Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel inzake onbeperkte voorwaartse verrekening van ondernemingsverliezen en vaststelling van verliezen bij beschikking, dat heeft geleid tot de Wet van 23 december 1994, Stb. 1994, 937, is omtrent de achtergrond van de vaststelling van de verliezen bij voor bezwaar vatbare beschikking het volgende opgemerkt:
“3. Vaststelling van verliezen bij beschikking
Lijdt een belastingplichtige onder de huidige regeling een verlies, dan wordt in de praktijk volstaan met de enkele constatering daarvan. De grootte van dat verlies wordt in zulke gevallen doorgaans niet berekend en evenmin formeel vastgelegd.
Deze handelwijze heeft tot gevolg dat, wanneer later een verlies voorwaarts wordt verrekend, het bedrag van het verlies op dat latere moment alsnog moet worden vastgesteld. Dat kan tot problemen leiden omdat feiten en omstandigheden die ten tijde van het verlies een rol speelden, vanwege het tijdsverloop moeilijker zijn te achterhalen. Door mijn voorstel de verrekening van verliezen in de ondernemingssfeer niet meer in de tijd te beperken, zouden deze problemen zich in sterkere mate kunnen gaan voordoen.
Om dit te voorkomen, acht ik het gewenst dat - evenals thans reeds het geval is bij de onbeperkt voorwaarts te verrekenen aanloopverliezen – het bedrag van het verlies in de ondernemingssfeer tijdig bekend is. Met het oog op de rechtszekerheid acht ik het echter niet alleen met betrekking tot verliezen in de ondernemingssfeer, maar ook met betrekking tot andere nog te verrekenen verliezen van belang, dat de belastingplichtigen op een redelijke termijn zekerheid krijgen over de hoogte van het te verrekenen bedrag. Daarom stel ik een aantal maatregelen voor om het verlies bij voor bezwaar vatbare beschikking vast te stellen, samen met de aanslag over het jaar waarin het is geleden.
(…)
Artikel II, onderdeel B (artikel 20 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969)
(…) Ten tweede wordt bepaald dat alleen verliezen die door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking zijn vastgesteld voor achterwaartse of voorwaartse verrekening in aanmerking komen. Met deze voorwaarde wordt beoogd duidelijkheid te verschaffen over het bedrag van het verlies dat voor achter- en voorwaartse verrekening in aanmerking komt. Bovendien worden hiermee discussies voorkomen op het latere moment dat het verlies voorwaarts wordt verrekend.”
(MvT, Kamerstukken II 1994/1995, 23 962, nr. 3, blz. 4, 5, 10 en 11).