Uitspraak
1.De Stichting Evenaar,
Evenaar,
[appellant2],
[appellante3],
Evenaar c.s.,
B&J,
1.1. De procedure bij de rechtbank
2.De procedure bij het hof
- de appeldagvaarding van 20 juni 2019, die ook de grieven bevat (met producties);
- de conclusie van eis;
- de memorie van antwoord in principaal appel, memorie van grieven in incidenteel
appel (met producties);
- de memorie van antwoord in incidenteel appel (met producties).
3.3. De vaststaande feiten
€ 26.365,- te betalen, vermeerderd met rente en kosten.
tot zekerheid voor de betaling van al wat de schuldeiser[hof: [appellant2] ]
heeft of krijgt te vorderen van de schuldenaar[hof: Evenaar]
met betrekking tot de hiervoor vermelde schuldverhouding, maar óók uit anderen hoofde, onverschillig de oorzaak, en zowel nu als later, alles tot een hoofdsom groot (…)€ 2.000.000,-“, te vermeerderen met maximaal 40% aan rente, boeten en kosten.
4.4. De vorderingen en de beslissing in de procedure bij de rechtbank
5.5. De bespreking van het geschil in hoger beroep
Wanneer de vestiging niet nietig is, valt niet in te zien dat [appellant2] en [appellante3] als (feitelijk) bestuurder en/of toezichthouder toch onrechtmatig jegens B&J gehandeld hebben. Het gestelde onrechtmatige handelen zou hebben bestaan in het meewerken aan een paulianeuze handeling, maar wanneer die handeling niet paulianeus is, valt zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, niet in te zien dat [appellant2] en [appellante3] toch onrechtmatig hebben gehandeld.
Wanneer de vestiging van het recht van hypotheek (na vernietiging) nietig is, komt de - ook door Evenaar c.s. gestelde - vraag op welke schade B&J dan door dit handelen heeft geleden. In dat geval kan B&J zich immers op het recht van erfpacht en van opstal verhalen zonder rekening te hoeven houden met het recht van hypotheek, net zoals zij dat niet had hoeven doen in de hypothetische situatie dat het recht van hypotheek niet zou zijn gevestigd. Op dit punt is dan ook geen sprake van een nadelig verschil tussen de feitelijke en de hypothetische situatie en kan dus niet van schade worden gesproken. B&J heeft onvoldoende onderbouwd dat zij wel andere schade heeft geleden. Het door haar gestelde risico dat een executoriale verkoop van het recht van erfpacht en van opstal minder zal opleveren dan het bedrag dat zij te vorderen heeft, maakt dat alles niet anders. In de hypothetische situatie dat het recht van hypotheek niet zou zijn gevestigd, doet dat risico zich ook voor. B&J heeft verder gewezen op de kosten van de door haar gevoerde procedure, maar voor die kosten kan zij, mits zij met succes vorderingen heeft ingesteld, aanspraak maken op een proceskostenveroordeling. Indien de proceskosten worden gecompenseerd doordat B&J naast een toewijsbare vordering ook nog niet-toewijsbare vorderingen heeft ingesteld en om die reden geen proceskostenveroordeling krijgt, valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat die schade het gevolg is van het gestelde onrechtmatige handelen van [appellant2] en [appellante3] .
grief 1 in incidenteel appel, waarin B&J zich erover beklaagt dat haar vorderingen tegen [appellant2] en [appellante3] op grond van - kort gezegd - bestuurdersaansprakelijkheid, niet zijn toegewezen door de rechtbank, faalt. Ook
grief 2 in incidenteel appelfaalt. Met deze grief komt B&J op tegen de compensatie van de proceskosten door de rechtbank. Van de drie hoofdvorderingen van B&J
- nietigverklaring/vernietiging van de vestiging van het recht van hypotheek, een verbod tot het stellen van zekerheid en vorderingen op grond van bestuurdersaansprakelijkheid - is er (hooguit, daarover hierna meer) één toewijsbaar, de andere twee niet. B&J is dan ook hooguit slechts gedeeltelijk in het gelijk gesteld, zodat een veroordeling van Evenaar c.s. in de proceskosten niet aan de orde is.
Een aanhouding kan achterwege blijven als nu al vaststaat dat niet aan de andere vereisten voor toewijzing van een vordering tot vernietiging is voldaan. Het hof zal die vereisten daarom nu alvast bespreken.
grief 4 in het principaal appellijken Evenaar c.s. deze vaststelling te bestrijden. Lijken, omdat uit de toelichting op deze grief blijkt dat het hen ergens anders om gaat. De grief hangt volgens Evenaar c.s. niet voor niets samen met
grief 3 in het principaal appel, waarin Evenaar c.s. stellen dat de rechtbank ten onrechte niets heeft gedaan met het in overweging 3.10 bedoelde arrest van de Hoge Raad. De kern van de toelichting op de beide grieven is dat van benadeling van B&J geen sprake is, omdat B&J gelet op het arrest van de Hoge Raad niets van Evenaar te vorderen heeft. Dat argument is hiervoor al besproken en ook gehonoreerd in zoverre dat hiervoor is overwogen dat op dit moment niet vaststaat of B&J een vordering op de stichting heeft. Dat door de vestiging van het recht van hypotheek schuldeisers van Evenaar worden benadeeld - waarbij in het midden kan blijven of B&J zo’n schuldeiser is - wordt met de grief niet bestreden. Dat is ook terecht, omdat evident is dat het verhaalsrecht van een schuldeiser van Evenaar wordt benadeeld wanneer een recht van hypotheek wordt gevestigd tot zekerheid voor een vordering van € 2.000.000,- op het enige vermogensbestanddeel van een schuldenaar - ander vermogen dan de rechten van erfpacht en opstal waren er niet, zo is namens Evenaar c.s. bij gelegenheid van de comparitie in eerste aanleg verklaard- en niet aannemelijk is dat de met het zekerheidsrecht belaste vermogensbestanddelen een executiewaarde van meer dan € 2.000.000,- hebben. Grief 4 in het principaal appel faalt dan ook.
grieven 1 en 2 in het principaal appelvechten Evenaar c.s. dit bevestigende antwoord aan. De grieven hangen met elkaar samen en zullen dan ook tezamen behandeld worden.
22 maart 2017 en de overgelegde versies (in eerste aanleg een ongetekende versie, in hoger beroep een ondertekende versie) van de rekening-courant-overeenkomst betwist. Bovendien heeft zij erop gewezen dat [appellant2] Evenaar het geld destijds al geleend had zonder dat sprake was van zekerheid toen de - in de visie van B&J: beweerdelijke - afspraak werd gemaakt om alsnog zekerheid te verstrekken, zodat ook wanneer wordt uitgegaan van een dergelijke afspraak nog sprake is van een onverplichte rechtshandeling.
€ 1.800.000,-. Gesteld noch gebleken is dat [appellant2] voor of bij de verstrekking van dat bedrag destijds zekerheid heeft bedongen. Dat betekent dat toen de gestelde afspraak werd gemaakt, op 22 maart 2017 of op 14 april 2017, de al bestaande rechtsverhouding tussen Evenaar en [appellant2] , op grond waarvan [appellant2] al een vordering had op Evenaar, werd aangevuld met een nieuw element, namelijk de verplichting van Evenaar om - alsnog - zekerheid te vestigen. Alsnog, omdat Evenaar daar tot dat moment niet toe verplicht was. Daarmee volgt uit de eigen stellingen van Evenaar c.s. al dat de vestiging van het recht van hypotheek op 19 januari 2018 het sluitstuk is van een maanden daarvoor gesloten overeenkomst, met een onverplicht - immers niet rechtens afdwingbaar - karakter, die de titel vormt van het recht van hypotheek.
de grieven 5 en 6 in principaal appelover de wetenschap van benadeling falen.
grief 8 in principaal appeltegen de compensatie van de proceskosten in de procedure in eerste aanleg terecht opgeworpen. Wat dat voor gevolgen heeft voor de proceskosten in eerste aanleg is afhankelijk van de uitkomst van de nog bij het hof Den Bosch aanhangige procedure tussen partijen.
5.25 Het hof zal een beslissing aanhouden voor een periode van drie maanden. De zaak wordt verwezen naar de rol. Partijen dienen bij akte het arrest van het hof Den Bosch over te leggen en zich uit te laten over de gevolgen van dat arrest voor deze zaak.