dat betrokkene ontkent wederrechtelijk verkregen voordeel te hebben genoten uit dit deeldossier.
Het hof heeft betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dat was gericht tegen de vrijspraak van de rechtbank van het onderdeel dat zag op de oplichting van uitzendbureau [uitzendbureau 3] . Betrokkene was door de rechtbank van dit onderdeel vrijgesproken, aangezien de uitbetaling van het geldbedrag in juli 2009 dat afkomstig was van [uitzendbureau 3] heeft plaatsgevonden buiten de in dit feit ten laste gelegde periode.
Op grond van de Geerings-jurisprudentie staat een vrijspraak, ook als daarbij niet inhoudelijk is ingegaan op de vraag of wettig en overtuigend bewezen kan worden of de betrokkene een rol heeft gespeeld bij het strafbare feit in kwestie, in beginsel in de weg aan een ontneming die is gebaseerd op dat strafbare feit.
Het hof is overeenkomstig de rechtbank van oordeel dat de Geerings-jurisprudentie in onderhavig geval niet aan een ontneming voor dit (deel) feit in de weg staat.
In dit geval wijst het hof er op dat, zoals hieronder bij 14c nog nader zal worden
besproken, uit de bewijsmiddelen volgt dat betrokkene ten onrechte geld gestort heeft
gekregen op zijn rekening, hetgeen hij wist, en welk geld hij voor zichzelf heeft gehouden.
Daarmee is, geheel los van de vraag of [uitzendbureau 3] tot afgifte van dit bedrag bewogen is
door oplichting, aannemelijk dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een ander strafbaar feit,
namelijk witwassen. Het voordeel dat met dit andere strafbare feit is genoten kan naar het
oordeel van het hof op grond van artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van
Strafrecht aan hem worden ontnomen zonder dat daarmee strijd ontstaat met de
onschuldpresumptie zoals bedoeld in de eerder aangehaalde Geerings-jurisprudentie.
De transactiepost bestaat uit drie slachtoffers:
14a) [uitzendbureau 1]
14b) [uitzendbureau 2]
14c) [uitzendbureau 3]
Ad 14a) [uitzendbureau 1]
Op 15 juli 2009 is door [uitzendbureau 1] aangifte gedaan tegen [naam] (met
telefoonnummer [06-nummer] ) als vertegenwoordiger van [bedrijf 12] . (hierna: [bedrijf 12] ) te [plaats 3] . Uit de aangifte blijkt dat de onderneming in mei 2009 schriftelijk is benaderd door [bedrijf 12] met het verzoek om de personeelsadministratie en de salarisverwerking van [bedrijf 12] te verzorgen. Op 13 mei 2009 is een samenwerkingsovereenkomst gesloten die namens [bedrijf 12] is ondertekend met de naam [naam] . Vervolgens zijn tussen 15 mei en 1 juni 2009 zeven personen als werknemer van [bedrijf 12] aangemeld. Dit betreffen:
- [betrokkene] , bankrekening 332330141;
- [medeverdachte] , bankrekening 902159577;
- betrokkene, bankrekening [betrokkene] ;
- [betrokkene] , bankrekening 922922942;
- [betrokkene] , bankrekening 922922942;
- [betrokkene] , bankrekening 936950625;
- [betrokkene] , bankrekening 125733224.
In totaal is in vijf weken een bedrag van € 81.417,46 aan deze zeven medewerkers
overgemaakt. De betalingen zijn stopgezet omdat [bedrijf 12] zijn
terugbetalingsverplichting niet nakomt, ondanks diverse aanmaningen van Payroll Select
Nederland.
Ad 14b) [uitzendbureau 2]
Op 19 juni 2009 doet [naam] namens [uitzendbureau 2] aangifte van oplichting. Op 13 mei 2009 doet [bedrijf 12] te [plaats 3] een offerteaanvraag bij hen voor drie medewerkers in fulltime dienstverband. ‘Dhr. [naam] ’ ging schriftelijk akkoord met de uitgebrachte offerte. Op 12 juni 2009 betaalt [uitzendbureau 2] zeven medewerkers uit, te weten:
- [betrokkene] , bankrekening 332330141;
- [medeverdachte] , bankrekening 902159577;
- betrokkene, bankrekening [betrokkene] ;
- [betrokkene] , bankrekening 922922942;
- [betrokkene] , bankrekening 922922942;
- [betrokkene] , bankrekening 936950625;
- [betrokkene] , bankrekening 125733224.
De automatische incasso van het totale factuurbedrag van € 21.037,36 op basis van de
ondertekende machtiging is mislukt. [bedrijf 12] is de terugbetalingsverplichting in het
geheel niet nagekomen.
Ad 14c) [uitzendbureau 3]
Op 18 maart 2011 doet P.C. de Vreeze namens [uitzendbureau 3] aangifte van oplichting. Op 22
juni 2009 vraagt [naam] namens [bedrijf 12] te [plaats 3] om de diensten van Tempo
Team voor tijdelijk extra personeel, te weten:
- [betrokkene] , bankrekening 922922942;
- [betrokkene] , bankrekening 922922942;
- [betrokkene] , bankrekening 936950625;
- [betrokkene] , bankrekening 125733224.
Er is in of omstreeks juli 2009 een totaalbedrag van € 18.703,25 betaald door [uitzendbureau 3] aan deze werknemers. Ook hier zou [bedrijf 12] automatisch terugbetalen, maar de automatische incasso wordt gestorneerd. Ook daarna volgt geen terugbetaling.
Uit het arrest blijkt dat [bedrijf 12] te [plaats 3] in die (zomer)periode van 2009 is
bestuurd door [naam] . [naam] heeft echter verklaard dat hij op verzoek van betrokkene
en [medeverdachte] deze onderneming op zijn naam heeft genomen en enkel op papier
bestuurder is geweest. Zoals ook uit ad 8 en ad 9 blijkt heeft het hof geconcludeerd dat
[naam] een katvanger is. Niet aannemelijk is dat [naam] degene is geweest die de
bewuste overeenkomsten met [uitzendbureau 1] , [uitzendbureau 2]
en [uitzendbureau 3] heeft gesloten. [naam] heeft immers geen persoonlijk contact gehad met voornoemde bedrijven. Het telefoonnummer dat bekend is bij [uitzendbureau 1] ( [06-nummer] ), is in gebruik bij betrokkene. Eenmaal is door een medewerker van [uitzendbureau 3] persoonlijk contact geweest met een medewerker van [bedrijf 12] . Deze persoon heeft zij op een door de politie getoonde foto herkend als
[medeverdachte] . Onderzoek naar de geldstromen leidt ook niet tot de conclusie dat geld bij
[naam] is terecht gekomen.
Geconcludeerd is dat betrokkene en [medeverdachte] de feitelijke leiding hadden over [bedrijf 12]
en een ander hebben laten fungeren als katvanger. Daardoor hebben betrokkene
en [medeverdachte] bewust versluierd dat zij feitelijk verantwoordelijk en aansprakelijk waren
voor de onderneming. Vaststaat dat betrokkene en [medeverdachte] een actieve rol hebben
gespeeld bij de oplichting.
Niet blijkt dat betrokkene de beschikking had over de bankrekeningen van [betrokkene] ,
[medeverdachte] , [betrokkene] , [betrokkene] , [betrokkene] en [betrokkene] . Ook blijkt niet op andere wijze dat betrokkene de beschikking heeft gekregen over de door [uitzendbureau 1] , [uitzendbureau 2] en [uitzendbureau 3] op de bankrekening van voornoemde personen gestorte geldbedragen. Het hof zal derhalve
bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel enkel rekening houden met
gestorte geld waarover betrokkene feitelijk kon beschikken.
Betrokkene heeft op zijn bankrekening (met nummer [betrokkene] ) in totaal € 10.429,18
ontvangen, te weten:
- € 6.408,04 afkomstig van [uitzendbureau 1] ;
- € 1.199,08 afkomstig van [uitzendbureau 2] ;
- € 2.822,06 afkomstig van [uitzendbureau 3] .
Er blijkt niet van overboekingen terug naar deze bedrijven. Betrokkene is als enige
gemachtigd op zijn bankrekening en geeft zijn bankpas en pincode niet af aan anderen.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel van betrokkene vanuit dit feit is derhalve:
€ 10.429,18.
Conclusies en vaststelling omvang wederrechtelijk verkregen voordeel
Gelet op voorgaande berekeningen en overwegingen komt het hof tot de volgende
berekening:
1) [bedrijf 24] en [bedrijf 25]
€ 167.944,97
2) [bedrijf 15]
€ 1.005,95
3) [bedrijf 16] .
€ 27.629,80
4) [bedrijf 17]
€ 5.980,23
5) [bedrijf 18]
€ 7.213,86
6) [bedrijf 19]
€ 2.000,00
7) [bedrijf 21]
€ 462,18
8) [benadeelde partij 1]
€ 14.500,00
9) [bedrijf 27]
€ 2.162,36
10) [bedrijf 26]
€ 2.220,40
11) [bedrijf 29]
€ 10.084,00
12) [bedrijf 28]
€ 3.781,50
13) [bedrijf 1]
€ 714,25
14) [uitzendbureau 1] , [uitzendbureau 2] , [uitzendbureau 3]
€ 10.429,18
Subtotaal wederrechtelijk verkregen voordeel
€ 256.128,68
Zoals hiervoor genoemd is het hof van oordeel dat het voordeel dat betrokkene genoten heeft uit het onderdeel [benadeelde partij 1] bij de (definitieve) bepaling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering dient te worden gebracht, nu het hof in de strafzaak de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 1] , betreffende een bedrag van € 28.786,52, ten laste van betrokkene heeft toegewezen. Het hof zal daarom het subtotaal van €256.128,68 matigen met een bedrag van € 14.500,00.
Het hof stelt derhalve de
totale omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeelvast op € 256.128,68 - € 14.500,00 =
€ 241.628,68.
De verplichting tot betaling aan de Staat
Overschrijding redelijke termijn
De advocaat-generaal en de verdediging hebben ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat de redelijke termijn voor behandeling van deze ontnemingszaak in eerste aanleg is overschreden. De verdediging heeft bepleit dat de betalingsverplichting om die reden verminderd dient te worden met € 5.000,00, zoals ook de rechtbank heeft gedaan.
Het hof oordeelt als volgt.
Het hof stelt, net als de rechtbank, voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere veroordeelde is gewaarborgd dat binnen een redelijke termijn op een ontnemingsvordering wordt beslist. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig zal worden gemaakt. In het algemeen zal als aanvangsdatum voor de redelijke termijn aangenomen kunnen worden het moment waarop de officier van justitie zijn voornemen kenbaar maakt een ontnemingsvordering aanhangig te zullen maken, te weten in dit geval op 27 oktober 2014. Wat betreft de berechting in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter zitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te
beoordelen termijn is aangevangen. In onderhavige ontnemingszaak heeft de rechtbank op 19 november 2018 vonnis gewezen. Daarmee constateert het hof dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn met ruim 24 maanden.
Nu in de strafzaak in de fase van hoger beroep is geoordeeld dat de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep is overschreden en die overschrijding matiging van de aan de betrokkene opgelegde straf tot gevolg heeft gehad, acht het hof de schending van de redelijke termijn voldoende gecompenseerd. Het hof ziet daarin aanleiding in onderhavige ontnemingszaak te volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op
art. 6, eerste lid, EVRM.
Regelingen met curatoren
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat € 17.500,00, betaald aan de curatoren, in
mindering gebracht moeten worden.
Overeenkomstig de rechtbank verwerpt het hof dit verweer en overweegt dat uit de door de verdediging in eerste aanleg overgelegde stukken niet blijkt dat het betrokkene is geweest die daadwerkelijk dit bedrag heeft voldaan. Tevens blijkt niet van een rechtstreekse relatie tussen de veronderstelde betaling en de feiten waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd.
Conclusie en vaststelling omvang betalingsverplichting
Op grond van het voorgaande zal het hof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op het bedrag van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel, te weten een bedrag van
€ 241.628,68.