ECLI:NL:GHARL:2020:3825

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 mei 2020
Publicatiedatum
18 mei 2020
Zaaknummer
18/01041 t/m 18/01043
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verliesverrekeningsbeschikkingen en rentevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die zich onbevoegd verklaarde in een geschil over verliesverrekeningsbeschikkingen en de afwijzing van een verzoek om rentevergoeding door de Inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen verliesverrekeningsbeschikkingen voor de jaren 2008, 2009 en 2010, waarbij verliezen uit eerdere jaren werden verrekend. De Inspecteur had het verzoek om rentevergoeding afgewezen, wat leidde tot beroep bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd, waarop belanghebbende in hoger beroep ging. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat de rechtbank het beroep had moeten ontvangen, omdat de belanghebbende het schrijven van de Inspecteur redelijkerwijs als een uitspraak op bezwaar kon opvatten. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep gegrond, maar oordeelde dat de inhoudelijke beoordeling van het recht op rentevergoeding niet aan de orde kwam. De belanghebbende had geen recht op coulancerente, omdat hiervoor geen wettelijke basis bestond. De kosten van de procedure werden toegewezen aan de Inspecteur, die ook het griffierecht moest vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers: 18/01041, 18/01042 en 18/01043
uitspraakdatum: 19 januari 2020
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 september 2018, nummers AWB 18/43, AWB 18/44 en AWB 18/45, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst, kantoor Den Haag,(hierna: de Inspecteur).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn voor de volgende jaren verliesverrekeningsbeschikkingen gegeven:
  • 2008, welk verlies is verrekend met het jaar 2005 (beschikking van 24 maart 2017);
  • 2009, welk verlies is verrekend met het jaar 2006 (beschikking van 20 april 2017);
  • 2010, welk verlies is verrekend met het jaar 2007 (beschikking 28 april 2017)
(hierna samen ook: de verliesverrekeningsbeschikkingen).
1.2.
Belanghebbende heeft op respectievelijk 7 april 2017, 16 april 2017 en 10 mei 2017 bezwaar gemaakt tegen de verliesverrekeningsbeschikkingen.
1.3.
De Inspecteur heeft bij brief van 2 november 2017 het verzoek van belanghebbende om vergoeding van rente over de belastingteruggaven als gevolg van de verliesverrekenings-beschikkingen afgewezen.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen die brief beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van de zaak en bepaald dat het betaalde griffierecht van in totaal € 46 aan belanghebbende terug wordt betaald.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft voor de jaren 2008, 2009 en 2010 bezwaar gemaakt tegen de aan hem over deze jaren opgelegde voorlopige aanslagen IB/PVV. Telkens is hiervoor uitstel van betaling verleend. In afwachting van de uitkomst van een proefprocedure bij Rechtbank Den Haag ten aanzien van de vraag of een invaliditeitspensioen van het Europees Octrooi Bureau in de Nederlandse belastingheffing dient te worden betrokken, heeft belanghebbende ingestemd met het verlenen van uitstel voor het vaststellen van de definitieve aanslagen voor die jaren.
2.2.
Na de uitspraken in hoger beroep van het Gerechtshof Den Haag van 23 september 2015 (in de proefprocedures) is de Inspecteur alsnog bij uitspraken op bezwaar tegemoet gekomen aan de bezwaren van belanghebbende voor de jaren 2008, 2009 en 2010, waarbij de aanslagen zijn verminderd. De volgende uitspraken op bezwaar zijn gedaan door de Inspecteur:
  • jaar 2008, dagtekening 24 maart 2017, aanslagnummer [0000.00.000] .H.86;
  • jaar 2009, dagtekening 31 maart 2017, aanslagnummer [0000.00.000] .H.96;
  • jaar 2010, dagtekening 15 april 2017, aanslagnummer [0000.00.000] .H.06.
Vervolgens heeft de Inspecteur steeds verliesverrekeningsbeschikkingen afgegeven gedagtekend 24 maart 2017, 20 april 2017 en 28 april 2017 voor achtereenvolgens de jaren 2008, 2009 en 2010 om de uit de verminderingsbeschikkingen resulterende verliezen uit de genoemde jaren te verrekenen met aanslagen IB/PVV over de jaren 2005, 2006 en 2007.
2.3.
De uit de verliesverrekeningsbeschikkingen voortvloeiende teruggaven zijn verrekend als volgt:
Datum
nr.
verrekend bedrag
jaren
21 april 2017
[0000.00.000] .H.56
€ 14.470
2008/2005
15 mei 2017
[0000.00.000] .H.66
€ 13.896
2009/2006
15 mei 2017
[0000.00.000] .H.76
€ 9.931
2010/2007
De aanslag IB/PVV 2007 diende te worden herzien. Na de eerste correctie is uitbetaald:
Datum
nr.
uitbetaald bedrag
12 juli 2017
[0000.00.000] .H.76
€ 2.286
Vervolgens is nog een resterend bedrag uitbetaald:
Datum
nr.
uitbetaald bedrag
5 december 2017
[0000.00.000] .H.76
€ 2.264
2.4.
Belanghebbende heeft op 7 april 2017, 16 april 2017 en 10 mei 2017 bezwaar gemaakt, omdat over de verleende teruggaven IB/PVV over de jaren 2005, 2006 en 2007 geen rente is vergoed.
2.5.
Bij brief van 21 juni 2017 heeft belanghebbende de Inspecteur herinnerd aan de openstaande bezwaren met betrekking tot de geclaimde rentevergoeding over de verliesverrekening. In die brief schrijft belanghebbende:
“Tevens herinner ik [uw dienst] bij deze aan de reeks eerder ingediende bezwaarschriften (…). De behandel termijn van 6 weken is reeds verstreken.
Dit betreft bezwaren tegen:
- niet uitbetaling – reeds vervallen- maximale dwangsom ivm uitblijven besluit IB 2007;
(….)
- niet vergoede rente verrekening 2009/2006 (bezwaar 17 april 2017];
- idem 2010/2007 & 2008/2005 [10 mei 2017].”
2.6.
Bij brief van 2 november 2017 heeft de Inspecteur het verzoek om vergoeding van rente afgewezen. Aan belanghebbende zijn geen dwangsommen toegekend. In die brief schrijft de Inspecteur onder meer:
“ (…)
Betreft: Beantwoording van enkele nog niet behandelde vragen
(…)
U heeft, zeer terecht, ook door het uiten van klachten, aandacht gevraagd voor de behandeling van een aantal vragen en verzoeken van u en uw echtgenote, waarop u nog geen antwoord heeft gekregen. Het spijt mij zeer dat de behandeling daarvan is vertraagd. Ik bied u daarvoor nogmaals mijn welgemeende excuses aan.
U heeft vragen gesteld over het volgende:
- onjuiste verminderingsbeschikking 2007;
- dwangsom inzake afdoening bezwaar 2007;
- proceskostenvergoeding inzake de bezwaren inkomstenbelasting 2008, 2009 en 2010 (hierna: IB);
- rentevergoeding carry back 2009 naar 2006 en 2010 naar 2007;
- verduidelijking over invorderingsrente;
- (…)
(…)
III. Dwangsom afdoening bezwaar IB 2007
Om een dwangsom te kunnen verbeuren, dient de inspecteur uitdrukkelijk schriftelijk in gebreke te worden gesteld, waarbij hem een termijn van veertien dagen wordt geboden om alsnog te beslissen op een bezwaar. In uw situatie heeft zich het volgende voorgedaan.
Ik heb u op 28 oktober 2016 meegedeeld dat ik geen vaststellingsovereenkomst met u wilde sluiten omdat er over de rechtsvraag of een uitkering vanwege invaliditeit van het Europees Octrooibureau door de rechter zou worden beslist. U heeft mij op 31 oktober 2016 verzocht om een voor beroep vatbare beschikking. Die heb ik niet gegeven. U heeft beroep ingesteld op 22 december 2016 wegens fictieve weigering en het (niet) doen van uitspraak op uw bezwaren 2006 en 2007. (…) Op 27 maart 2017 heb ik uitspraak gedaan op uw bezwaren. U heeft uw beroep ingetrokken (…).
Uw gedachtegang begrijp ik aldus dat u zegt dat zes weken na uw verzoek om een voor beroep vatbare beschikking de dwangsomtermijn van 14 dagen is gaan lopen. U ging in beroep op 22 december 2016. Dit beroep beschouwde u als een herinnering lopende dwangsom. Na mijn uitspraak op uw bezwaren in maart 2017 meent u dat ik gehouden ben tot uitbetaling van een dwangsom. Ik deel die mening niet; er ontbreekt een uitdrukkelijke schriftelijke ingebrekestelling van u.
IV. Proceskostenvergoeding voor de bezwaren IB 2008, IB 2009, IB 2010, IB 2011
en IB 2012
De bezwaren inzake de aanslagen IB 2008, IB 2009, IB 2010, IB 2011 en IB 2012 zagen op de vraag of de door u van het Europees Octrooibureau genoten invaliditeitsuitkering een voor de Nederlandse inkomstenbelasting belaste uitkering betrof. Namens u heeft de heer [A] voor de genoemde jaren de bezwaarschriften ingediend. Hij heeft ook verzocht om vergoeding van kosten op basis van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht. Over de beantwoording van de rechtsvraag is een proefprocedure gevoerd, die erin resulteerde dat deze uitkering niet belast was.
Aan de bezwaren is derhalve tegemoet gekomen. Met betrekking tot die jaren zijn de aanslagen dienovereenkomstig verminderd.
Op basis van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht bestaat recht op vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Genoemd Besluit kent een forfaitaire vergoeding. Deze bedraagt momenteel € 246 voor de door een derde beroepsmatig verleende bijstand in het kader van een bezwaarschrift, bij de waardering van het bezwaar als een gemiddeld bezwaar.
Ik ken een vergoeding toe van € 246 inzake het bezwaar IB 2008, € 246 voor het bezwaar IB 2009, € 246 voor het bezwaar IB 2010, € 246 voor het bezwaar 2011 en € 246 voor het bezwaar 2012. In totaal is dit € 1.230. Ik laat, gelet op de inmiddels verstreken tijd en uit compensatie voor het ongemak, een beperking van deze vergoeding wegens samenhangende zaken achterwege.
Ik draag er zorg voor dat dit wordt betaald. Omdat de bezwaren zijn ingediend door uw gemachtigde, de heer [A] , worden deze kostenvergoedingen aan hem uitbetaald.
V. Rentevergoeding bij carry backbeschikking?
U heeft de volgende carry backbeschikkingen ontvangen:
  • [0000.00.000] .H.56, d.d. 24 maart 2017, over 2008/2005;
  • [0000.00.000] .H.66, d.d. 20 april 2017, over 2009/2006;
  • [0000.00.000] .H.76, d.d. 28 april 2017, over 2010/2007.
U heeft met betrekking tot deze carry backbeschikkingen verzocht om vergoeding van rente. Voor de vergoeding van rente dient echter een wettelijke basis te zijn. Die wettelijke basis ontbreekt. Artikel 30fe van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalt dat bij een carry backbeschikking geen rente wordt vergoed. Voor een vergoeding van coulancerente zie ik geen aanleiding nu de onderhavige beschikkingen telkens binnen de gebruikelijke termijn na vaststelling van de aanslag zijn afgegeven.”
2.7.
Belanghebbende heeft op 29 november 2017 de Inspecteur op grond van onderdeel 28 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht (hierna: het Besluit) verzocht coulancerente te vergoeden over de teruggaven die voortvloeien uit de verliesverrekeningsbeschikkingen, over de periodes vanaf 1 juli van het op het verliesjaar volgende jaar tot aan de datum van uitbetaling.
2.8.
Bij brief van 13 december 2017 heeft de Inspecteur dit verzoek afgewezen. Aan belanghebbende is voor het bezwaar voor het jaar 2007 de maximale dwangsom van € 1.260 toegekend.
Belanghebbende heeft tegen de afwijzing van de Inspecteur van 2 november 2017 beroep ingesteld.
2.9.
De Rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van de zaak.

3.Geschil

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Heeft de Rechtbank zich terecht onbevoegd verklaard?
2. Heeft belanghebbende recht heeft op vergoeding van rente over de verleende teruggaven van inkomstenbelasting, welke zijn uitbetaald na de vastgestelde verliesverrekeningsbeschikkingen?
3. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van coulancerente op grond van onderdeel 28 van het Besluit?
4. Heeft belanghebbende recht op een schadevergoeding op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)?
5. Is de Inspecteur dwangsommen verschuldigd wegens niet tijdig geven van de door belanghebbende gevraagde beschikkingen?
3.2.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vergoeding van (wettelijke) rente over de teruggegeven belasting naar aanleiding van de verliesverrekeningsbeschikkingen en het toekennen van dwangsommen met vergoeding van rente. Subsidiair verzoekt belanghebbende om toekenning van coulancerente op grond van het Besluit.
3.3.
De Inspecteur concludeert primair tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank, subsidiair tot niet-ontvankelijkverklaring van de beroepen en meer subsidiair ongegrond-verklaring van de beroepen.

4.Beoordeling van het geschil

Vooraf
4.1.
Belanghebbende wenst in hoger beroep het geschil uit te breiden in die zin dat ook de aan de verliesverrekeningsbeschikkingen voorafgaande verliesvaststellingsbeschikkingen onderdeel vormen van dit geschil. Aangezien het slechts mogelijk is om hoger beroep in te stellen tegen een uitspraak van de Rechtbank, is het niet mogelijk om het geschil in hoger beroep uit te breiden met een geschilpunt dat niet al bij de Rechtbank aan de orde is gesteld. [1]
Vraag 1: Heeft de Rechtbank zich terecht onbevoegd verklaard?
4.2.
Op grond van artikel 26, lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) kan belanghebbende slechts bij de bestuursrechter beroep instellen tegen belastingaanslagen en beschikkingen die in de wet als “voor bezwaar vatbaar worden aangemerkt”.
4.3.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de verliesverrekeningsbeschikkingen.
4.4.
Vervolgens heeft de Inspecteur per brief met dagtekening 2 november 2017 daarop gereageerd.
4.5.
Verrekening van verlies uit werk en woning vindt plaats bij voor bezwaar vatbare beschikking. [2] Rechtsmiddelen tegen een verliesverrekeningsbeschikking kunnen uitsluitend worden aangewend tegen de wijze van verliesverrekening als bedoeld in artikel 3.150 Wet IB 2001. Aangezien de grieven van belanghebbende zich hier niet tegen richten, belanghebbende wenst immers rente vergoed te krijgen terwijl de heffingsrenteregeling daarin niet voorziet [3] , is in zoverre geen sprake van een ingevolge de belastingwet genomen besluit waartegen beroep bij de belastingrechter kan worden ingesteld. [4] Belanghebbende heeft echter het geschrift van 2 november 2017, gelet op de inhoud ervan, redelijkerwijs kunnen en mogen opvatten als uitspraken op de door hem ingediende bezwaarschriften. Dit betekent dat de Rechtbank het beroep van belanghebbende diende te ontvangen. [5] De belastingrechter is bevoegd kennis te nemen van een beroep tegen een uitspraak op bezwaar indien die uitspraak betrekking heeft op een “ingevolge de belastingwet genomen besluit”. Dat geldt ook indien er tegen het ingevolge de belastingwet genomen besluit niet het rechtsmiddel van bezwaar openstaat. [6] Bij zijn oordeel over de gegrondheid van dat beroep dient de belastingrechter vast te stellen of inderdaad sprake is van een ingevolge de belastingwet genomen besluit waartegen geen beroep openstaat. [7] Zoals hiervoor is overwogen is dat in dit geval zo. Dat heeft tot gevolg dat de Rechtbank het beroep gegrond had moeten verklaren en het tegen de verliesverrekenings-beschikkingen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk. Belanghebbende kan, zoals de Rechtbank terecht heeft beslist, de vordering voorleggen aan de burgerlijke rechter, die als restrechter over de rechtmatigheid van het besluit van de Inspecteur kan oordelen. [8]
Vraag 2: Heeft belanghebbende recht heeft op vergoeding van rente?
4.6.
Gelet op het voorgaande komt het Hof niet toe aan de inhoudelijke beoordeling of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van rente over de vastgestelde verliesverrekeningsbeschikkingen.
Vraag 3: Heeft belanghebbende recht op vergoeding van coulancerente?
4.7.
De coulancerenteregeling kent geen wettelijke grondslag, maar is beleid van de Belastingdienst. Het is dus aan de Inspecteur als uitvoerder van dat beleid om al dan niet coulancerente te vergoeden. De belastingrechter kan en mag een dergelijke beslissing die niet voor bezwaar- en beroep vatbaar is dan ook niet beoordelen.
Vraag 4: Heeft belanghebbende recht op een schadevergoeding op grond van artikel 8:88 Awb?
4.8.
Aangezien het voorliggende besluit van beroep bij de bestuursrechter is uitgezonderd, is deze rechter evenmin bevoegd om te oordelen over een daarmee samenhangend beroep op schadevergoeding. [9]
Vraag 5: Is de Inspecteur dwangsommen verschuldigd wegens niet tijdig geven van de door belanghebbende gevraagde beschikkingen?
4.9.
Aangezien in dit geval geen beroep bij de belastingrechter openstaat tegen de door belanghebbende gevraagde rentevergoeding staat evenmin beroep bij diezelfde belastingrechter open tegen een met nemen van dat besluit samenhangende beschikking inzake een dwangsom en een over die mogelijk verbeurde dwangsom verschuldigde rentevergoeding.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond en dient de uitspraak van de Rechtbank te worden vernietigd.

5.Griffierecht en proceskosten

Aangezien het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 261 voor de kosten in de bezwaarfase (1 punt (bezwaarschrift)  wegingsfactor 1  € 261 (bedrag 2020)), € 1.050 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift, bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 525 (bedrag 2020)) en € 1.050 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 525 (bedrag 2020)), ofwel in totaal op € 2.361.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank met uitzondering van de beslissing over het griffierecht,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
– verklaart het tegen de verliesverrekeningsbeschikkingen gemaakte bezwaar niet‑ontvankelijk;
– verklaart het bezwaar tegen de beslissing inzake de dwangsom niet-ontvankelijk;
– verklaart dat de vordering van belanghebbende uitsluitend ingesteld kan worden bij de burgerlijke rechter,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.361,
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt van € 126 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Harthoorn, voorzitter, mr. A.J. Kromhout en mr. M.J.C. Pieterse, in tegenwoordigheid van mr. I.H.M. Fluitsma als griffier.
De beslissing is op 19 mei 2020 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 19 mei 2020.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 8:104, lid 1, onder a, Awb.
2.Artikel 3.152, lid 1, Wet IB 2001.
3.Artikel 30g, lid 4, AWR (geldend tot 1 januari 2013) en artikel 30fe, lid 2, AWR (geldend vanaf 1 januari 2013).
4.Artikel 26 AWR in samenhang gelezen met artikel 7:1, lid 1, Awb. Zie ook Hoge Raad 13 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:505, r.o. 2.3.5.
5.Hoge Raad 21 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AT3051, r.o. 3.2.
6.Hoge Raad 13 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:505, r.o. 2.6.1.
7.Hoge Raad 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1797, r.o. 4.2.5.
8.Artikel 8:71 Awb.
9.Artikel 8:88, lid 2 in samenhang gelezen met artikel 8:88, lid 1, Awb.