Uitspraak
verzoeker in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over voorlopige voorzieningen met betrekking tot de toevertrouwing van kinderen en de omgangsregeling. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft verzocht om samen met de moeder belast te worden met het gezag over hun kinderen en om de kinderen voorlopig aan hem toe te vertrouwen. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft verzocht om de kinderen aan haar toe te vertrouwen en om vervangende toestemming voor onderzoek en behandeling van de kinderen. De rechtbank Gelderland had eerder op 2 maart 2020 een beschikking gegeven waarin de kinderen aan de moeder werden toevertrouwd en waarin de omgang tussen de vader en de kinderen werd opgeschort.
Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de vader ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Het hof oordeelt dat het in het belang van de kinderen is dat hun huidige situatie, waarbij zij bij de moeder verblijven, voor de duur van het geding in hoger beroep ongewijzigd blijft. De vader heeft grieven ingediend tegen de door de rechtbank gegeven vervangende toestemming voor de inschrijving van de kinderen op het woonadres van de moeder en voor onderzoek en behandeling van de kinderen. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank op deze punten bevestigd, omdat het belang van de kinderen voorop staat.
Met betrekking tot de omgangsregeling heeft het hof overwogen dat herstel van contact tussen de kinderen en de vader noodzakelijk is, maar dat dit onder begeleiding moet plaatsvinden vanwege de beschuldigingen van de moeder. Het hof heeft bepaald dat er voorlopig begeleide omgang zal zijn tussen de kinderen en de vader, met een frequentie van eenmaal per twee weken gedurende anderhalf uur. De kosten van de begeleiding dienen door beide partijen te worden gedeeld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.