ECLI:NL:GHARL:2020:4973

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
30 juni 2020
Zaaknummer
200.273.609
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van minderjarigen en de beoordeling van de machtiging tot uithuisplaatsing

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om de uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], die respectievelijk 2 en 1 jaar oud zijn. De ouders, die gezamenlijk het gezag over de kinderen hebben, zijn in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van de kinderrechter die de Stichting Jeugdbescherming Overijssel de machtiging gaf om de kinderen uit huis te plaatsen. De kinderen zijn op 15 maart 2019 in een pleeggezin geplaatst, en de ouders hebben sindsdien verschillende trajecten doorlopen om de situatie te verbeteren. De kinderrechter had eerder al een machtiging verleend voor de uithuisplaatsing, die op 15 maart 2020 zou aflopen.

De ouders zijn het niet eens met de beslissing van de kinderrechter en verzoeken het hof om de kinderen terug te plaatsen in hun gezin, eventueel na onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft de zaak behandeld op 28 mei 2020, waarbij de ouders en hun advocaat aanwezig waren, maar de pleegouders niet. Het hof heeft de eerdere beslissing van de kinderrechter bevestigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. Het hof oordeelt dat de machtiging tot uithuisplaatsing terecht is verleend, gezien de zorgen over de veiligheid van de kinderen en de conclusies van het onderzoek door [B].

De beslissing van het hof is gebaseerd op de noodzaak van de uithuisplaatsing voor de verzorging en opvoeding van de kinderen, zoals vastgelegd in artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof concludeert dat er nog steeds zorgen zijn over de situatie van de kinderen en dat er eerst goed onderzocht moet worden of een terugplaatsing naar de ouders mogelijk is. De beschikking van de kinderrechter is dan ook bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.273.609
(zaaknummer rechtbank Overijssel 239804)
beschikking van 30 juni 2020
inzake
[verzoekster],
[verzoeker],
beiden wonende te [A] ,
verzoekers in hoger beroep,
gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat: mr. T. Şeker te Enschede,
en
de gecertificeerde instelling,
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Hengelo,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de stichting.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de pleegouders] ,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Waar gaat het over

1.1
Deze zaak gaat over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , de kinderen van de ouders. [de minderjarige1] is 2 jaar, [de minderjarige2] 1 jaar. De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De kinderen staan onder toezicht van de stichting. De kinderen zijn op 15 maart 2019 in een pleeggezin geplaatst. Van 4 augustus 2019 tot 23 oktober 2019 hebben de ouders samen met de kinderen bij [B] gewoond. Zij hebben daar meegedaan aan een onderzoek (CSI-traject/Crisis Systeem Interventie). Daarna hebben de kinderen weer bij de ouders thuis gewoond. Op 26 november 2019 zijn de kinderen weer in het pleeggezin gaan wonen.
1.2
De stichting heeft de kinderrechter gevraagd de kinderen weer uit huis te mogen plaatsen. De kinderrechter heeft de stichting een machtiging gegeven om de kinderen uit huis te plaatsen in een pleeggezin. Die machtiging geldt tot 15 maart 2020 (beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 9 december 2019

2.De rechtszaak bij het hof

2.1
De ouders zijn het niet eens met de beslissing van de kinderrechter. Zij komen daarvan in hoger beroep. Zij willen dat het hof de beslissing van de kinderrechter ongedaan maakt. De stichting wil dat de beslissing in stand blijft.
2.2
In het dossier van het hof zitten de volgende stukken:
- de stukken van de rechtszaak bij de kinderrechter;
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 5 februari 2020;
- het verweerschrift in hoger beroep met producties;
- brieven van de raad voor de kinderbescherming van 12 februari 2020 en
van 19 mei 2020 waarin staat dat de raad niet bij de zitting aanwezig zal zijn;
- een brief van de stichting van 26 maart 2020;
- een journaalbericht van mr. Şeker van 30 maart 2020.
2.3
De zitting bij het hof was gepland op 17 maart 2020, maar is toen aangehouden in verband met het beleid ten aanzien van het coronavirus. Op verzoek van de ouders is een nieuwe datum voor de behandeling van de zaak bepaald, en wel op 28 mei 2020. De ouders zijn die dag samen met hun advocaat gekomen. Namens de stichting is [C] gekomen. De pleegouders hebben wel een uitnodiging voor de zitting gekregen, maar zijn niet gekomen.
Op deze dag is ook de zaak behandeld met zaaknummer 200.277.164, waarbij de ouders hoger beroep hebben ingesteld bij dit hof tegen de beschikking van de kinderrechter uitgesproken op 2 maart 2020 (schriftelijk uitgewerkt op 20 maart 2020) waarbij de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de kinderen is verlengd tot 15 maart 2021.

3.De feiten

3.1
De kinderrechter heeft op 15 maart 2019 de kinderen onder toezicht gesteld van de stichting tot 15 maart 2020. Ook heeft de kinderrechter aan de stichting machtiging verleend om de kinderen uit huis te plaatsen in een pleeggezin tot 26 april 2019. Op 23 april 2019 heeft de kinderrechter een machtiging verleend voor de plaatsing in een pleeggezin tot 15 september 2019.
3.2
Op 4 augustus 2019 zijn de ouders samen met de kinderen opgenomen binnen het CSI-traject(Crisis Systeem Interventie) van [B] . Dit traject is op 23 oktober 2019 afgesloten.
Een deel van die tijd hebben de kinderen bij de ouders thuis gewoond, waarbij [B] toezicht hield.

4.Waar het nu over gaat

Op 9 december 2019 heeft de kinderrechter de stichting toestemming gegeven om de kinderen weer in het pleeggezin te plaatsen tot 15 maart 2020. De ouders zijn het daar niet mee eens. Zij verzoeken het hof de GI de opdracht te geven de kinderen thuis terug te plaatsen, zo nodig na onderzoek door de raad.

5.De redenen voor de beslissing

Wat staat er in de wet
5.1
De rechter kan de stichting een machtiging geven de kinderen uit huis te plaatsen als dat nodig is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen of voor onderzoek van de kinderen. Dit staat in artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
5.2
De machtiging voor het uit huis plaatsen van de kinderen liep tot 15 maart 2020 en is dus al verlopen. Toch moet het hof nog toetsen of de machtiging wel mocht worden verleend.
5.3
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter terecht de machtiging aan de stichting heeft gegeven. Het hof is het eens met de redenen die de kinderrechter daarvoor heeft gegeven. Het hof vindt dat de kinderen tot 15 maart 2020 nog niet thuis konden wonen en zal daarom de beslissing van de kinderrechter in stand laten. Daarbij is het volgende van belang.
5.4
In augustus 2018 woonden de kinderen nog bij de ouders. Na een melding heeft [D] de kinderen toen onderzocht. [de minderjarige2] had ribbreuken, een breuk in haar schedel en blauwe plekken. Ook [de minderjarige1] had blauwe plekken. Het is niet duidelijk hoe deze breuken en blauwe plekken bij de kinderen zijn ontstaan. Het was de vraag of de kinderen wel veilig bij de ouders thuis konden wonen. Om dat te onderzoeken zijn de kinderen op 15 maart 2019 in het pleeggezin gaan wonen
Daarna is er veel gebeurd. Er is onderzoek gedaan door [B] . De ouders hebben eerst samen met de kinderen in een huis van [B] gewoond. Daarna hebben zij samen met de kinderen weer thuis gewoond met begeleiding van [B] . [B] heeft een rapport gemaakt van het onderzoek (eindrapportage van 23 oktober 2019). In dat rapport staat dat de ouders niet goed genoeg kunnen aansluiten bij de kinderen en dat de ouders er niet altijd zijn voor de kinderen als zij hen nodig hebben. De ouders zijn het niet eens met deze conclusies. Zij vinden dat [B] het onderzoek niet goed heeft gedaan. De ouders willen dat er nog eens goed gekeken wordt of de kinderen weer thuis kunnen wonen. Zij hebben gezegd dat familie en vrienden hen daarmee kunnen helpen. Er zijn nog steeds zorgen. Het hof is van oordeel dat eerst goed onderzocht moet worden of de kinderen in de toekomst weer thuis kunnen wonen. Ook moet goed worden gekeken of de conclusies van [B] wel kloppen. Tot dat moment is de uithuisplaatsing nog nodig. De rechtbank heeft dus een juiste beslissing genomen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 9 december 2019.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.A. Eskes, A. Smeeïng-van Hees en J.H. Lieber, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 30 juni 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.