Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant],
[geïntimeerde],
1.1 Het verloop van de procedure bij de kantonrechter
2.2 Het verloop van de procedure bij het hof
- de appeldagvaarding van 12 februari 2019;
- de memorie van grieven (met producties);
- de memorie van antwoord (met producties).
3.3 Waar gaat het in deze zaak om?
€ 9.500,-. Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van [appellant] van toepassing, die onder meer inhouden dat de consument (in dit geval [geïntimeerde] ) een geschil over de uitvoering van de overeenkomst aanhangig kan maken bij de Geschillencommissie Keurmerk Kwaliteitsvakman (hierna: de Geschillencommissie). Volgens de voorwaarden is [appellant] aan de keuze van de consument gebonden en beslist de Geschillencommissie "bij wege van bindend advies".
In een uitspraak van 21 september 2017, verzonden bij brief van 12 oktober 2017, heeft de Geschillencommissie de overeenkomst tussen partijen ontbonden en [appellant] veroordeeld om voor 1 december 2017 € 9.000,- inclusief btw en € 2.520,- inclusief btw wegens herstelwerkzaamheden aan [geïntimeerde] te betalen.
4.4 De beoordeling van het geschilCriterium voor de beoordeling van de vordering van [appellant]4.1 De Geschillencommissie heeft een beslissing gegeven waarmee [appellant] het niet eens is. [appellant] vordert vernietiging van de beslissing. Hij is er niet duidelijk over wat volgens hem het karakter van die beslissing is. Enerzijds omschrijft hij de beslissing als een bindend advies (hij vordert ook de vernietiging van “het bindend advies van de Geschillencommissie” en heeft het in randnummer 11 van de memorie van grieven ook over een bindend advies), anderzijds omschrijft hij de beslissing van de Geschillencommissie in de memorie van grieven (randnummer 37 en 46 en in het petitum) enkele malen als een arbitraal vonnis en verwijst hij naar bepalingen (onder meer artikel 1065 Rv) die van toepassing zijn op arbitrage. Maar arbitrage en bindend advies zijn niet hetzelfde en de gronden voor vernietiging van een arbitraal vonnis (geregeld in artikel 1065 Rv) zijn niet dezelfde als de grond voor vernietiging van een bindend advies (geregeld in artikel 7:904 BW).
4.4 Het criterium van artikel 7:904 BW is strikt en brengt mee dat een partij bij een bindend advies niet elke onjuistheid in het advies kan inroepen om de bindende kracht daarvan aan te tasten Dat kan alleen indien het advies door zijn inhoud of wijze van totstandkoming zo zeer indruist tegen redelijkheid en billijkheid dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat zij aan dit advies zou kunnen worden gehouden [1] . Alleen ernstige gebreken kunnen meebrengen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is de wederpartij te houden aan de door een bindend adviseur in opdracht van partijen gegeven beslissing [2] . Indien bij de totstandkoming van een bindend advies procedurele fouten zijn gemaakt, is voor de beantwoording van de vraag of een partij haar wederpartij aan een bindend advies mag houden, mede van belang of, en zo ja in welke mate, door de procedurefout nadeel aan de wederpartij is toegebracht [3] . Gelet op wat hiervoor is overwogen over het strikte criterium, is vernietiging van een bindend advies vanwege gebreken in de motivering alleen aan de orde bij een apert ondeugdelijke motivering, zoals wanneer een motivering ontbreekt of wanneer de motivering geen steekhoudende argumenten geeft voor de genomen beslissing. Bovendien kunnen de bindend adviseurs een motiveringsgebrek achteraf helen doordat alsnog voldoende inzicht wordt gegeven in de wijze waarop zij tot hun bevindingen zijn gekomen [4] .
“
Aangezien u zich niet kunt vinden in de beweringen van de fam. [geïntimeerde] vrees ik dat de geschillencommissie van de stichting Keurmerk Kwaliteitsvakman zich hierover zal moeten buigen. De commissie komt op 21 september middags bijeen in Den Haag. Ik adviseer u deze datum vrij te houden in uw agenda.”
Anders dan [appellant] stelt, was hij dus niet pas op 18 september (overigens geen dag maar drie dagen voor de zitting van 21 september 2017), maar al op 9 augustus 2017, dus ruim zes weken, van de zittingsdatum op de hoogte. [appellant] wist toen al dat hij rekening moest houden met een zitting op 21 september 2017 en werd ook uitdrukkelijk geadviseerd die dag vrij te houden. Dat hij vervolgens, niet door ziekte of een andere verhindering die het hem onmogelijk maakte om de zitting bij te houden, maar door zakelijke beslommeringen (een ander project waar hij druk mee was) niet naar Den Haag kon komen, valt in de risicosfeer van [appellant] . Ook de keuze van [appellant] om zich niet meteen van rechtskundige bijstand te voorzien toen hem begin augustus 2017 duidelijk werd dat er een zitting bij de Geschillencommissie zat aan te komen, waardoor het voor hem niet mogelijk was om een paar dagen voor de geplande zitting nog een jurist in te schakelen, komt voor zijn risico.
“
Voorts merkt de Geschillencommissie op dat de foto’s van de badkamer en toilet voldoende reden geven om te concluderen dat herstelwerkzaamheden noodzakelijk zijn.De Geschillencommissie concludeert dat de door gedaagde verrichte werkzaamheden, vermeld in de geldende overeenkomst tussen eiser en gedaagde, niet naar behoren zijn verricht.Uit de feiten en omstandigheden moet worden geconcludeerd dat de overeenkomst dient te worden ontbonden en een ander dan gedaagde het werk dient te herstellen. Vooral nu goede communicatie tussen partijen niet mogelijk is en eiser geen vertrouwen heeft in een deugdelijke en tijdige oplevering. De Geschillencommissie beslist derhalve tot ontbinding van de overeenkomst, waardoor gedaagde wordt veroordeeld de reeds door eiser verrichte betaling van hetgeen conform de offerte is betaald, zijnde € 9.000,00 inclusief BTW en wel vóór 1 december 2017 te voldoen.”