ECLI:NL:GHARL:2020:5691

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
20/00436 en 20/00505
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek inzake aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2012

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 juli 2020 uitspraak gedaan op een herzieningsverzoek van verzoeker [X] [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 februari 2020. De rechtbank had het verzoek om herziening niet-ontvankelijk verklaard. De zaak betreft een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2012. Verzoeker had eerder verzocht om toekenning van dwangsommen en had een aanslag die door de inspecteur was verminderd, verder verminderd gekregen. Het Hof had eerder het hoger beroep van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn. Verzoeker heeft in zijn herzieningsverzoek aangevoerd dat er nieuwe feiten zijn, namelijk een brief van het UWV van 13 juli 2018, die volgens hem de eerdere uitspraak van de rechtbank onderuit zou halen. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat verzoeker onredelijk lang heeft gewacht met het indienen van het herzieningsverzoek, aangezien hij meer dan een jaar na kennisname van het novum het verzoek heeft ingediend. Bovendien is het verzoek ook op inhoudelijke gronden afgewezen, omdat de inspecteur en de rechter niet bevoegd zijn om op verzoek van de belastingplichtige een belastingaanslag te verhogen. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers 20/00436 en 20/00505
uitspraakdatum: 14 juli 2020
Uitspraak van de voorzieningenrechter op de voet van artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht
op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening en, met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: verzoeker)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 februari 2020, nummer AWB 19/6927, ECLI:NL:RBGEL:2020:1020, in het geding tussen verzoeker en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 28 juli 2015, nummers AWB 14/7924 en 14/7925 – kort gezegd – de verzoeken van verzoeker om toekenning van dwangsommen afgewezen en de aan hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2012 – na vermindering door de Inspecteur – verder verminderd.
1.2.
Bij uitspraak van 26 januari 2016, nummers 15/01380 en 15/01381, heeft het Hof het hoger beroep van verzoeker met toepassing van artikel 8:54 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn.
1.3.
Het daartegen gedane verzet is door het Hof bij uitspraak van 27 juni 2017, nummers 15/01380 en 15/01381, ongegrond verklaard.
1.4.
Bij arrest van 16 maart 2018, nummer 17/04342, heeft de Hoge Raad het door belanghebbende ingestelde beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht.
1.5.
Bij brief van 14 oktober 2019, ontvangen door de Rechtbank op 15 oktober 2019, heeft verzoeker de Rechtbank verzocht de hiervoor genoemde uitspraak van 28 juli 2015 te herzien.
1.6.
De Rechtbank heeft het verzoek om herziening bij uitspraak van 18 februari 2020, nummer AWB 19/6927, niet-ontvankelijk verklaard.
1.7.
Verzoeker heeft tegen de onder 1.6 genoemde uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.8.
Hangende het hoger beroep heeft verzoeker bij de voorzieningenrechter van het Hof een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening.
1.9.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en daarbij tevens gereageerd op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
1.10.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Beoordeling van het verzoek

2.1.
In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Herzieningsverzoek
2.2.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.3.
Verzoeker voert aan dat uit een brief van het UWV van 13 juli 2018 blijkt dat de Rechtbank in haar uitspraak van 28 juli 2015 ten onrechte het belastbare inkomen uit werk en woning over het jaar 2012 heeft verminderd. Deze brief vormt het door hem bedoelde novum. Daarbij wijst verzoeker op de uitspraak van de Rechtbank van 2 juni 2017, nummers AWB 16/4028 en 16/04029, waarin de Rechtbank heeft overwogen dat achteraf is gebleken dat de Rechtbank in haar uitspraak van 28 juli 2015 ten onrechte is uitgegaan van negatief loon in 2012 en dat de aanslag IB/PVV 2012 dan ook te laag is.
2.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat van degene die om herziening verzoekt mag worden verlangd dat hij niet onredelijk lang wacht met de indiening van dat verzoek. Een onredelijk laat ingediend herzieningsverzoek dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.5.
Een verzoek om herziening wordt als regel als onredelijk laat aangemerkt, indien het verzoek is ingediend meer dan een jaar nadat de indiener bekend is geworden met de daarin gestelde nova dan wel, indien geen nova zijn gesteld, na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht (HR 20 februari 2015, nr. 14/05686, ECLI:NL:HR:2015:357).
2.6.
De Inspecteur heeft onbetwist gesteld dat verzoeker de brief van het UWV van 13 juli 2018 op 17 juli 2018 in een procedure bij het Hof heeft overgelegd. Verzoeker had op dat moment dus kennis van het door hem gestelde novum. Daarna heeft verzoeker ongeveer 15 maanden gewacht tot hij bij brief van 14 oktober 2019 (door de Rechtbank ontvangen op 15 oktober 2019) het verzoek om herziening heeft ingediend. Ter zitting van de voorzieningenrechter heeft verzoeker hierover verklaard dat hij de uitkomst van een lopende procedure wilde afwachten alvorens hij het verzoek om herziening zou indienen.
2.7.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de uitspraak waarvan herziening is verzocht betrekking heeft op de aanslag IB/PVV 2012. In die zaak heeft de Hoge Raad op 16 maart 2018 arrest gewezen (zie 1.4), derhalve ruim voor de datum waarop verzoeker kennis kreeg van het door hem gestelde novum. Dat kennelijk een andere procedure aanhangig was, had verzoeker niet ervan hoeven te weerhouden het onderhavige herzieningsverzoek in te dienen. De voorzieningenrechter ziet voor de vraag of verzoeker niet onredelijk lang heeft gewacht met de indiening van het herzieningsverzoek daarom geen aanleiding om een latere aanvangsdatum te hanteren dan 17 juli 2018, hetgeen tot gevolg heeft dat verzoeker meer dan een jaar nadat hij met het door hem gestelde novum bekend is geworden een verzoek om herziening heeft ingediend.
2.8.
Het voorgaande brengt mee dat verzoeker onredelijk lang heeft gewacht met de indiening van het herzieningsverzoek. De Rechtbank heeft het verzoek om herziening dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.9.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat het verzoek om herziening ook op inhoudelijke gronden niet slaagt. Verzoeker wil met het herzieningsverzoek bereiken dat de aanslag IB/PVV 2012 wordt verhoogd. De inspecteur noch de rechter heeft de bevoegdheid om op verzoek van de belastingplichtige een belastingaanslag te verhogen of een bij een belastingaanslag verleende teruggave te verminderen.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond. Gelet hierop wordt het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.

3.Proceskosten

De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De voorzieningenrechter:
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en
– wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is op 14 juli 2020 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzieningenrechter,
(E.D. Postema) (J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 15 juli 2020.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.