In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkstelling van een vennoot voor onbetaalde belastingaanslagen van een vennootschap onder firma (vof). De belanghebbende, die van 1 januari 2010 tot 31 december 2014 vennoot was van de vof, was aansprakelijk gesteld voor omzetbelasting, boete, rente en kosten die de vof onbetaald had gelaten. De ontvanger van de Belastingdienst had het bezwaar van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank Gelderland. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en verminderde de aansprakelijkheid. De ontvanger ging in beroep tegen deze uitspraak.
Tijdens de zitting van het Hof werd het verweer van de belanghebbende herhaald, dat het niet aan hem te wijten was dat de belasting niet was voldaan, omdat er beslag was gelegd op de bezittingen van de vennoten en de vof. Het Hof oordeelde echter dat de belanghebbende zich had blootgesteld aan de kans dat beslag zou worden gelegd door zijn betrokkenheid bij wederrechtelijke activiteiten. Het Hof oordeelde dat de beslaglegging niet als een onvoorzienbare gebeurtenis kon worden beschouwd en dat de belanghebbende niet kon disculperen.
Het Hof constateerde verder dat de ontvanger het verdedigingsbeginsel had geschonden door geen vooraankondiging te sturen voor de aansprakelijkstelling, maar oordeelde dat dit geen gevolgen had voor de uitkomst van de zaak, omdat de belanghebbende niet had aangetoond dat een eerdere aankondiging tot een andere beslissing had geleid. Uiteindelijk bevestigde het Hof de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.