Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidAndriessen Expertise B.V., tevens handelend onder de naam Avus Nederland, voorheen genaamd Andriessen & Geurst Expertises B.V., in haar hoedanigheid van gevolmachtigde van de vennootschap naar Tsjechisch recht: verzekeraar Ceská Pojistovna,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De feiten
“Traumatische afwijkingen in cerebro of op cervicaal niveau werden niet gevonden. Na overleg met de revalidatiearts werd geadviseerd te starten met fysiotherapie met aanvankelijk vooral ontspannende oefeningen voor nek- en schoudermusculatuur en beoordeling van het bewegingspatroon. (…) Als toevalsbevinding werd bij beeldvormend onderzoek multiple witte stofafwijkingen gevonden. Risico analyse werd ingezet. Voor de hypertensie werd gestart met Coversyl (…). Hypercholesterolemie werd behandeld met Zocor (…). Tevens werd er gestart met Ascal (…).”
“Een 51-jarige vrouw met posttraumatische nekklachten na ongeval d.d. 17-07-2008 met als gevolg hoofd- en nekpijnklachten en cognitieve problemen. (…)”.Het voorstel is te starten met fysiotherapie, ergotherapie, psychologische begeleiding en intake arbeidsexploratie.
“Bij onderzoek constateren wij m.n. verhoogde mentale vermoeibaarheid hetgeen resulteert in onvermogen de aandacht gedurende langere tijd gericht te houden en een afname van de capaciteit van het werkgeheugen. Hiermee samenhangende aandachtsfluctuaties verklaren een verminderde opname van informatie leidend tot gerapporteerde geheugenklachten. De impact hiervan op het werk- en privéleven zijn zeer groot en leiden tot bezorgdheid en stemmingsklachten. (…) Het blijft belangrijk om mentale belasting te doseren en te waken voor secundaire overbelasting. Een haalbaar opbouwschema dient te worden opgesteld. Het hoge streefniveau vormt een aandachtspunt. Overige coping is reeds adequaat.”
Sedert 19-08-2008 spreek ik (…) patiënte regelmatig op mijn polikliniek. (…) Er is sprake van een depressief syndroom ontstaan in aansluiting op het betrokken zijn bij een ongeval. Er is daaruit een aantal klachten ontstaan waardoor ze minder goed kan werken. Het kost patiënte de grootste moeite zich aan het tijdelijk minder functioneren te kunnen overgeven. Ze wil te snel weer alles kunnen en daardoor blijft ze zich als het ware overvragen. Prestatiedrang was voor het ongeval overigens ook al aanwezig (…). Het gaat heel wisselend en soms is het om moedeloos van te worden als het weer wat minder gaat. Neemt dan extra rust. Als ze zich niet teveel belast kan ze een beperkt aantal activiteiten uitvoeren.”
“Verzekerde is op een voorzichtige wijze aan het re-integreren. Zij wil zelf eigenlijk wel graag wat harder gaan maar wordt hierin tot voorzichtigheid gemaand door haar behandelaars. (…) In november 2008 heeft zij een kleine uitbreiding gerealiseerd maar de arbeidsongeschiktheid blijft daarmee nog in de klasse 80 tot 100%. Verzekerde heeft zelf het idee dat zij qua belastbaarheid hiermee voorlopig aan haar taks zit. Vanaf februari zal verzekerde, zo is het plan, wederom een uitbreiding realiseren binnen haar huidige uren. (…) Verzekerde maakt dus op dit moment voorzichtige vorderingen waarvan de behandelaars en zijzelf ze verantwoord achten. Ik stel voor dat we verzekerde de komende tijd hierin verder volgen en een nieuw AD-bezoek plannen over 2 maanden om te zien in hoeverre zij een uitbreiding in haar werk heeft kunnen realiseren. (…)”.Het advies luidt om de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd te laten in de klasse 80-100% .
“Patiënte blijft na inspanning hoofdpijn houden. Met name na een ochtend mentale inspanning merkt patiënte toename van hoofdpijnklachten. Op dit moment werkt ze halve dagen met een productie van 50% per halve dag. Dit gaat goed mits structuur en geen spoed tussendoor. Fysiek bouwt patiënte goed op (…). Ook op het cognitieve/emotionele gebied is er langzame vooruitgang alhoewel hier toch ook een dreigende existentiële crisis/depressie onderligt. Hiervoor wordt ze begeleid via collega Sorel en o.a. krijgt ze anti-depressiva. Ook is er psychologische begeleiding (…).
“Helaas maakt ze op 27-01-09 opnieuw een kop-staart botsing door waarbij op 29-01-09 zij meldt dat het wel redelijk goed ging maar dat er sneller en intensievere hoofdpijn optrad. De prognose en de impact van dit 2e ongeval valt op dit moment nog niet te overzien. In overleg met patiënte is voorgesteld de revalidatiedagbehandeling te continueren met proberen vast te houden van het niveau zoals boven beschreven (…).”
“Patiënte continueert nog steeds de revalidatiedagbehandeling alhier in het ziekenhuis t.g.v. posttraumatische klachten na ongeval d.d. 17-07-2008 met recidief kop/staart botsing d.d. 27-01-2009 (…). Inmiddels is patiënte wel langzaam gestaag aan het vooruitgaan, welke zich uit in minder hoofdpijn en betere belastbaarheid. (…) Structuur in het werken blijft essentieel. Revalidatiedagbehandeling wordt nog gecontinueerd met enerzijds aandacht voor verdere fysieke opbouw, uitbreiden arbeidsactiviteiten en anderzijds emotionele begeleiding inzake de gevolgen van de beide ongevallen.”
“Lichamelijke klachten die mevrouw meldt: dagelijks hoofdpijn die toeneemt door belasten en stress. Betrokkene is meestal intens moe. De nek is niet zozeer pijnlijk, maar voelt vooral vermoeid en stijf aan. Betrokkene ervaart intolerantie voor lawaai en drukte. Psycho-mentale klachten: als reactie op de plotselinge ommekeer in haar leven is mevrouw gespannen en had/heeft zij ook klachten van somberheid. Zij kan zich moeilijk en zeker niet lang concentreren. Daarbij is zij vergeetachtig en moet alles opschrijven. (…)
“Mevrouw was in relatief korte tijd twee keer betrokken bij een ongeval waarbij een whiplashtrauma. Het klachtencomplex van betrokkene kan worden aangeduid als een Whiplash Associated Disorder (WAD). De bevindingen bij het lichamelijk onderzoek passen daarbij. In het algemeen is de prognose na een whiplashtrauma gunstig. Het feit dat het beeldvormend onderzoek [de MRI’s cwk en cerebrum, zo begrijpt het hof] geen afwijkingen laat zien wil niet zeggen dat de persisterende klachten niet verklaarbaar zijn. Bij betrokkene spelen er naar mijn mening een aantal probleemgebieden waarbij het natuurlijk beloop het probleem niet zal oplossen. Daarbij staan de hoofdpijnklachten, locale vermoeidheid en gevoel van stijfheid in de nek, de algehele vermoeidheid en een overgevoeligheid voor prikkels/gestoorde concentratie op de voorgrond. (…)
In haar beleving heeft ze één grote klap van achteren gekregen, waardoor ze werd doorgedrukt op haar voorganger. (…) Benadeelde heeft in juli 2008 een soortgelijk ongeval als het onderhavige meegemaakt in Duitsland. De botsing was net zo heftig. (…) Na het ongeval had benadeelde dezelfde soort klachten als nu: nekklachten, rugklachten, hoofdpijn, cognitieve stoornissen en geheugenproblemen. (…) Benadeelde heeft van de revalidatiearts (…) vernomen dat de verwachting is dat 60% arbeidsgeschiktheid, zonder de avond-, weekend- en bereikbaarheidsdiensten, het maximaal haalbare is. (…) Benadeelde was voor het ongeval goed gezond en onbekend met de huidige klachten. Haar werk was haar leven.”
3.De procedure bij de rechtbank
“Er is bij betrokkene sprake van een whiplash associated disorder graad II volgens de classificatie van de Quebec Task Force (…). Bij onderzoek vind ik geen aanwijzingen voor primaire beschadiging van het centraal zenuwstelsel. De door betrokkene ervaren cognitieve problemen zijn secundair bij een chronisch geworden pijnsyndroom. (…)”en in reactie op commentaar van partijen:
“De witte stof afwijkingen bij betrokkene zijn aspecifiek. Er zijn bij betrokkene geen klinische aanwijzingen gevonden voor beschadiging van het centrale zenuwstelsel. Daarmee is er ook geen relatie [met] de door betrokkene ervaren cognitieve problemen. (…) De toevalsbevinding heeft geen relatie met de ongevallen.”
“Op ons vakgebied ervaart ze nog immer geheugen- en concentratieproblemen. Deze fluctueren met de ernst van de hoofdpijn en de mate van vermoeidheid. Ze slaapt slecht, is snel prikkelbaar en ze is nog wat angstig in het verkeer. Verder voelt zij zich erg gefrustreerd, doordat ze van een actief, druk leven met ook veel hobby’s en sociale contacten, niet meer kan functioneren zoals ze gewend was, wat veel aanpassing van haar vergde, zodanig dat zij enkele maanden na het eerste ongeval depressief is geworden. Met behulp van antidepressiva en gesprekken met een collega psychiater in het ziekenhuis waar ze werkt, was de depressie al snel opgeklaard. Ze ervaart nog steeds wel verwerkings- en acceptatieproblemen. Het is haar niet gelukt weer volledig terug te keren in haar eigen werkzaamheden (…).De concentratie- en geheugenproblematiek en de verhoogde interferentiegevoeligheid bij een grote hoeveelheid aan complexe informatie kan gezien worden als secundair bij het chronisch geworden pijnsyndroom en de verwerkings- en acceptatieproblematiek. (…) Betrokkene heeft vóór beide ongevallen plaatsvonden altijd op een hoog niveau gefunctioneerd in haar werk als orthopedisch chirurg, had een druk en actief leven, zowel in de beroepssfeer als in de vrije tijd en met betrekking tot sociale contacten. Er zijn geen andere gebeurtenissen of life-events voor, rond of na beide ongevallen, die een verklaring zouden kunnen vormen voor de aangetoonde cognitieve problemen op ons vakgebied. (…) Een psychiatrische expertise is hier geïndiceerd om de relatieve bijdrage van de verwerkings- en acceptatieproblematiek met betrekking tot haar functioneren vast te stellen.”
“In eerste instantie had ik het gevoel dat dat eerste gesprek al voldoende helderheid had verschaft, mede dankzij betrokkene ’s spontane eerlijke antwoord op mijn vraag naar de emotionele impact van de bevinding van witte stofafwijkingen, een van de in het dispuut [tussen partijen, toev. hof] terugkerende onderwerpen. Maar toen ik thuis de apotheekverstrekkingen doornam was meteen duidelijk dat betrokkene ’s bagatelliserende weergave van haar psychische klachten en psychiatrische behandeling na het ongeval niet overeenstemde met de enorme hoeveelheid psychofarmaca die in de loop der jaren voor psychische klachten was voorgeschreven. (…) In dat tweede gesprek heb ik me onder andere openlijk afgevraagd of hier niet van een kapstokprobleem sprake was, dat wil zeggen dat betrokkene ’s klaarblijkelijke emotionele ontregeling na het ongeval niet door het ongeval zelf was veroorzaakt maar door de emotionele impact van de MRI-bevinding betreffende witte stofafwijkingen. (…) dat er na het ongeval een psychiatrische stoornis is ontstaan is evident uit de psychiatrische berichtgeving en uitgebreide medicamenteuze bemoeienis. (…) de depressiebehandeling heeft symptomatische behandeling van directe ongevalsgevolgen bij verre overtroffen en een depressie kan zeer wel gepaard gaan met lichamelijke klachten of bestaande lichamelijke klachten bestendigen en versterken. (…) Betrokkene ’s psychiater schrijft dat de depressie is geluxeerd door het ongeval en haar gevolgen. Ik kom tot een andere conclusie (…). Ik houd het er dus op dat de ongeval gerelateerde klachten bestendigd en versterkt werden door de depressie, ontstaan in reactie op de bevinding van de blijvende hersenschade, vermoedelijk als gevolg van verwaarloosde hypertensie. (…)”In antwoord op vragen van de advocaten van partijen (onder 18 op pag. 31-32) schrijft Klijn onder meer:
“Ik stel op pagina 27 [van het conceptrapport, toev. hof] dat ik het niet onmogelijk acht dat de cognitieve beperkingen iets met de witte stofafwijkingen van doen hebben. Die stelling ontleen ik aan mijn eigen praktijk maar ook aan de klinische verschijnselen als gevolg van witte stofafwijkingen (…)”en onder 19 op pag. 32:
“(…) ik stel niet dat dergelijke medicatie de oorzaak is van haar cognitieve beperkingen, ik sluit effect op cognitie van het gebruik van deze medicamenten, direct of indirect, niet uit.”
4.De procedure bij het hof
€ 1.576.458,23 (exclusief bepaalde, genoemde kosten die apart worden gevorderd) minus het betaalde voorschot van € 25.000,- met wettelijke rente en een belastinggarantie en een proceskostenveroordeling. Zowel Avus als Achmea hebben in hun respectieve memories van antwoord hierop gereageerd.
Verschuldenshaftung). Daarnaast is er een bijzondere (risico)aansprakelijkheid voor houders van motorvoertuigen (
Gefährdungshaftung, § 7 Strassenverkehrsgesetz), die in de onderhavige zaak verder geen zelfstandige betekenis heeft.
Haftungsbegründende Kausalität, vergelijkbaar met het condicio sine qua non verband naar Nederlands recht). Als dat causaal verband kan worden vastgesteld, dient vervolgens een causaal verband te bestaan tussen de klachten van [appellante] en de als gevolg daarvan opgetreden schade (de zogenaamde
Haftungsausfüllende Kausalität, vergelijkbaar met de toerekening van artikel 6:98 BW voor het bepalen van de omvang van de schade).
Haftungsbegründende Kausalitätdient getoetst te worden aan drie onderdelen: 1) de
Äquivalenztheorie(het handelen/ongeval dient (natuurwetenschappelijk) de gezondheidsklachten te hebben veroorzaakt). Het gaat hier om een condicio-sine-qua-non verband waarbij, vrij vertaald, iedere oorzaak causaal is als die oorzaak niet weggedacht kan worden zonder dat ook schade (hier: de gezondheidsklachten) wegvalt. ‘
Mitursächlichkeit’ voor de schade is daartoe voldoende [2] ; dat ongevalsvreemde factoren (zoals een predispositie) ook hebben bijgedragen aan veroorzaking van de klachten sluit causaliteit niet uit, maar kan wel invloed hebben op de omvang van de schade die gevorderd kan worden [3] . Vervolgens dient te worden getoetst aan de
Adäquanztheoriedie een (beperkende) correctie aanbrengt op de
Äquivalenztheorie. Deze theorie houdt volgens het Bundes Gerichtshof, (hierna: BGH) in:
“Weiterhin muss nach der Adäquanztheorie das Ereignis im Allgemeinen und nicht nur unter besonders eigenartigen, ganz unwahrscheinlichen und nach dem regelmäßigen Verlauf der Dinge außer Betracht zu lassenden Umständen zur Herbeiführung eines Erfolges der eingetretenen Art geeignet sein.” [4] .(In het Nederlands recht is de adequatietheorie door de Hoge Raad tot omstreeks 1970 toegepast en daarna meer verdrongen door de leer van de redelijke toerekening.) Vrij vertaald is de strekking en het doel van de
Adäquanztheoriedat de veroorzaker niet aansprakelijk is voor totaal onwaarschijnlijke ongevalsgevolgen die hem redelijkerwijs niet (meer) kunnen worden toegerekend [5] (of, zoals in de Duitse literatuur wordt weergegeven:
“wenn nach allgemeiner Lebenserfahrung davon auszugehen ist, dass diese Ursache zu den hier vorliegenden Schäden führt."). Het gaat bij deze beoordeling niet om de (subjectieve) inzichten of vooruitzichten die de veroorzaker had, maar om toepassing van het objectieve criterium van (eveneens vrij vertaald) de meest optimaal oplettende partij. De aan te leggen maatstaf is of de gebeurtenis in het algemeen en niet slechts onder abnormale, geheel onwaarschijnlijke omstandigheden heeft kunnen leiden tot het ontstaan van de schade. [6] Aanvullende toetsing is nodig volgens de
Schutzzweck der Norm(vgl. de Schutznorm- of relativiteitstheorie van artikel 6:163 BW) namelijk of het beschermingsdoel van de geschonden norm strekt tot vergoeding van de geleden schade. Op grondslag van lid 2 van
adäquate Verursachung’voldoende is als het geschonden wettelijk voorschrift, als het wel zou zijn gevolgd, grotere zekerheid tegen het intreden van de schade had geboden. [7]
“Bij deze bewijsvragen gaat het hoofdzakelijk om de formele wijze waarop het bewijs in de procedure moet worden geleverd, en door de rechter wordt vastgelegd.”Het hof zal eerst hieronder een samenvatting geven van het deskundigenbericht naar Duits recht.
“De deskundige wordt gezien als hulppersoon van de rechter en het deskundigenadvies als bewijsmiddel.” [10] Partijen kunnen voorstellen doen voor de persoon van de te benoemen deskundige (§ 404 lid 3 ZPO). Als partijen het eens zijn over de persoon van de te benoemen deskundige dan moet de rechter hun voorstel volgen, maar als zij het niet eens zijn dan heeft de rechter het laatste woord (§ 405 lid 3 ZPO). De rechter formuleert in de bewijsopdracht (
Beweisbeschluss) de feiten die in geschil zijn en bewijs behoeven (§ 359 ZPO) en stelt concrete vragen aan de deskundige. Het deskundigenbericht staat – binnen de bewijsopdracht – in het teken van waarheidsvinding. [11] De deskundige dient ook zelf vast te stellen of de opdracht binnen de grenzen van zijn vakgebied valt en als hij meent dat andere deskundigen nodig zijn dan dient hij dat aan de rechter te laten weten (§ 407a ZPO). Aan de deskundige kan worden gevraagd bepaalde feiten op zijn vakgebied op te helderen, ervaringsregels te delen en conclusies te trekken. De taak van de deskundige is dus om de rechter – en daarmee partijen – voor te lichten over feiten en/of normen die op zijn vakgebied liggen. De deskundige mag overigens niet gevraagd worden naar de juridische gegrondheid van een vordering en de deskundige mag ook niet een juridisch oordeel (hierover) geven. De deskundige moet voorts zijn opdracht
‘nach bestem Wissen und Gewissen’en zijn advies
‘unparteiisch’tot stand brengen (§ 410 ZPO); de deskundige kan (anders dan in Nederland) ook gewraakt worden. Het deskundigenonderzoek vindt plaats onder leiding van de rechter (§ 404a lid 1 ZPO). Na gereedkomen van het deskundigenadvies kunnen partijen daarop commentaar geven (§ 411 lid 4 ZPO); partijen kunnen ook nadere vragen aan de deskundige stellen en de rechter verzoeken de deskundige te horen op een zitting (waaraan de rechter gevolg moet geven). Tot slot geldt (§ 411a ZPO) dat het deskundigenadvies dat in opdracht van de rechter is uitgebracht betrokken kan worden in de bewijswaardering (en nadat partijen commentaar hebben kunnen leveren op het deskundigenadvies als bedoeld in § 411 ZPO). De waardering van het bewijs van het deskundigenbericht is aan de rechter overgelaten (§ 286 ZPO). Het staat de rechter vrij om in zijn oordeel (bewijsbeslissing) af te wijken van het deskundigenadvies, maar dan dient hij dat gemotiveerd te doen en voldoende inzicht te geven in zijn gedachtegang op welke gronden hij tot een ander oordeel komt dan de deskundige in zijn advies.
“Vollbeweis”.
‘Primärverletzung’), dient te voldoen aan de norm van
“Die nach § 286 ZPO erforderliche Überzeugung des Richters erfordert keine absolute oder unomstössliche Gewissheid und auch keine “an Sicherheit grenzende Wahrscheinlichkeit”, sondern – so wieder die gefestigte Rechtsprechung des BGH – nur einen für das praktische Leben brauchbaren Grad von Gewissheit, der Zweifeln Schweigen gebietet.” [12]
Harmlosigkeitsgrenze’ (een bepaalde minimum botsingssnelheid) moet zijn gehaald, wil er sprake zijn van een causaal verband [15] , zoals in de lagere Duitse jurisprudentie met enige regelmaat wel werd aangenomen. Het BGH overwoog:
“(…) dass die Beantwortung der Kausalitätsfrage nicht allein von der kollisionsbedingten Geschwindigkeidsänderung, sondern daneben von einer Reihe anderer Faktoren abhänge, wobei u.a. auch der Sitzposition des betreffenden Fahrzeuginsassen Bedeutung beizumessen sein könne.”
ter hoogte van de zitpositie van mevrouw [appellante] een resulterende snelheidsverandering (delta v) van 15,0 tot 23,3 km/uur ondergaan. (…)
onderging mevrouw [appellante] een delta v ter hoogte van 9,8 tot 13,3 km/uur (…)
a) De Volvo heeft als gevolg van de eerste botsing, een aanrijding van achterendoor de Toyota, toev. hof]
, ter hoogte van de zitpositie van mevrouw [appellante] een resulterende snelheidsverandering (delta v) van 15,8 tot 21,6 km/uur ondergaan. (…)
onderging mevrouw [appellante] een delta v ter hoogte van 7,6 tot 13,4 km/uur. (…)”
“Duitse deskundige op basis van Duits recht het bestaan en aard van het letsel kan vaststellen”. Avus stelt (akte 21 maart 2012 uitlaten tussenvonnis) dat uit de stukken van [appellante]
“blijkt dat in de Duitse medische en dus ook juridische wereld wezenlijk anders wordt aangekeken tegen het verschijnsel whiplash”. Daargelaten dat Avus niet heeft onderbouwd en geconcretiseerd hoe Duitse artsen aankijken tegen whiplash(klachten) en de behandeling daarvan noch een eigen Duitse expertise heeft overgelegd op basis van de onder 2.3 tot en met 2.9 genoemde (medische) stukken (behoudens achteraf een commentaar van Priv. Doz. Dr. med. Michael Huber op het deskundigenrapport van Verhagen) volgt het hof Avus niet in haar opinie dat een Duitse arts moe(s)t worden benoemd als deskundige en motiveert dat als volgt.
“haar de schrik om het hart heeft doen slaan hoe haar toekomst er met die blijvende schade uit zou gaan zien. Daarbij heeft verschuiving van affect plaatsgevonden van de objectieve hersenschade als oorzaak voor de paniek naar de ongevalsklachten”, aldus Klijn (p. 23 rapport). Klijn komt aldus tot een andere conclusie dan de (toenmalig) behandelend psychiater Sorel dat de depressie is geluxeerd door het ongeval en de gevolgen daarvan voor (het werk en privéleven van) [appellante] . Klijn heeft in haar conclusie niet voldoende kenbaar betrokken de bevindingen van de andere, aansluitend aan het eerste ongeval betrokken, behandelaren die de bezorgdheid van [appellante] koppelen aan haar zorgen over de toekomst, omdat de revalidatie niet in het tempo wilde vlotten dat zij wilde en zich steeds overvroeg. Klijn vindt het niet aannemelijk dat de paniek van [appellante] werd veroorzaakt door de angst dat haar klachten niet meer over zouden gaan en haar blijvend zouden beperken (p. 27 rapport), omdat [appellante] als orthopedisch chirurg zou moeten weten dat blessures “veelal gewoon over gaan”. Daargelaten dat er ook “blessures” zijn die niet overgaan, overtuigen de bevindingen en conclusie van Klijn het hof niet. [appellante] had vóór ongeval 1 geen medische klachten of (cognitieve) beperkingen; de toevalsbevinding van de witte stofafwijkingen op de MRI zullen [appellante] zeker schrik hebben bezorgd maar dat zij alleen daardoor járenlang genoodzaakt is geweest psychofarmaca te gebruiken, is daarvoor niet overtuigend. [appellante] was een succesvol, gepromoveerd medisch specialist voor wie haar werk “haar lust en haar leven” was, zij was (en is) alleenstaand en moe(s)t dus ook in haar eigen levensonderhoud voorzien. Met het overkomen van twee ongevallen kort op elkaar, waarbij de revalidatie na het eerste ongeval nog in volle omvang gaande was toen het tweede ongeval haar overkwam, stagneerde de opbouw van het aantal uren door persisterende klachten (hoofdpijn, nekpijn, concentratie- en geheugenklachten enz.) waardoor [appellante] niet in staat bleek op haar oude niveau terug te keren op haar werk (waarbij nog de complicerende factor speelde van problemen binnen de maatschap orthopedie als gevolg van haar (parttime) afwezigheid). Er is, kortom, een enorme ommekeer geweest in het werk- en privéleven (niet meer op het oude niveau kunnen werken, toekomstplannen onzeker en ontslag als lid uit de maatschap en bij [C] ) die de langdurige psychische klachten, zoals ook Sorel in feite zegt, naar het oordeel van het hof goed en overtuigend verklaren in tegenstelling tot de verklaring/conclusie van Klijn dat [appellante] door “de enorme schrik” over de witte stofafwijkingen in een (jarenlange) depressie is gekomen, met als gevolg van die depressie de (mentale en cognitieve) klachten van [appellante] . De suggestie van Klijn (pag. 27 rapport) dat het “zeker niet onmogelijk is dat de persisterende subtiele cognitieve beperkingen wel degelijk ook iets met de witte stofafwijkingen zelf te maken hebben” (anders dan Verhagen) overtuigt het hof (ook) niet, omdat [appellante] voordat de toevalsbevinding aan het licht kwam, nimmer deze klachten en beperkingen had (zoals Klijn overigens ook in haar rapport heeft onderzocht en geconcludeerd, pag. 25). Hetzelfde geldt voor de suggestie dat deze klachten ook veroorzaakt kunnen worden door de psychofarmaca en de andere medicatie (voor hoge bloeddruk en cholesterol): [appellante] had die klachten niet voor het ongeval en de klachten die zij direct na ongeval 1 meldde kunnen dan ook niet veroorzaakt zijn door medicatie die nadien (na de toevalsbevinding) zijn voorgeschreven. Bovendien is deze suggestie ook niet onderbouwd met bijvoorbeeld bijsluiters of literatuur over bijwerkingen (zoals de cognitieve klachten) van de door [appellante] gebruikte medicatie. Klijn vermeldt in reactie op het commentaar van (de advocaat van) [appellante] op het conceptrapport (zie pag. 31-32 rapport) dat volgens de literatuur witte stofafwijkingen (bij ouderen) mentale gevolgen kunnen hebben, waaronder ook depressie en cognitieve klachten. Maar als dat zo is, dan had [appellante] (die toen het ongeval haar overkwam 51 jaar was) die mentale klachten toch ook al moeten hebben voordat bij toeval de witte stofafwijkingen werden geconstateerd; daarvan is niet gebleken. Het hof volgt aldus, anders dan de rechtbank, niet de conclusie van Klijn. Het hof sluit zich aan bij de conclusie van Sorel dat de depressie is geluxeerd door het ongeval en de (ingrijpende) gevolgen daarvan voor het werk en privéleven van [appellante] ; de verwerkings- en acceptatieproblematiek zijn dus gerelateerd aan de (ingrijpende gevolgen van) het ongeval en niet aan de reactie op de toevalsbevinding van de witte stofafwijkingen.
“zu berücksichtigen haben, dass die Kausalität (…) nicht aus medizinisch-naturwissenschaftlichter Sicht anhand reproduzierbarer, valider und objectiver Befunde, sondern nach juristischen Masstaben festzustellen ist und eine Überzeugung des Gerichts deshalb lediglich die Beseitigung vernünfter Zweifel erfortert.” [17] Onbetwist staat vast dat [appellante] voordat ongeval 1 haar overkwam nimmer dergelijke klachten heeft gehad, altijd op hoog niveau (medisch specialist) heeft gefunctioneerd en daarnaast een druk en actief leven had. Er zijn geen andere gebeurtenissen of life-events geweest die een verklaring vormen voor de aangetoonde cognitieve problemen van [appellante] . Uit de revalidatiegeschiedenis van [appellante] , zowel na ongeval 1 als na ongeval 2, volgt naar oordeel van het hof zonneklaar dat [appellante] er alles aan gelegen was om haar werk en andere activiteiten weer op te pakken, ondanks de beperkingen die zij daarbij ervoer (het hof verwijst kortheidshalve naar de rechtsoverwegingen 2.6-2.9, 2.11-2.14). [appellante] heeft na ongeval 1 ook vrij snel (medische) hulp hiervoor gezocht bij haar collegae (zie onder 2.3). Verder volgt uit de verslaglegging ten behoeve van Movir voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering genoegzaam dat [appellante] er alles aan deed om niet meer arbeidsongeschikt te zijn en zelfs (veel) meer hooi op haar vork nam dan ze eigenlijk aankon. De klachten die [appellante] heeft geuit direct na het eerste ongeval – en die de reden waren dat zij koos voor behandeling/begeleiding/revalidatie – zijn steeds consistent geweest en geen enkele arts of andere behandelaar heeft geconstateerd dat [appellante] deze klachten voorwendde of overdreef, dan wel dat deze klachten niet waren veroorzaakt door de ongevallen maar door (externe) andere oorzaken. De klachten die zij steeds uitte: erge hoofdpijnklachten, ernstige vermoeidheid, nek- en rugpijn en cognitieve stoornissen in de vorm van geheugen- en concentratieproblemen en overprikkelbaarheid, hebben wellicht in de loop der jaren gefluctueerd, maar zijn wel steeds aanwezig geweest. Dat met een twee maanden durende geheugentraining bij Condite vooruitgang is geboekt wat betreft het werkgeheugen moge zo zijn, doch dat feit zegt weinig tot niets over de cognitieve conditie die nodig is/was voor het werk van [appellante] en de activiteiten daarbuiten en in hoeverre die vooruitgang ook blijvend is en/of kan verbeteren (eindrapportage 23 januari 2013 Condite). Overduidelijk is naar het oordeel van het hof dat met het overkomen van de twee ongevallen (het hof maakt hier nog geen onderscheid tussen ongeval 1 en ongeval 2) het leven van [appellante] een dramatische wending heeft gekregen omdat zij haar werk als medisch specialist (wat haar lust en haar leven was) niet meer kon uitvoeren zoals eerst en ook haar ambities (voor het starten van een sportkliniek) moest bijstellen voor de toekomst. Het is díe impact geweest die heeft geleid tot het ontwikkelen van een depressie waarvoor zij ook jarenlang is behandeld, althans waarvoor zij medicatie heeft gebruikt. De Bijl heeft de door [appellante] ervaren klachten geobjectiveerd door neuropsychologisch onderzoek (het afnemen van testen) en geconcludeerd dat sprake is van problemen met het werkgeheugen, dat bij cumulatie van een grote hoeveelheid aan complexe informatie er problemen ontstaan, dat sprake is van interferentiegevoeligheid en dat haar werktempo traag is. Uit de VAS-scorelijst blijkt dat de hoofdpijn en vermoeidheid toeneemt naarmate de testdag vordert. Tot slot meldt De Bijl dat [appellante] reëel overkomt en dat er geen aanwijzingen zijn voor aggravatie en pijngedrag. Het klachtenpatroon van [appellante] wordt vaker gezien bij een Whiplash Associated Disorder, aldus De Bijl.
“Die nach § 286 ZPO erforderliche Überzeugung des Richters erfordert keine absolute oder unomstössliche Gewissheid und auch keinde “an Sicherheit grenzende Wahrscheinlichkeit”, sondern – so wieder die gefestigte Rechtsprechung des BGH – nur einen für das praktische Leben brauchbaren Grad von Gewissheit, der Zweifeln Schweigen gebietet.” [18] Dat betekent dat naar Duits recht sprake is van een juridisch causaal verband tussen ongeval 1 en de door [appellante] ondervonden fysieke klachten (de zogenaamde
‘Haftungsbegründende Kausalität’). Ten aanzien van de door [appellante] ervaren cognitieve problemen, die door neuropsychologisch onderzoek zijn geobjectiveerd en die secundair zijn bij een chronisch geworden pijnsyndroom, geldt naar het oordeel van het hof bovendien dat ook ten aanzien van deze klachten (als zogenaamd secundair letsel naar Duits recht) sprake is van een causaal verband met ongeval 1 in de zin van § 287 ZPO
(‘Haftungsausfüllende Kausalität’). In beide gevallen overweegt het hof dat de klachten van [appellante] , waaronder de cognitieve problemen, niet als (totaal) onwaarschijnlijk gevolg te zijn duiden als gevolg van ongeval 1 (
‘Adäquanztheorie’,zoals nader uiteengezet onder 4.5) gezien de feiten en de omstandigheden waarin [appellante] verkeerde en bovendien vallen onder de
‘Schutzzweck der Norm’. Er zijn geen ongevalsvreemde factoren die hebben bijgedragen aan de klachten van [appellante] , zo blijkt ook uit de deskundigenberichten van Verhagen en De Bijl. Er is geen sprake van een predispositie bij [appellante] , zoals Avus lijkt te suggereren (in de conclusie van dupliek onder nummer 20 e.v.). Dat [appellante] “door hard werken en met vele zaken bezig zijn” overspannen is geworden of een burn-out heeft gekregen die (mede) de oorzaak (kunnen) zijn van haar klachten, is niet meer dan een slag in de lucht van Avus en deze suggestie wordt niet gedragen door de stukken in het dossier. De andere suggestie van Avus (pleitnotities 7 maart 2017, p. 7) dat de bij [appellante] geconstateerde degeneratieve afwijkingen aan de nek ook de nekklachten kunnen hebben veroorzaakt, zo verstaat het hof, verwerpt het hof. Ook hiervoor is geen enkele medische grondslag gevonden in de stukken. De suggestie van Avus tot slot (pleitaantekeningen pag. 9-10) dat het streven van [appellante] naar schadevergoeding te vergelijken is met een renteneurose (
‘Begehrensneurose’) dat naar Duits recht niet voor vergoeding in aanmerking komt, volgt het hof ook niet, nu ook voor deze suggestie geen enkel aanknopingspunt is te vinden in de stukken en/of de deskundigenberichten, nog daargelaten dat [appellante] als slachtoffer van een verkeersongeval haar recht op schadevergoeding aan de rechter mag voorleggen, maar daarmee nog geen “renteneurose” heeft.
‘berufliche Rehabilitation’, zaakschade, fiscale schade, hogere verzekeringspremies, kosten van rechtsvervolging, advocaatkosten - mits bijstand van een advocaat gewenst en doelmatig was -, kosten voor vaststelling van de schade, waaronder deskundigenberichten voor zover ze doelmatig en noodzakelijk voor rechtsvervolging zijn geweest, verlies verdienvermogen, huishoudvoeringsschade (vergelijkbaar met verlies zelfredzaamheid) enzovoort. § 252 BGB ziet op vergoeding van ontgaan voordeel
(‘entgangenen Gewinn’), § 253 BGB op immateriële schadevergoeding (een
‘billige’/redelijke schadevergoeding kan worden gevorderd).
‘Zustand des Rechtsgut’)tussen de toestand vóór het schadetoebrengende feit (de ongevallen) en de toestand daarná.