In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezamenlijk gezag over een minderjarige, geboren in 2005, door de ouders, die in 2006 zijn gescheiden. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft verzocht om alleen belast te worden met het gezag over de minderjarige, terwijl de vader, verweerder, verzet heeft aangetekend tegen deze verzoeken. Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij onder andere de minderjarige zelf is gehoord. De ouders hebben in de jaren na de scheiding geen constructieve samenwerking weten te bereiken, wat heeft geleid tot een onaanvaardbaar risico dat de minderjarige klem of verloren zou raken tussen de ouders. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders lijnrecht tegenover elkaar staan in hun opvoedingsvisies en dat er geen verbetering te verwachten is. De raad voor de kinderbescherming heeft geadviseerd dat het gezamenlijk gezag beëindigd moet worden, wat het hof heeft overgenomen. De beslissing houdt in dat de moeder alleen met het gezag over de minderjarige wordt belast en dat de zorgregeling tussen de minderjarige en de vader is gewijzigd. De uitspraak is gedaan in het belang van het kind, waarbij de mening van de minderjarige ook is meegewogen. De beschikking van de rechtbank Gelderland is vernietigd en de nieuwe regeling is vastgesteld, waarbij de moeder de belangrijkste beslissingen over de minderjarige mag nemen.