ECLI:NL:GHARL:2020:2475

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
24 maart 2020
Zaaknummer
200.255.932
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van partneralimentatie in hoger beroep met betrekking tot behoefte en draagkracht

In deze zaak gaat het om de vaststelling van partneralimentatie na een echtscheiding tussen de vrouw en de man, die in 2014 zijn getrouwd en in 2019 zijn gescheiden. De vrouw verzoekt het hof om een maandelijkse bijdrage van € 4.346 aan partneralimentatie, terwijl de man dit bedrag betwist en stelt dat hij het niet kan betalen. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw afgewezen, waarna zij in hoger beroep is gegaan.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij beide partijen in persoon zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De vrouw heeft financiële informatie verstrekt, waaruit blijkt dat haar netto besteedbaar inkomen in 2016 € 1.886 per maand was, terwijl het inkomen van de man € 5.984 per maand bedroeg. Na een uitgebreide beoordeling van de financiële situatie van beide partijen, concludeert het hof dat de behoefte van de vrouw aan partneralimentatie in 2019 € 4.477 bedraagt.

De man heeft een WIA-uitkering en een tijdelijk dienstverband, maar kan niet voldoende inkomen genereren om in zijn levensonderhoud te voorzien. Het hof heeft de draagkracht van de man beoordeeld en vastgesteld dat hij netto € 1.844 per maand kan bijdragen aan de alimentatie. Uiteindelijk heeft het hof besloten dat de man vanaf 19 maart 2019 een maandelijkse bijdrage van € 3.052 aan de vrouw moet betalen, en heeft de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.255.932
(zaaknummer rechtbank Gelderland 334657)
beschikking van 24 maart 2020
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.S.M. Zweerman-Oude Breuil te Hengelo,
en
[verweerder] ,
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. S.W.F. Rouwette te Apeldoorn.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 12 december 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 11 maart 2019;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Rouwette van 14 augustus 2019 met producties 2 tot en met 7;
- een journaalbericht van mr. A.S.M. Zweerman-Oude Breuil van 19 augustus 2019 met
producties;
- een journaalbericht van mr. Rouwette van 27 augustus 2019 met producties 8 en 9.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 29 augustus 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Partijen zijn [in] 2014 getrouwd. Hun huwelijk is [in] 2019 geëindigd door echtscheiding. De vrouw wil dat de man haar een bedrag van € 4.346 per maand aan partneralimentatie betaalt. De man wil dat niet. Hij vindt dat de vrouw dat bedrag niet nodig heeft en dat hij het ook niet kan betalen. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om partneralimentatie afgewezen. De vrouw wil dat het hof in dit hoger beroep haar verzoek nogmaals beoordeelt en zal toewijzen.
3.2
Daarvoor is het nodig de volgende vragen te bespreken:
  • Hoe hoog zijn de uitgaven of reserveringen die de vrouw voor haar levensonderhoud mag doen (behoefte)?
  • Verdient zij voldoende of kan zij voldoende verdienen om dat zelf te betalen (behoeftigheid)?
  • Kan de man het bedrag dat de vrouw nodig heeft betalen (draagkracht)?
3.3
Voor de beantwoording van die vragen moeten de man en de vrouw financiële informatie geven. In het procesreglement van het hof is opgesomd welke informatie nodig is (onderdeel 2.1.2). Het gaat dan onder meer om de recente jaaropgaven, recente loonopgaven of uitkeringsspecificaties, recente jaarrekeningen, recente aangiften inkomstenbelasting met de bijbehorende aanslag en bewijsstukken van schulden en opgave van de restantschulden en restantlooptijd, alsmede opgave wanneer en waarvoor deze schulden zijn aangegaan en bewijsstukken van de aflossing van die schulden.
behoefte
3.4
Hoe hoog is de behoefte van de vrouw?
 Uitgangspunt voor de berekening is in dit geval het netto te besteden gezinsinkomen van partijen voordat zij uit elkaar zijn gegaan. De man en de vrouw zijn in augustus 2016 uit elkaar gegaan.
 Volgens de vrouw is haar netto besteedbaar inkomen (NBI) in 2016 € 1.886 per maand en het NBI van de man € 5.984 per maand. Voor het berekenen van het NBI van de man is de vrouw uitgegaan van de jaaropgave van de man voor 2017 (dienstverband met de Radboud Universiteit) en een gemiddelde winst uit onderneming van € 85.000 per jaar.
 De man gaat ook uit van deze bedragen, maar wil voor de ondernemingswinst uitgaan van € 75.000.
 Uit de jaarrekeningen 2015 - 2017 blijkt dat de winst in 2015 € 81.477, in 2016 € 136.002 en in 2017 € 82.371 bedroeg. De winst 2016 moet worden gecorrigeerd met een incidentele bate van € 49.783 (boekwinst verkoop pand) en bedraagt na correctie € 86.219. De gemiddelde winst 2015-2017 is € 83.355. Dit bedrag is meegenomen bij de berekening van het NBI van de man in 2016. Dat NBI van de man in 2016 bedraagt dan € 5.898.
 Het netto te besteden gezinsinkomen van partijen in 2016 is dan (€ 1.886 + € 5.898 =) € 7.784.
 Daarop komt in mindering de netto partneralimentatie die de man aan zijn eerste echtgenote moest betalen. Die alimentatie was bruto € 1.450 en netto (afgerond) € 725.
 Het is in dit geval redelijk op dit netto te besteden gezinsinkomen ook het bedrag in mindering te brengen dat de man betaalde voor schulden. Dat is ook wat de man graag wil, omdat partijen veel minder geld te besteden hadden vanwege zijn schulden. Die vermindering kan alleen als de man concrete informatie geeft over het bedrag dat hij in 2016 en de voorgaande jaren (2014 en 2015) heeft betaald. Dat heeft hij niet gedaan. Die informatie ontbreekt. Het is ook niet mogelijk die bedragen schattenderwijs te herleiden uit de stukken die de man heeft overgelegd. De vermindering kan dan ook niet worden toegepast.
 De behoefte van de vrouw is in dit geval gelijk aan 60% van het netto te besteden gezinsinkomen in 2016 verminderd met € 725.
 De behoefte van de vrouw is dan afgerond op hele getallen: (€ 7.784 – € 725)*60% = € 4.235 netto per maand in 2016. Ingevolge de wettelijke indexering is deze behoefte in 2019 € 4.477.
behoeftigheid
3.5
De vrouw ontvangt een WIA-uitkering van € 1.841,40 bruto per maand. Zij heeft vanaf 1 mei 2019 tot 31 oktober een tijdelijk dienstverband gehad bij [B] in [A] . Haar werkweek telde 16 uur. Haar bruto maandloon was € 750 en kwam in mindering op haar WIA uitkering. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat de vrouw redelijkerwijs meer zou kunnen verdienen of dat zij vermogen heeft dat zij zou kunnen gebruiken om de kosten van haar levensonderhoud te betalen. Haar netto inkomen is € 1.922. Zij kan niet voldoende geld verdienen om zelf in haar levensonderhoud te voorzien. Zij komt nog € 2.555 tekort.
draagkracht
3.6
Uitgangspunt voor de berekening van de draagkracht van de man is de berekening die zijn advocaat aan de rechtbank heeft gegeven (brief aan de rechtbank van 27 september 2018). Er zal op twee punten worden afgeweken van deze berekening, te weten:
 de maandelijkse woonlasten: deze zijn niet € 950, maar € 229 (productie 9 in hoger beroep van de man);
 overige kosten: het maandelijkse bedrag van € 2.900 blijkt niet uit de (gedateerde) financiële informatie in het dossier. Dit bedrag telt dan ook niet mee.
Volgens de (gewaarmerkte) berekening die aan deze beschikking is gehecht en daarvan deel uitmaakt kan de man netto € 1.844 en bruto € 3.052 per maand aan partneralimentatie betalen.
3.7
De man moet de partneralimentatie betalen vanaf 19 maart 2019. Zijn betalingsplicht eindigt na vier jaar en drie maanden (juni 2023). Hij wil die termijn graag beperken tot 1 jaar en zes maanden, waardoor zijn betalingsplicht zou eindigen op 19 september 2020. Hij wil dat omdat partijen maar een kort huwelijk hebben gehad, nog korter hebben samengewoond en hun inkomenssituatie voor, tijdens en na het huwelijk niet veel is veranderd. Beperking van de termijn leidt tot het einde van de alimentatieverplichting. Voor zo’n ingrijpende beslissing moeten goede redenen zijn. De redenen die de man geeft zijn daarvoor niet voldoende. Er is meer nodig om te komen tot zo’n ingrijpende beslissing.
3.8
Het hof komt tot een andere beslissing dan de rechtbank. De uitspraak van de rechtbank kan niet in stand blijven. Het hof zal beslissen als volgt.

4.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft berekeningen van het NBI van de man in 2016, het NBI van de vrouw in 2019 en de draagkracht van de man gemaakt.
Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel van 12 december 2018, voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek van de vrouw een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud vast te stellen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw vanaf 19 maart 2019 als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 3.052 per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, R. Feunekes en K.A.M. van Os – ten Have, en is op 24 maart 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.