In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 april 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] B.V. tegen de heffingsambtenaar Tribuut. De zaak betreft de aanslag in de reclamebelasting voor het jaar 2018, opgelegd door de gemeente Zutphen. De heffingsambtenaar had een aanslag van € 2.150 opgelegd, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank Gelderland had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.
De kern van het geschil is of de beperking van het gebied waarin reclamebelasting wordt geheven, een objectieve en redelijke rechtvaardiging heeft. De heffingsambtenaar stelde dat de opbrengst van de reclamebelasting wordt gebruikt voor activiteiten die de bedrijventerreinen aantrekkelijker maken. Belanghebbende betwistte deze rechtvaardiging en voerde aan dat de heffingsambtenaar niet had aangetoond dat er kosten waren gemaakt en dat de uitgaven niet alleen ten goede kwamen aan de bedrijven op de bedrijventerreinen.
Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de begrote bedragen in overwegende mate ten goede komen aan de bedrijven op de bedrijventerreinen. Het Hof concludeerde dat er een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat voor de beperking van het heffingsgebied van de reclamebelasting. Het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard, en het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.