ECLI:NL:GHARL:2020:6913

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 september 2020
Publicatiedatum
3 september 2020
Zaaknummer
200.264.235
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie en uitleg van echtscheidingsconvenant

In deze zaak gaat het om de wijziging van partneralimentatie na een echtscheiding. Het huwelijk van de partijen is in 2015 ontbonden, en in het echtscheidingsconvenant is afgesproken dat partijen over en weer geen partneralimentatie verschuldigd zijn. De vrouw verzoekt het hof om een bijdrage in haar levensonderhoud van € 1.284,- per maand, terwijl de man verweer voert en stelt dat er geen wijziging van omstandigheden is die een herbeoordeling van de alimentatie rechtvaardigt. Het hof oordeelt dat de vrouw niet voldoende heeft aangetoond dat zij in haar behoefte niet kan voorzien, en dat de man zijn schulden nog niet volledig heeft afgelost, wat een relevante wijziging van omstandigheden vormt. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 september 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.264.235
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 473815)
beschikking van 3 september 2020
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. F.B.A. Verbeek te Nieuwegein,
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. H.L. van Toorenburg te Utrecht.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de rechtbank), van 24 mei 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 13 augustus 2019;
  • het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep met productie;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties;
  • een journaalbericht van mr. Verbeek van 6 maart 2020 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Van Toorenburg van 10 maart 2020 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Van Toorenburg van 23 juni 2020 met productie;
  • een journaalbericht van mr. Verbeek van 23 juni 2020 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Van Toorenburg van 1 juli 2020 met producties.
2.2.
Vanwege de coronacrisis (Covid-19) is de oorspronkelijk geplande mondelinge behandeling niet doorgegaan. Nadat het hof een nieuwe zittingsdatum had bepaald, hebben partijen alsnog gekozen voor schriftelijke afdoening van de zaak.
2.3.
Het journaalbericht van mr. Van Toorenburg van 1 juli 2020 betreft een reactie op het journaalbericht van mr. Verbeek van 23 juni 2020 en de daarbij overgelegde producties. Mr. Van Toorenburg heeft daarbij opnieuw producties overgelegd. Vanwege het ontbreken van wederhoor aan de zijde van mr. Verbeek laat het hof die producties buiten beschouwing.

3.De feiten

3.1.
Het huwelijk van partijen is [in] 2015 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 8 juli 2015 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.
De man en de vrouw zijn de ouders van [de meerderjarige1] en [de meerderjarige2] , beiden geboren [in] 2000 te [A] .
3.3.
In het tussen partijen overeengekomen echtscheidingsconvenant, zoals aangehecht aan de echtscheidingsbeschikking van 8 juli 2015, zijn partijen onder meer het volgende overeengekomen:
“(…)
PARTNER-ALIMENTATIE
1. Partijen zijn over en weer aan elkaar geen onderhoudsbijdrage in de vorm van partner-alimentatie verschuldigd.
(…)
SCHULDEN:
5. Tot de gemeenschap van goederen behoren een aantal schulden.
- schuld aan [B] N.V. op grond van een doorlopend krediet, groot
ongeveer Eur. 2.500,00, waarvan de maandtermijn Eur. 100,00 bedraagt.
- schuld aan energiemaatschappij [C] groot Eur. 6.500 00. De maandelijkse aflossing van deze schuld bedraagt Eur. 189,50.
Bovenstaande schulden worden toegescheiden aan de man, die deze schulden als eigen schulden zal voldoen en die de vrouw vrijwaart voor alle namaning deswege.
Daartegenover ziet de vrouw voorlopig af van door de man te betalen kinderalimentatie. Zodra de man de bovenstaande schulden heeft afgelost, zullen partijen overleggen over de hoogte van de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de beide zoons van partijen. (…)”

4.Het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw tot wijziging van de echtscheidingsbeschikking en het echtscheidingsconvenant en vaststelling van een bedrag van € 583,- per maand aan partneralimentatie met ingang van 1 oktober 2018, afgewezen.
4.2.
De vrouw bestrijdt in dit hoger beroep de beslissing van de rechtbank. Zij heeft twee grieven aangevoerd. Deze hebben betrekking op haar behoefte en de draagkracht van de man. De vrouw verzoekt het hof te bepalen dat de man gehouden is een bijdrage in haar levensonderhoud te betalen van € 1.284,- bruto per maand met ingang van 1 oktober 2018, kosten rechtens.
4.3.
De man is het daarmee niet eens en voert verweer. Hij verzoekt het hof het verzoek van de vrouw af te wijzen en vraagt de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure. De man heeft ook incidenteel hoger beroep ingesteld. In de enige grief bestrijdt hij het oordeel van de rechtbank over de aanwezigheid van een wijziging van omstandigheden.
4.4.
De vrouw voert verweer in het incidenteel hoger beroep.

5.De overwegingen voor de beslissing

Afstand partneralimentatie? Niet-wijzigingsbeding?
5.1.
In de eerste plaats is aan de orde of sprake is van een niet-wijzigingsbeding. De man stelt in hoger beroep dat rekening moet worden gehouden met de stelling van de vrouw in eerste aanleg dat sprake is van een niet-wijzigingsbeding.
5.2.
Partijen zijn in artikel 1 van het echtscheidingsconvenant overeengekomen dat zij aan elkaar over en weer geen partneralimentatie verschuldigd zijn. In het echtscheidingsconvenant komen partijen ook overeen dat de man de schulden van partijen voor zijn rekening zal nemen. In het licht van de afspraken in het echtscheidingsconvenant begrijpt het hof de stelling van de vrouw zo dat zij van mening is dat de man geen partneralimentatie verschuldigd is en de vrouw daarvan geen wijziging kan vragen tijdens de periode waarin de man de aflossing van de schulden voor zijn rekening neemt. De man bestrijdt dit. Hij is van mening dat partijen zijn overeengekomen dat er geen partneralimentatie is verschuldigd, waarmee hij kennelijk bedoelt dat partijen definitief hebben afgezien van partneralimentatie en dat de afspraak met betrekking tot de schulden alleen van belang is voor de kinderalimentatie.
5.3.
De vraag hoe artikel 1 van het echtscheidingsconvenant moet worden uitgelegd moet niet alleen worden beantwoord op grond van de tekst daarvan, maar ook aan de hand van wat partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen hebben afgeleid en wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de Haviltexmaatstaf).
5.4.
In artikel 1 van het echtscheidingsconvenant staat letterlijk dat partijen elkaar over en weer geen partneralimentatie zijn verschuldigd. De vraag is nu of dat zo moet worden uitgelegd dat partijen over en weer definitief hebben afgezien van partneralimentatie, zoals de man stelt, of dat partijen vooralsnog aan elkaar geen partneralimentatie hoefden te betalen, zoals de vrouw stelt. De tekst van artikel 1 kan zowel de lezing van de man als die van de vrouw ondersteunen. Niet is gesteld of gebleken dat partijen ter gelegenheid van het maken van het echtscheidingsconvenant met elkaar hebben gesproken over artikel 1 van het convenant, laat staan wat zij hebben besproken. Het hof kan zijn oordeel over de uitleg van de bepaling dan ook niet mede baseren op verklaringen van partijen jegens elkaar. Ook zijn geen gedragingen van de man en de vrouw genoemd die een rol zouden kunnen spelen bij de uitleg. Het hof moet het dus doen met de tekst van artikel 1 voor de uitleg en kiest voor de uitleg van de vrouw. Reden daarvoor is dat gelet op de ingrijpendheid van het volledig afzien van partneralimentatie niet te snel mag worden aangenomen dat daarvan sprake is. Het zou dan op de weg van de man hebben gelegen verklaringen of gedragingen aan te voeren waaruit hij redelijkerwijs mocht afleiden dat de vrouw afstand deed van partneralimentatie. Als gezegd, zijn die verklaringen en gedragingen gesteld noch gebleken.
5.5.
De volgende vraag is dan of artikel 1 van het echtscheidingsconvenant een niet-wijzigingsbeding behelst. Dat staat er niet met zoveel woorden. Toch zou de tekst van artikel 1 wel in die zin kunnen worden gelezen, maar dan is het volgens het hof wel nodig dat er verklaringen en gedragingen blijken op grond waarvan de man dat er redelijkerwijs in mocht lezen. Die verklaringen of gedragingen ontbreken. Dat er anders dan bij de kinderalimentatie geen uitdrukkelijke koppeling tussen het niet hoeven betalen van partneralimentatie en de aflossing van de schulden is gemaakt, kan niet de conclusie dragen dat de vrouw in de toekomst geen partneralimentatie zou kunnen vragen. Dat de advocaat van de vrouw in een later stuk de bepaling als een niet-wijzigingsbeding heeft geduid, maakt nog niet dat partijen het daarover ten tijde van het sluiten van het echtscheidingsconvenant eens waren.
Wijziging van omstandigheden
5.6.
Vervolgens doet zich de vraag voor of sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. De man heeft de schulden op dit moment nog niet (volledig) afgelost. Partijen zijn er beiden van uitgegaan dat de man binnen een bepaalde termijn in staat zou zijn de schulden af te lossen. In het echtscheidingsconvenant hebben partijen de hoogte van de schulden en de hoogte van de maandelijkse aflossing vastgesteld. Gebleken is dat de schulden, in tegenstelling tot hetgeen partijen zijn overeengekomen, nog niet volledig zijn afgelost. Op grond van de uitgangspunten in het echtscheidingsconvenant zouden de schulden echter wel afgelost moeten zijn. Hierin ziet het hof een relevante wijziging van omstandigheden die een hernieuwde beoordeling van de alimentatie rechtvaardigt.
Behoefte van de vrouw
5.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw kan worden vastgesteld op 60% van het gezamenlijk gezinsinkomen aan het einde van het huwelijk, te verminderen met de kosten van de kinderen.
5.8.
Ten onrechte heeft de man op het netto gezinsinkomen de aflossing op schulden (doorlopend krediet en energiemaatschappij) in mindering gebracht. Het betalen van schulden is een vorm van besteding van inkomen. Omdat de schulden ten behoeve van de huishouding zijn gemaakt, zijn deze uitgaven van invloed (geweest) op het welstandsniveau van partijen. Het hof volgt daarom de berekening van de vrouw. Op het door de vrouw gehanteerde netto gezinsinkomen van € 3.009,- komen de kosten van de kinderen in mindering, omdat dat deel van het inkomen niet beschikbaar was voor partijen zelf. De vrouw heeft deze berekend op € 647,- en haar behoefte berekend op 60% van het restant, oftewel € 1.417,-. Geïndexeerd naar 2019 is de behoefte € 1.530,-. De man heeft geen verweer gevoerd tegen de toepassing van deze zogenoemde hofnorm.
Behoeftigheid
5.9.
Vervolgens is tussen partijen in geschil in hoeverre de vrouw zelf in haar behoefte kan voorzien.
5.10.
De vrouw stelt dat zij ten hoogste ongeveer 20 uren per week kan werken als gevolg van migraine, een neurologische aandoening en psychische klachten. Zij heeft hiervoor mede verwezen naar een rapportage van [D] . De man voert verweer en is van mening dat de vrouw haar uren zodanig kan uitbreiden dat zij in haar levensonderhoud kan voorzien.
5.11.
Het hof is van oordeel dat de vrouw haar behoeftigheid niet heeft aangetoond. Het rapport van [D] dateert van eind 2018 / begin 2019. In hoeverre dit nog actueel is, kan het hof niet vaststellen. Bovendien volgt ook uit dat rapport niet dat de vrouw ten hoogste ongeveer 20 uren per week zou kunnen werken. Integendeel, in het eerste deel van het rapport is vermeld dat de vrouw op dat moment volledig werkzaam is en dat dit door de rapporteur als passend wordt gezien. Er worden geen aanpassingen geadviseerd. Wel acht de rapporteur het raadzaam dat een begeleidingstraject wordt gestart. Uit de aanvulling van het rapport volgt dat de vrouw vanaf 12 oktober 2018 halve dagen werkte vanwege fysieke beperkingen, en dat de rapporteur inschatte dat de vrouw vanaf 15 oktober weer kon opbouwen naar volledige inzetbaarheid. Op 11 december 2018 en 29 januari 2019 hebben vervolgafspraken plaatsgevonden. Daarbij gaf de vrouw telkens aan een afname van beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren te ervaren. Zij was volledig werkzaam in eigen werk. De rapporteur achtte dit in beide gevallen ook passend. Hieruit volgt dus geen beperking van de vrouw om meer dan 20 uren per week te werken.
5.12.
Uitgaand van het bruto uurloon van € 13,45 dat uit de overgelegde loonstroken volgt, moet de vrouw met een vrij beperkt aantal extra uren in staat zijn volledig in haar behoefte van € 1.530,- netto per maand te voorzien. Aangezien niet is gebleken van medische of andere beperkingen bij de vrouw die dit onmogelijk maken, heeft de vrouw haar behoeftigheid niet voldoende onderbouwd.
5.13.
Op grond van het voorgaande heeft de rechtbank - zij het op andere gronden - het verzoek van de vrouw terecht afgewezen. Het hoger beroep is daarom ongegrond.

6.De slotsom

in het principaal en het incidenteel hoger beroep
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven van beide partijen. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw betreft. In de wijze van procederen van de vrouw ziet het hof geen aanleiding van dit gebruikelijke uitgangspunt af te wijken.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 24 mei 2019;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, A. Smeeïng-van Hees en R.A. Eskes, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. A. Smeeïng-van Hees en is op 3 september 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.