Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
[Z](hierna: belanghebbende)
heffingsambtenaarvan de
Regionale Belastingsamenwerking DOWR(hierna: de heffingsambtenaar)
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 februari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de waardevaststelling van de onroerende zaak gelegen aan [a-straat] 7 te [Z] voor het jaar 2017, vastgesteld door de heffingsambtenaar van de Regionale Belastingsamenwerking DOWR. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 446.000, welke later ambtshalve werd verminderd tot € 424.000. Belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en heeft bezwaar aangetekend, wat door de heffingsambtenaar ongegrond werd verklaard. Hierna heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep eveneens ongegrond verklaarde. In hoger beroep heeft belanghebbende verzocht om de waarde te verlagen tot € 360.000.
Tijdens de zitting op 18 december 2019 heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. De heffingsambtenaar heeft een taxatierapport overgelegd ter onderbouwing van de vastgestelde waarde, maar het Hof oordeelt dat de gebruikte vergelijkingsobjecten niet goed vergelijkbaar zijn met de onroerende zaak. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Belanghebbende heeft ook een taxatierapport overgelegd, maar het Hof concludeert dat ook belanghebbende niet heeft voldaan aan zijn bewijslast. Uiteindelijk heeft het Hof de waarde van de onroerende zaak in goede justitie vastgesteld op € 400.000.
Het Hof heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank en de heffingsambtenaar vernietigd, en de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende, die in totaal op € 2.622 zijn vastgesteld. Tevens dient de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 4 februari 2020.