In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, waarbij een machtiging tot uithuisplaatsing van de dan nog ongeboren [kind 2] is verleend. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met deze beslissing en heeft drie grieven ingediend. De kinderrechter had op 27 mei 2020 besloten om de ongeboren [kind 2] onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling (GI) en machtiging tot uithuisplaatsing verleend, met ingang van de geboorte van [kind 2]. De moeder en de vader zijn gezamenlijk belast met het gezag over hun kinderen, [kind 1] en [kind 2]. De moeder heeft in hoger beroep verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen of om een nader onderzoek te gelasten. De raad voor de kinderbescherming heeft verweer gevoerd en verzocht om bekrachtiging van de bestreden beschikking. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 augustus 2020 zijn de moeder, de vader, de raad en de GI verschenen. Het hof heeft geconcludeerd dat er onvoldoende informatie beschikbaar is om een beslissing te nemen en heeft de behandeling van de zaak aangehouden tot 8 december 2020, waarbij de moeder is verzocht om zich uit te laten over de resultaten van een nog uit te voeren persoonlijkheidsonderzoek. Het hof benadrukt het belang van de opvoedvaardigheden van de ouders en de veiligheid van de kinderen in deze zaak.