ECLI:NL:GHARL:2020:6838

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 september 2020
Publicatiedatum
1 september 2020
Zaaknummer
200.279.885
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van minderjarigen en de rol van de kinderrechter

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, waarbij een machtiging tot uithuisplaatsing van de dan nog ongeboren [kind 2] is verleend. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met deze beslissing en heeft drie grieven ingediend. De kinderrechter had op 27 mei 2020 besloten om de ongeboren [kind 2] onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling (GI) en machtiging tot uithuisplaatsing verleend, met ingang van de geboorte van [kind 2]. De moeder en de vader zijn gezamenlijk belast met het gezag over hun kinderen, [kind 1] en [kind 2]. De moeder heeft in hoger beroep verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen of om een nader onderzoek te gelasten. De raad voor de kinderbescherming heeft verweer gevoerd en verzocht om bekrachtiging van de bestreden beschikking. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 augustus 2020 zijn de moeder, de vader, de raad en de GI verschenen. Het hof heeft geconcludeerd dat er onvoldoende informatie beschikbaar is om een beslissing te nemen en heeft de behandeling van de zaak aangehouden tot 8 december 2020, waarbij de moeder is verzocht om zich uit te laten over de resultaten van een nog uit te voeren persoonlijkheidsonderzoek. Het hof benadrukt het belang van de opvoedvaardigheden van de ouders en de veiligheid van de kinderen in deze zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.279.885
(zaaknummer rechtbank Overijssel 247434)
beschikking van 1 september 2020
inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.K. Fraterman te Hengelo (O),
en
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Almelo,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: de vader,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Hengelo (O),
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo (hierna: de kinderrechter), van 27 mei 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Deze beschikking wordt hierna ook de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 het beroepschrift met producties, ingekomen op 23 juni 2020;
 het verweerschrift van de raad;
 een journaalbericht van mr. Fraterman van 4 juni 2020 met als bijlage het proces-verbaal in eerste aanleg.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 augustus 2020 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is [vertegenwoordiger van de raad] verschenen. De vader is eveneens in persoon verschenen. Namens de GI zijn [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] verschenen.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [kind 1] , geboren [in] 2019; en
- [kind 2] , geboren [in] 2020.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.2
[kind 1] woont sinds half oktober 2019 in een crisispleeggezin van Jarabee. De ouders en [kind 1] hebben wekelijks, onder begeleiding, een uur contact met elkaar.
3.3
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de dan nog ongeboren [kind 2] onder toezicht van de GI gesteld voor de duur van een jaar, tot 27 mei 2021, alsmede machtiging tot uithuisplaatsing in een (crisis)pleeggezin verleend, met ingang van de dag van de geboorte van [kind 2] tot 27 mei 2021.
3.4
[kind 2] is kort na haar geboorte in een pleeggezin geplaatst.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de raad om een machtiging tot uithuisplaatsing van de dan nog ongeboren [kind 2] te verlenen alsnog af te wijzen of, subsidiair, een nader onderzoek te gelasten als bedoeld in artikel 810a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), waarbij een deskundige zal worden benoemd.
4.2
De raad voert verweer. De raad verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens. Ook de GI voert verweer. De vader ondersteunt het verzoek in hoger beroep van de moeder.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2
In artikel 810a lid 2 Rv staat dat in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Artikel 810a lid 2 Rv is niet alleen van toepassing in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen maar tevens van toepassing in zaken met betrekking tot de uithuisplaatsing van minderjarigen.
5.3
De moeder voert verweer tegen het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing. en voert daartoe het volgende aan. Volgens de moeder is onvoldoende onderzoek gedaan naar de mogelijkheid van plaatsing van de moeder met [kind 2] in een moeder-kindhuis, zodat er zicht kan komen op opvoedvaardigheden en leerbaarheid van de moeder. De moeder heeft zich hier eerder met [kind 1] ook voor ingezet. De moeder kan zich ook niet vinden in de conclusies van het rapport van Instituut Van der Stam. De resultaten van dit onderzoek zeggen volgens de moeder enkel iets over haar intelligentie en niet over haar opvoedvaardigheden. De moeder gaat daarom ook een second opinion laten afnemen. De moeder meent verder dat onvoldoende is gekeken naar de mogelijkheden voor thuisplaatsing van [kind 2] . Zonder gedegen (politie)onderzoek kan het incident met [kind 1] in het moeder-kindhuis niet aan de moeder worden verweten. De moeder staat open voor welke hulpverlening dan ook.
5.4
De raad licht het inleidende verzoek om een machtiging voor uithuisplaatsing van [kind 2] als volgt toe. Volgens de raad is in het verleden gebleken dat intensieve opvoedondersteuning onvoldoende was om de eerstgeborene van de ouders, [kind 1] , thuis te laten wonen. [kind 1] is met verslavingsverschijnselen geboren. Er zijn volgens de raad daarna verschillende vormen van hulpverlening ingezet, maar deze zijn onvoldoende gebleken om de fysieke en mentale veiligheid van [kind 1] in de thuissituatie te waarborgen. Zo is de moeder begin augustus 2019 met [kind 1] in een ouder-kind groep van Ambiq geplaatst. Daar heeft [kind 1] letsel (blauwe plekken) opgelopen. De toedracht van dat letsel is niet duidelijk geworden. Wel is duidelijk dat dit letsel is ontstaan op een moment dat de moeder voor het welzijn van [kind 1] verantwoordelijk was. [kind 1] is vanwege dit letsel op 8 september 2019 in het ziekenhuis opgenomen en vervolgens op 10 september 2019 met spoed in een crisispleeggezin geplaatst. De raad meent dat niet alleen voor [kind 1] , maar ook voor [kind 2] het perspectief in een pleeggezin ligt. Er is geen verder onderzoek gedaan naar het incident in het moeder-kindhuis, maar wat er ook uit een dergelijk onderzoek komt, duidelijk is dat de moeder [kind 1] op dat moment niet heeft kunnen behoeden voor de blauwe plekken. Instituut Van der Stam heeft in opdracht van de GI bij ieder van de ouders een forensisch psychologisch onderzoek gedaan. De onderzoeksrapporten dateren van 2 april 2020. De raad heeft deze rapporten gekregen en van de bevindingen daarin gebruik gemaakt voor het beschermingsonderzoek van de raad inzake de toen nog ongeboren [kind 2] (rapport raad van 14 april 2020). De raad heeft grote zorgen over de opvoedomgeving van [kind 2] en de opvoedmogelijkheden van de ouders. In gesprekken met de ouders is merkbaar dat het hen aan inzicht ontbreekt. De rapporten van Instituut van der Stam bevestigen de zorgen van de raad over de opvoedvaardigheden van de ouders, zowel voor nu als ook voor de lange termijn. De ouders zijn door hun beperkte leerbaarheid en reflectieve vermogens niet in staat is om de (basale) opvoedingsvaardigheden voldoende aan te leren. In de eerste fase van de ontwikkeling speelt niet alleen de verzorging een belangrijke rol, maar ook de veiligheid. Voor de hechting van [kind 2] is het van groot belang dat de ouders haar aandacht geven en reageren op de signalen als zij aandacht zoekt. De ouders zijn niet goed in staat sensitief te reageren en vooral de moeder heeft moeite met het reguleren van haar emoties.
5.5
Ter mondelinge behandeling heeft de moeder verklaard dat zij inmiddels via de huisarts is verwezen naar een psycholoog die op korte termijn zal starten met een persoonlijkheidsonderzoek. De intake daarvoor is inmiddels gepland.
5.6
Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen geven. Het hof ziet, mede in het licht van het door de moeder verzochte nadere onderzoek, aanleiding de resultaten van het persoonlijkheidsonderzoek af te wachten alvorens een beslissing te nemen op de verzoeken van de moeder en zal de behandeling van de onderhavige zaak daarom aanhouden tot 8 december 2020, op welke datum de mondelinge behandeling zal worden voortgezet.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
alvorens verder te beslissen:
verzoekt de moeder zich uit te laten over de resultaten van het nog uit te voeren persoonlijkheidsonderzoek, uiterlijk op
2 december 2020;
bepaalt dat de mondelinge behandeling zal worden voortgezet op
8 december 2020
om 8.30 uur, waarvoor partijen een afzonderlijke oproep zullen ontvangen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, J.H. Lieber en I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Lieber, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 1 september 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.