Uitspraak
in eerste aanleg: eiser,
[appellant],
die zich heeft opnttrokken,
in eerste aanleg: gedaagde,
[geïntimeerde],
1.1. Het verloop van de procedure bij de kantonrechter.
2.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de appeldagvaarding van 7 december 2017;
- de memorie van grieven tevens houdende een akte wijziging van eis (met producties);
- de memorie van antwoord (met producties);
- de akte van [appellant] (met producties);
- de antwoordakte van [geïntimeerde] (met producties).
Op 10 september 2019 heeft ook deze advocaat, mr. Swart, zich onttrokken. De zaak is verwezen naar de rol van 15 oktober 2019 voor het stellen van een nieuwe advocaat. Er heeft zich geen nieuwe advocaat gesteld. Wel heeft mr. Swart, die zich al had onttrokken, verzocht om uitstel van het geplande pleidooi, welk verzoek is afgewezen.
De rolraadsheer heeft op 15 oktober 2019 bepaald dat het pleidooi niet doorgaat.
3.Enkele procedurele onderwerpen
Als het hof al zou toekomen aan de levering van bewijs door [appellant] , zal het door [appellant] gedane bewijsaanbod dus toch moeten worden gepasseerd omdat [appellant] er geen gevolg meer aan kan geven.
4. De feiten en de beslissing in eerste aanleg
"(…) De bedreigingen van [geïntimeerde]in mijn eigen huis over [appellant], ik doe dit en dat met hem is ook al een strafbaar feit."
5.De bespreking van het geschil in hoger beroep
11 december 2015 bij de politie heeft afgelegd ondersteunen zijn stelling. Dat geldt ook voor het e-mailbericht van 14 oktober 2014 van [C] aan haar zus en aan [geïntimeerde] (zie 4.4). De beide andere verklaringen van [C] bij de politie (van
[D] en [geïntimeerde] . Beiden ontkennen dat [geïntimeerde] [appellant] heeft bedreigd. Bovendien relativeert [C] in een schriftelijke verklaring van 1 augustus 2018 haar op 11 december 2015 afgelegde verklaring en verwijst daarbij naar de door haar op
Met hun verklaringen hebben [geïntimeerde] en [D] de stelling van [appellant] gemotiveerd weersproken, zeker ook gezien de schriftelijke verklaring van [C] van 1 augustus 2018.
- het hof heeft in de artikel 12 procedure slechts geoordeeld dat er voldoende aanknopingspunten zijn voor een vervolging van [geïntimeerde] , niet dat bewezen is dat [geïntimeerde] het hem verweten strafbare feit heeft begaan;
- de rechtbank Den Haag heeft op basis van het door [appellant] bijgebrachte bewijs geoordeeld dat [appellant] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij slachtoffer is van een strafbaar feit. De rechtbank beschikte echter niet over de aangifte van [C] van 21 september 2015 en evenmin over haar schriftelijke verklaring van 1 augustus 2018. Bovendien was [geïntimeerde] in de procedure bij de rechtbank geen partij. De rechtbank heeft dan ook geen rekening kunnen houden met zijn weerlegging van de stellingen van [appellant] ;
- de door [appellant] ingeschakelde psycholoog is niet zelf getuige geweest van het incident en is voor wat betreft de oorzaak van de gediagnosticeerde angststoornis uitgegaan van wat [appellant] haar heeft verteld. Bovendien wordt in de verklaring geen verband gelegd tussen de angst van [appellant] en het incident op 8 oktober 2014, maar tussen de angst en een ander incident tussen [appellant] en [geïntimeerde] , dat later zou hebben plaatsgevonden (en door [geïntimeerde] wordt bestreden);
- uit de overgelegde e-mailwisseling tussen [appellant] en een (anonieme) zakenpartner blijkt slechts dat [appellant] van mening is dat [geïntimeerde] hem heeft bedreigd. Dat [appellant] deze visie heeft op het incident van 8 oktober 2014 is bekend. De mailwisseling vormt daar een bevestiging van, maar draagt niet bij aan het bewijs van de juistheid van de visie van [appellant] .
Het is onvoldoende specifiek voor zover [appellant] zichzelf wil laten horen. Van [appellant] is een schriftelijke verklaring (het proces verbaal van aangifte) beschikbaar, die bevestiging vindt in wat door hem in de processtukken naar voren is gebracht. [appellant] heeft niet aangevoerd dat hij als getuige meer of anders kan verklaren dan hij al heeft gedaan (vgl. Hoge Raad
Het bewijsaanbod is onvoldoende ter zake doende voor zover [appellant] zijn accountant als getuige wil laten horen. De accountant zou kunnen verklaren dat de omzetten van [appellant] een dalende lijn zijn gaan vertonen en dat [appellant] wegens slaap- en concentratieproblemen is uitgevallen. De bewijslevering heeft echter geen betrekking op de door [appellant] (mogelijk) geleden schade, maar op de vraag of [appellant] is bedreigd.
Bovendien kan [appellant] , zoals hiervoor is overwogen, geen gevolg geven aan het door hem gedane bewijsaanbod, omdat ook de laatste advocaat van [appellant] zich heeft onttrokken en zich geen nieuwe advocaat heeft gesteld. Indien het bewijsaanbod van [appellant] wel voldoende specifiek en ter zake doend zou zijn geweest, zou ook deze omstandigheid er aan in de weg hebben gestaan om [appellant] toe te laten tot bewijslevering.
Het hof zal het bewijsaanbod van [appellant] dan ook passeren.
Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat de vordering van [appellant] zeker niet bij voorbaat kansloos was. Het enkele feit dat de werkelijke kosten van de procedure (veel) hoger zijn dan de toegewezen proceskostenveroordeling vormt geen reden voor een veroordeling in die werkelijke kosten en van misbruik van recht door [appellant] is geen sprake.