ECLI:NL:GHARL:2020:466

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 januari 2020
Publicatiedatum
21 januari 2020
Zaaknummer
18/01000
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen leges voor omgevingsvergunning en opbrengstlimiet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 januari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft een legesaanslag van € 30.156,50 die aan belanghebbende is opgelegd voor de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de bouw van een pluimveestal. De heffingsambtenaar, de Regionale belastingsamenwerking Deventer, heeft de aanslag gehandhaafd na een bezwaarschrift van belanghebbende. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan.

Het Hof heeft de feiten en het geschil in kaart gebracht, waarbij de kernvraag was of de leges terecht en tot het juiste bedrag zijn geheven. Belanghebbende heeft betoogd dat de legesaanslag niet in stand kan blijven vanwege onzorgvuldigheden in het aanslagbiljet en een mogelijke overschrijding van de opbrengstlimiet. Het Hof heeft de regelgeving omtrent gemeentelijke belastingen en leges in overweging genomen, inclusief relevante artikelen uit de Gemeentewet en de Legesverordening van de gemeente Deventer.

Na beoordeling van de argumenten van beide partijen heeft het Hof geconcludeerd dat de heffingsambtenaar niet voldoende inlichtingen heeft verstrekt om de stellingen van belanghebbende te weerleggen. Het Hof heeft geoordeeld dat de legesaanslag niet kan worden gehandhaafd en heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De heffingsambtenaar is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende, die in totaal op € 2.622 zijn vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 18/01000
uitspraakdatum: 21 januari 2020
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 14 september 2018, nummer Awb 18/591, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
de Regionale belastingsamenwerking Deventer, Olst‑Wijhe en Raalte(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is op 6 oktober 2017 onder nummer [00000] een legesaanslag opgelegd van € 30.156,50.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van een pluimveestal op het perceel [a-straat 1] te [Z] . De legesaanslag is opgelegd op basis van de hoogte van de bouwkosten van € 420.820,03. Deze bouwkosten komen voort uit de door belanghebbende overgelegde opdrachtbevestiging van 15 december 2016 van het door haar ingeschakelde bouwbedrijf [A] B.V.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de leges terecht en tot het juiste bedrag zijn geheven.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak op bezwaar en van de legesnota. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Regelgeving
4.1.
Artikel 219, lid 2, Gemeentewet luidt:
“Behoudens het bepaalde in andere wetten dan deze en in de tweede en derde paragraaf van dit hoofdstuk kunnen de gemeentelijke belastingen worden geheven naar in de belastingverordening te bepalen heffingsmaatstaven, met dien verstande dat het bedrag van een gemeentelijke belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen. ”
4.2.
Artikel 229, lid 1, onder b, Gemeentewet luidt:
“Rechten kunnen worden geheven ter zake van (…) het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten; ”
4.3.
Artikel 229b Gemeentewet luidt:
“1 In verordeningen op grond waarvan rechten als bedoeld in artikel 229, eerste lid, onder a en b, worden geheven, worden de tarieven zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake.
2 Onder de in het eerste lid bedoelde lasten worden mede verstaan:
a. bijdragen aan bestemmingsreserves en voorzieningen voor noodzakelijke vervanging van de betrokken activa;
b. de omzetbelasting die ingevolge de Wet op het BTW-compensatiefonds recht geeft op een bijdrage uit het fonds.”
4.4.
Op grond van artikel 2, onder a, Verordening op de heffing en de invordering van leges 2016 gemeente Deventer (hierna: de Legesverordening) worden onder de naam ‘leges’ rechten geheven voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten. Op grond van artikel 5, lid 1, Legesverordening worden de leges geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de bij de Legesverordening behorende tarieventabel (hierna: de Tarieventabel). In hoofdstuk 3 van titel 2 van de Tarieventabel wordt het tarief voor het in behandeling nemen van de aanvraag van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op bouwactiviteiten bepaald.
Plan van aanpak
4.5.
Voordat het Hof de grief van belanghebbende over een mogelijke overschrijding van de opbrengstlimiet zal beoordelen, zal het Hof eerst de stelling over het aanslagbiljet beoordelen.
Aanslagbiljet
4.6.
De grief van belanghebbende dat de legesaanslag niet in stand kan blijven omdat aan het aanslagbiljet zeer veel onzorgvuldigheden kleven, slaagt niet. Naar het oordeel van het Hof kan er – gelet op de tussen belanghebbende en de gemeente Deventer gevoerde correspondentie – geen twijfel over bestaan waarom belanghebbende wordt aangeslagen, voor welk bedrag en waar dat op is gebaseerd. Op het aanslagbiljet is ook het kenmerk vermeld waarmee partijen eerder hebben gecorrespondeerd. In de brief van de gemeente Deventer die op 13 april 2017 aan belanghebbende is verzonden en waarin het hiervoor bedoelde kenmerk is vermeld, is namelijk opgenomen dat de aanvraag voor een omgevingsvergunning is ontvangen en in behandeling is genomen. Ook staat vermeld dat voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning belanghebbende leges is verschuldigd op grond van de Legesverordening en het bijbehorende tarievenblad en dat daarvoor binnenkort een legesaanslag zou worden ontvangen.
Overschrijding opbrengstlimiet
4.7.
Het Hof stelt voorop dat bij de beoordeling van een geschil inzake een mogelijke overschrijding van de opbrengstlimiet een aantal regels inzake stelplicht en bewijslast in acht dient te worden genomen (zie Hoge Raad 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1968 en Hoge Raad 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:777).
4.8.
De vaststelling van tarieven als bedoeld in artikel 229b van de Gemeentewet berust op een raming, welke raming moet berusten op gegevens omtrent geraamde baten en lasten in de gemeentebegroting voor het desbetreffende jaar dan wel gegevens die op geraamde baten en lasten in die begroting zijn terug te voeren. Deze gegevens behoeven niet bekendgemaakt te zijn ten tijde van de vaststelling van de verordening (zie Hoge Raad 16 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM1236). Daaruit vloeit noodzakelijk voort dat bij die vaststelling van tarieven niet over alle posten zekerheid of een volledig inzicht kan bestaan. In het kader van een geschil omtrent de naleving van artikel 229b van de Gemeentewet mag niet van de gemeente worden verlangd dat zij van alle in de verordening en de bijbehorende tarieventabel genoemde diensten afzonderlijk en op controleerbare wijze vastlegt hoe zij de kosten ter zake daarvan heeft geraamd.
4.9.
In die gevallen waarin een belanghebbende overschrijding van de opbrengstlimiet aan de orde heeft gesteld en de heffingsambtenaar inzicht in de desbetreffende ramingen heeft verschaft, kan het verstrekken van nadere inlichtingen uitsluitend van de heffingsambtenaar worden verlangd voor zover de belanghebbende voldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom naar haar oordeel voor een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een “last ter zake”.
4.10.
Aan de nadere inlichtingen die de heffingsambtenaar in dat geval dient te verstrekken, mag geen zwaardere eis worden gesteld dan dat deze functionaris naar vermogen – dat wil zeggen in de mate waarin hij daartoe in de gegeven omstandigheden in redelijkheid in staat is – duidelijk maakt op grond waarvan hij de hiervoor bedoelde stelling(en) van de belanghebbende betwist, en waarom dus naar zijn oordeel de door de belanghebbende opgeworpen twijfel ongegrond is. De heffingsambtenaar hoeft niet te bewijzen dat die twijfel ongegrond is. De bewijslast voor de feitelijke onderbouwing van het beroep op limietoverschrijding rust op de belanghebbende.
4.11.
Tot de “lasten ter zake” behoren niet alleen posten die rechtstreeks samenhangen met de verleende diensten waarvoor de rechten worden geheven, maar daartoe behoren ook aan die diensten toe te rekenen indirecte kosten. Daarbij geldt als uitgangspunt dat die indirecte kosten meer dan zijdelings met die diensten moeten samenhangen. De desbetreffende kostenposten kunnen slechts dan niet (geheel of ten dele) als “lasten ter zake” worden aangemerkt indien zij geheel of nagenoeg geheel andere doeleinden dienen (vergelijk Hoge Raad 4 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0990).
4.12.
Verder heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 13 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:282, beslist dat de beoordeling van de opbrengstlimiet ook na invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht moet plaatsvinden op het totaal van de geraamde baten van de rechten die in een verordening zijn geregeld en het totaal van de geraamde lasten die de werkzaamheden meebrengen waarvoor deze rechten geheven worden.
4.13.
In dit geval heeft belanghebbende overschrijding van de opbrengstlimiet aan de orde gesteld. De heffingsambtenaar heeft vervolgens inzicht in de desbetreffende ramingen verschaft door overlegging van bijlagen vijftien en zestien bij zijn verweerschrift in eerste aanleg en overzichten te verstrekken van de kostendekkendheid van titel 1 en titel 3 van de Verordening.
4.14.
Daarnaast heeft de heffingsambtenaar in (hoger) beroep een overzicht van de ramingen van de overheadkosten gegeven voor de jaren 2017 tot en met 2021 (bedragen x € 1.000):
2017
2018
2019
2020
2021
Personeel en organisatie
2.498
2.498
2.498
2.498
2.498
Informatie en automatisering
6.097
6.168
6.173
6.194
6.194
Financiën
3.971
3.971
3.971
3.971
3.971
Facilitaire zaken
7.927
7.93
7.934
7.937
7.937
Communicatie
875
900
925
925
925
Management en ondersteuning
4.849
4.849
4.849
4.849
4.849
Bestuursondersteuning
839
839
839
839
839
Juridische zaken
898
898
898
898
898
Overheadkosten
27.965
28.055
28.087
28.112
28.112
Diverse apparaatskosten
31.84
31.571
31.491
31.516
31.516
Overheadpercentage
87,7%
88,86%
89,19%
89,20%
89,20%
4.15.
De heffingsambtenaar heeft toegelicht dat de overheadkosten bestaan uit personele kosten van de teams die zich bezighouden met bedrijfsvoering en ondersteuning van het bestuur en de materiële overheadkosten zoals huisvesting en ICT. Deze kosten worden integraal omgeslagen over de producten, aldus de heffingsambtenaar.
4.16.
Belanghebbende heeft vervolgens voldoende gemotiveerd gesteld dat de overheadkosten die samenhangen met de bestuursondersteuning en juridische zaken geen “lasten ter zake” zijn. Belanghebbende heeft dit ter zitting nog nader toegelicht door te wijzen op bijvoorbeeld de kosten die worden gemaakt voor een ICT‑applicatie voor de WMO die als gevolg van de berekeningswijze van de heffingsambtenaar ook worden toegerekend aan de onderhavige aanvraag.
4.17.
Gelet op de hiervoor uiteengezette regels inzake stelplicht en bewijslast is het vervolgens aan de heffingsambtenaar om nadere inlichtingen te verstrekken. Naar het oordeel van het Hof heeft hij dat in onvoldoende mate gedaan. Met dat wat de Heffingsambtenaar naar voren heeft gebracht heeft hij immers niet duidelijk gemaakt op grond waarvan hij de hiervoor bedoelde stelling(en) van belanghebbende betwist. Hij heeft immers slechts gesteld dat hij vanaf Belastingjaar 2017 de in het zogenoemde Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten (BBV) voorgeschreven manier om het overheadpercentage te berekenen, heeft gevolgd. Daarmee heeft hij echter niet de stap gemaakt om nadere inlichtingen te verschaffen waarom zijns inziens sprake is van zogenoemde “lasten ter zake” als bedoeld in artikel 229b, lid 1, Gemeentewet. Gelet op het vorenstaande kan naar het oordeel van het Hof niet worden gezegd dat de heffingsambtenaar de bestaande twijfel naar vermogen heeft weggenomen.
4.18.
Aan een feitelijke onderbouwing van het beroep op limietoverschrijding door belanghebbende wordt dan ook niet toegekomen. De grief van belanghebbende over de salarissen van gemeenteambtenaren behoeft gelet op het voorgaande geen behandeling. De omstandigheid dat de heffingsambtenaar niet de vereiste inlichtingen heeft verstrekt, brengt mee dat niet kan worden beoordeeld of er posten zijn die niet dienden ter dekking van kosten waarvoor de leges mochten worden geheven, en zo ja welke posten dat waren en in welke mate de opbrengstlimiet daardoor is overschreden. Het Hof zal dan ook de Legesverordening jegens belanghebbende in haar geheel onverbindend verklaren, zodat de legesaanslag moet worden vernietigd (vergelijk Hoge Raad 13 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1928).
4.19.
Dat wat belanghebbende heeft gesteld over de omvang van de overheadkosten in vergelijking met omliggende gemeenten hoeft, wat daar ook van zij, geen behandeling meer.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 522 voor de kosten in de bezwaarfase (2 punten (bezwaarschrift en hoorzitting)  wegingsfactor 1  € 261 (bedrag 2020)), € 1.050 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 525 (bedrag 2020)) en € 1.050 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 525 (bedrag 2020)), ofwel in totaal op € 2.622.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar,
– vernietigt de legesaanslag,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.622,
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 338 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 508 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.C. Pieterse, voorzitter, mr. A.J. Kromhout en mr. M. Harthoorn, in tegenwoordigheid van mr. I.H.M. Fluitsma als griffier.
De beslissing is op 21 januari 2020 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 21 januari 2020.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.