ECLI:NL:GHARL:2020:4983

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
30 juni 2020
Zaaknummer
200.276.701
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen inzake toevertrouwing en omgangsregeling voor minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over voorlopige voorzieningen met betrekking tot de toevertrouwing van kinderen en de omgangsregeling. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft verzocht om samen met de moeder belast te worden met het gezag over hun kinderen en om de kinderen voorlopig aan hem toe te vertrouwen. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft verzocht om de kinderen aan haar toe te vertrouwen en om vervangende toestemming voor onderzoek en behandeling van de kinderen. De rechtbank Gelderland had eerder op 2 maart 2020 een beschikking gegeven waarin de kinderen aan de moeder werden toevertrouwd en waarin de omgang tussen de vader en de kinderen werd opgeschort.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de vader ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Het hof oordeelt dat het in het belang van de kinderen is dat hun huidige situatie, waarbij zij bij de moeder verblijven, voor de duur van het geding in hoger beroep ongewijzigd blijft. De vader heeft grieven ingediend tegen de door de rechtbank gegeven vervangende toestemming voor de inschrijving van de kinderen op het woonadres van de moeder en voor onderzoek en behandeling van de kinderen. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank op deze punten bevestigd, omdat het belang van de kinderen voorop staat.

Met betrekking tot de omgangsregeling heeft het hof overwogen dat herstel van contact tussen de kinderen en de vader noodzakelijk is, maar dat dit onder begeleiding moet plaatsvinden vanwege de beschuldigingen van de moeder. Het hof heeft bepaald dat er voorlopig begeleide omgang zal zijn tussen de kinderen en de vader, met een frequentie van eenmaal per twee weken gedurende anderhalf uur. De kosten van de begeleiding dienen door beide partijen te worden gedeeld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.276.701
(zaaknummer rechtbank Gelderland 366024)
beschikking van 30 juni 2020 inzake voorlopige voorzieningen
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.A.N. Lap te Malden,
en
[verweerster],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.M.P. Gerrits te Wijchen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem (verder ook te noemen: de rechtbank), van 2 maart 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 30 maart 2020;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Gerrits van 5 juni 2020 met als productie een e-mail van
[B] van 3 juni 2020;
- een journaalbericht van mr. Lap van 9 juni 2020 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 11 juni 2020 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [C] verschenen. Aan de begeleidster van de moeder, [D] van [B] , is bijzondere toegang tot de mondelinge behandeling verleend.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2015 te [A] ,
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2011 te [A] , en
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2007 te [A] .
3.2
De moeder heeft het gezag over [de minderjarige1] . Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige2] en [de minderjarige3] .

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader heeft in zijn inleidende verzoekschrift aan de rechtbank verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- hem samen met de moeder te belasten met het gezag over [de minderjarige1] ;
- de kinderen voorlopig aan hem toe te vertrouwen;
- bij wijze van voorlopige omgangs-/zorgregeling te bepalen dat de kinderen van
zaterdag 10:00 uur tot 19:00 uur bij de moeder zullen verblijven;
- een raadsonderzoek te gelasten om antwoord te krijgen op de volgende
vragen:
o welke hoofdverblijfplaats is het meest in het belang van de kinderen?
o welke zorgregeling is het meest in het belang van de kinderen?
- partijen op te dragen om elkaar van alle relevante informatie over de kinderen te
voorzien.
4.2
De moeder heeft verweer gevoerd en heeft de rechtbank bij wege van voorlopige voorzieningen verzocht:
- de kinderen aan haar toe te vertrouwen voor de duur van een door de raad uit
te voeren onderzoek ten aanzien van de onderwerpen toevertrouwing, hoofdverblijf,
ouderlijk gezag en omgang;
- iedere vorm van omgang en/of contact tussen de vader en de kinderen op te
schorten totdat de raad over deze onderwerpen heeft gerapporteerd en heeft
geadviseerd, dan wel totdat de rechtbank naar aanleiding van het raadsrapport een
beschikking heeft gegeven;
- haar vervangende toestemming te verlenen om de kinderen te laten screenen en
zo nodig te laten behandelen voor traumaverwerking;
- haar vervangende toestemming te verlenen om de kinderen in te schrijven op
een school, tandartspraktijk en huisartsenpraktijk in haar directe
woonomgeving;
- indien de kinderen aan de vader worden toevertrouwd, te bepalen dat
omgang/contact tussen de kinderen en de moeder zal plaatsvinden gedurende
ieder weekend van vrijdagmiddag 16:00 uur tot zondag 20:00 uur;
- te bepalen dat de vader aan haar als voorlopige bijdrage in de kosten van opvoeding
en verzorging van de kinderen een bedrag van € 100 per kind per maand betaalt met ingang
van de datum van het verweerschrift, dan wel een zodanig bedrag en een zodanige
ingangsdatum als het hof juist acht.
4.3
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank met betrekking tot de
verzochte voorlopige voorzieningen:
- bepaald dat de kinderen aan de moeder worden toevertrouwd;
- bepaald dat iedere vorm van omgang en/of contact tussen de vader en de kinderen
voorlopig zal worden opgeschort totdat een eindbeslissing in de bodemzaak is genomen,
dan wel totdat de raad en/of [B] in overleg met de hulpverlening voor de kinderen tot
het oordeel is/zijn gekomen dat een vorm van contact/omgang kan worden opgestart,
begeleide omgang hieronder begrepen;
- de moeder vervangende toestemming verleend om de kinderen te laten onderzoeken op
eventuele trauma’s en hen zo nodig te laten behandelen;
- de moeder vervangende toestemming verleend om de kinderen in te schrijven op het
woonadres van de moeder, alsmede om de kinderen in te schrijven op een (basis)school,
bij een huisarts en een tandarts in de woonomgeving van de moeder;
- verstaan dat deze voorzieningen gelden voor de duur van het geding;
- het meer of anders verzochte afgewezen.
In de bodemprocedure heeft de rechtbank de raad verzocht onderzoek te doen en hierover te rapporteren. Iedere verdere beslissing is aangehouden tot een nader te plannen zitting in juli of augustus 2020.
4.4
De vader is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking en verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de inleidende verzoeken van de vader alsnog toe te wijzen.
4.5
De moeder voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen, met compensatie van de proceskosten tussen partijen.

5.De beoordeling van het verzoek

5.1
Allereerst komt in deze zaak de vraag aan de orde over de ontvankelijkheid van de vader in het door hem ingestelde hoger beroep.
De Hoge Raad heeft bij zijn uitspraak van 5 december 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3533) geoordeeld dat de wet en de aard van de verzoekschriftprocedure zich niet verzetten tegen overeenkomstige toepassing van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) op verzoekschriftprocedures. Daarbij heeft de Hoge Raad overwogen dat er geen aanwijzingen zijn dat de wetgever, door alleen in zaken van echtscheiding (en scheiding van tafel en bed) voorlopige voorzieningen wettelijk te regelen, daarbuiten de mogelijkheid van een voorlopige voorziening in de verzoekschriftprocedure heeft willen uitsluiten. Tegen een voorlopige voorziening getroffen binnen een echtscheidingsprocedure is geen hoger beroep mogelijk.
Het onderhavige verzoek is echter niet binnen een echtscheidingsprocedure is gedaan, maar is gebaseerd op artikel 223 Rv. Daardoor is hoger beroep in dit geval wel mogelijk en is de vader ontvankelijk in het door hem ingestelde beroep.
5.2
De kinderen verblijven sinds het uiteengaan van partijen bij de moeder. De rechtbank heeft bij wijze van voorlopige voorziening de kinderen toevertrouwd aan de moeder.
Het hof acht het in het belang van de kinderen dat hun huidige situatie voor de duur van het geding in hoger beroep ongewijzigd blijft. Het hof volstaat met deze beperkte motivering omdat de man er ter zitting in hoger beroep blijk van heeft gegeven dat hij begrijpt dat de kinderen nu (nog) niet aan hem kunnen worden toevertrouwd.
5.3
De vader heeft grieven gericht tegen de door de rechtbank gegeven vervangende toestemming om de kinderen in te schrijven op het woonadres van de moeder, op een school, bij een huisarts en bij een tandarts in de woonomgeving van de moeder. Nu de kinderen voorlopig zijn toevertrouwd aan de moeder, ziet het hof, met overneming van de overwegingen van de rechtbank op dit punt, welke overwegingen het hof tot de zijne maakt, geen grond om hierover een andere beslissing te nemen dan de rechtbank heeft gedaan.
5.4
De vader heeft tevens een grief gericht tegen de door de rechtbank gegeven vervangende toestemming om de kinderen te laten onderzoeken op eventuele trauma’s en hen zo nodig te laten behandelen. Vast staat dat alle betrokken partijen zich zorgen maken over (de ontwikkeling van) de kinderen. Om de oorzaken van de zorgelijke ontwikkelingen te kunnen achterhalen, is onderzoek nodig. Zodra de oorzaken en/of eventuele trauma’s bekend zijn, kunnen de kinderen - zo nodig - worden behandeld. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat tussen de ouders sprake is van communicatieproblemen en (aanhoudende) strijd. Om te voorkomen dat de ouders ook over dit punt strijd krijgen, is het hof het eens met de beslissing van de rechtbank om vervangende toestemming voor onderzoek en behandeling van de kinderen te verlenen.
5.5
Met betrekking tot de omgangs-/zorgregeling overweegt het hof als volgt. Vast staat dat de vader al geruime tijd geen contact met de kinderen heeft gehad. De moeder heeft aangevoerd dat er zwaarwegende omstandigheden zijn die aan vaststelling van een voorlopige omgangs-/zorgregeling in de weg staan. Zij beschuldigt de vader van mishandeling van de kinderen. De moeder stelt dat de kinderen daarom bang zijn voor de vader en dat zij geen contact met hem willen.
De vader ontkent de beschuldigingen van de moeder ten stelligste.
5.6
Naar het voorlopig oordeel van het hof zijn er thans onvoldoende concrete gegevens voorhanden om de door de moeder geuite beschuldigingen op hun (on)juistheid te kunnen beoordelen. De vader betwist de stellingen van de moeder nadrukkelijk. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de beschuldigingen niet in een eerder stadium naar voren zijn gekomen. Er zijn, voor zover bekend, geen (eerder gedane) meldingen bij bijvoorbeeld [E] , het [F] of justitie binnengekomen. De beschuldigingen zijn voor het eerst door de moeder geuit op het moment dat partijen uit elkaar zijn gegaan. Het is mogelijk dat de kinderen uit loyaliteit aan hun moeder zeggen dat zij geen contact met de vader willen hebben.
5.7
Het hof is van oordeel dat herstel van het contact tussen de kinderen en de vader in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is, aangezien de kinderen al geruime tijd geen contact met de vader hebben gehad. Nu enerzijds op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting voorshands niet valt in te zien dat contact tussen de vader en de kinderen in het geheel niet in het belang van de kinderen zou zijn en anderzijds de ernst van de beschuldigingen maakt dat daaraan niet zonder meer kan worden voorbijgegaan, acht het hof het in het belang van de kinderen om de omgangs-/zorgregeling onder begeleiding te laten plaatsvinden. Het hof verwijst partijen daarvoor naar een omgangshuis bij een instelling als [G] , aangezien begeleiding van het contact naar het voorlopig oordeel van het hof nodig is. Het hof zal dan ook bepalen dat er voorlopig, totdat nader wordt beslist, begeleide omgang tussen de kinderen en de vader zal plaatsvinden gedurende anderhalf (1,5) uur met een frequentie van eenmaal per twee weken.

6.De beslissing

Het hof:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 2 maart 2020, voor zover het betreft de voorlopige omgangs-/zorgregeling;
beschikt voor de duur van het geding dat een omgangs-/zorgregeling zal gelden die concreet inhoudt dat de kinderen eenmaal per twee weken 1,5 uur contact met de vader zullen hebben onder begeleiding van een omgangshuis bij een instelling als [G] ;
bepaalt dat beide partijen zich binnen een week na de datum van deze beschikking voor die begeleiding dienen aan te melden;
bepaalt dat ieder van partijen de eventuele kosten van die begeleiding bij helfte dient te dragen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, A. Smeeïng-van Hees en R.A. Eskes, bijgestaan door mr. A.B. de Wit als griffier, en is op 30 juni 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.