ECLI:NL:GHARL:2020:9237

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 november 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
200.249.515/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van schade-expert bij afwikkeling van waterschade en vordering van verzekerde

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van HBS Expertise B.V. als schade-expert bij de afwikkeling van waterschade die De Ballebak Rotterdam-Ommoord B.V. heeft geleden. De waterschade ontstond op 19 november 2016 door een gesprongen waterleiding. De Ballebak was verzekerd bij Nationale-Nederlanden en benoemde HBS als schade-expert. Na een schadevaststelling van € 88.595,41 door de experts, heeft De Ballebak een deel van de schade vergoed gekregen, maar stelt nu dat HBS tekort is geschoten in haar verplichtingen, waardoor zij niet het volledige schadebedrag heeft ontvangen. De rechtbank heeft de vorderingen van De Ballebak afgewezen, omdat er geen causaal verband was tussen de gestelde schade en de tekortkomingen van HBS. In hoger beroep heeft het hof de vorderingen opnieuw afgewezen, omdat De Ballebak niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar claims. Het hof concludeert dat de verwijten aan HBS niet kunnen leiden tot toewijzing van de vorderingen, en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. De Ballebak wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.249.515/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland NL17.10919)
arrest van 10 november 2020
in de zaak van
De Ballebak Rotterdam-Ommoord B.V.,
gevestigd te Oud-Beijerland,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
De Ballebak,
advocaat: mr. C.A. Gobbens, kantoorhoudend te Breda, die ook heeft gepleit,
tegen
HBS Expertise B.V.,
gevestigd te Laren,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
HBS,
advocaat: mr. O.B. Zwijnenberg, kantoorhoudend te Rotterdam, die ook heeft gepleit.

1.1 Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het verloop van de procedure bij de rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, locatie Lelystad (hierna: de rechtbank), blijkt uit het vonnis van de rechtbank van
26 juni 2018.

2.2 Het verloop van de procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
- de appeldagvaarding van 12 september 2018;
- de memorie van grieven (met producties);
- de memorie van antwoord.
2.2
In een tussenarrest van 30 juli 2019 is een comparitie van partijen bepaald, te houden op 18 juni 2020. Nadat die comparitie niet is doorgegaan, hebben partijen schriftelijk gepleit.
2.3 Vervolgens hebben partijen de processtukken ingediend en heeft het hof een datum voor arrest vastgesteld.
2.4 De Ballebak vordert in hoger beroep dat haar bij de rechtbank ingestelde vorderingen alsnog worden toegewezen, dat HBS wordt veroordeeld in de proceskosten in beide instanties (te vermeerderen met nasalaris en wettelijke rente) en ook wordt veroordeeld tot terugbetaling van wat De Ballebak ter uitvoering van het vonnis van de rechtbank aan HBS heeft betaald (te vermeerderen met wettelijke rente).

3.3 Waar gaat het in deze zaak over?

3.1
De Ballebak exploiteert een indoor speelparadijs voor kinderen. Op
19 november 2016 is waterschade ontstaan in het pand van De Ballebak doordat een waterleiding is gesprongen.
3.2
De Ballebak is bij Nationale-Nederlanden Schadeverzekeringsmaatschappij N.V. (hierna: NN) verzekerd voor (onder meer: water)schade aan haar goederen en inventaris en voor bedrijfsschade. In de verzekeringsvoorwaarden is onder meer vastgelegd dat wanneer zich een door de verzekering gedekte gebeurtenis voordoet zowel NN als De Ballebak een
deskundige benoemen voor de vaststelling van de omvang van de schade. Bij verschil van inzicht benoemen de beide experts een derde expert, die binnen de grenzen van de vastgestelde cijfers de omvang van de schade bindend zal vaststellen. Het uitgangspunt is dat de omvang van de schade wordt vastgesteld op het verschil tussen de waarde onmiddellijk vóór en onmiddellijk na de gebeurtenis.
3.3
NN heeft EMN Expertise (hierna: EMN) benoemd als schade-expert. De werkzaamheden van EMN werden uitgevoerd door de heer [A] (hierna: [A] ). De Ballebak benoemde HBS tot schade-expert. De heer [B] (hierna: [B] ) voerde voor HBS de werkzaamheden uit.
3.4
De franchisegever van De Ballebak, De Ballebak Nederland B.V., heeft in het pand van De Ballebak (herstel)werkzaamheden laten uitvoeren door een onderaannemer, bouw en montagebedrijf Saboo B.V. (hierna: Saboo). De Ballebak heeft daarna per 17 december 2016 haar speelparadijs voor het publiek heropend.
3.4
Op 21 december 2016 heeft HBS aan De Ballebak een concept-schadeopstelling voorgelegd, die sluit op een bedrag van € 130.483,20, welke opstelling die dag door [B] met [C] (hierna: [C] ), bestuurder van De Ballebak, is besproken. In dit bedrag is een bedrag aan beredderingskosten dubbel geteld. Na correctie resteert een bedrag van € 125.358,20, bestaande uit € 80.796,15 aan materiële schade en € 44.562,05 aan bedrijfsschade, waaronder omzetderving in de maanden november en december 2016.
3.5
[B] en [A] hebben de schade in januari 2017 definitief vastgesteld op
€ 88.595,41, te verdelen in € 46.918,41 aan materiële schade en € 41.677,- aan bedrijfsschade. Zij hebben begin februari 2017 een als "Akkoordverklaring/Akte van schadetaxatie" aangeduid document opgesteld waarin EMN en HBS verklaren dat de schade en kosten van de wateroverlast is vastgesteld op het hiervoor genoemde bedrag van € 88.595,41. Dit document is voorgelegd aan [C] en daarbij toegelicht door [A] en
[B] . Bij dat gesprek was de assurantietussenpersoon van De Ballebak, de heer [D] , aanwezig. Het is vervolgens ondertekend door [C] en later ook door EMN en HBS. [D] heeft dit document vervolgens toegezonden aan NN.
3.6
NN heeft het bedrag van € 88.595,41 aan De Ballebak uitgekeerd.
3.7
Volgens De Ballebak is HBS toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst waardoor De Ballebak slechts een deel van haar schade vergoed heeft gekregen. De Ballebak stelt daardoor schade te hebben geleden, te weten
€ 36.961,71 (het verschil tussen het bedrag van de schade-opstelling van € 125.557,12 en het uitgekeerde bedrag van € 88.591,41) + € 40.000,- (omzetschade over de 1e helft van 2017) + € 1.658,30 (de kosten van een geldlening die De Ballebak heeft moeten afsluiten), samen € 78.620,01. Zij maakt aanspraak op vergoeding van deze drie onderdelen van haar schade.
3.8
De rechtbank heeft in het vonnis de vorderingen van De Ballebak afgewezen, omdat volgens de rechtbank geen sprake is van causaal verband tussen de door De Ballebak gestelde schade en de aan HBD verweten tekortkomingen.
3.9
Ook het hof zal de vorderingen van De Ballebak afwijzen. Als de verwijten die De Ballebak aan HBS maakt al voldoende zijn onderbouwd, ontbreekt het verband tussen de verwijten en de door De Ballebak gestelde schade. Het hof zal dit oordeel hierna uitwerken.

4.4 De beoordeling van het geschilInleidende opmerkingen4.1 De vordering tot schadevergoeding van De Ballebak is, zoals hiervoor is vermeld, opgebouwd uit drie onderdelen. Het eerste onderdeel betreft het verschil tussen het door NN uitgekeerde bedrag en het bedrag van de schade-opstelling, het tweede onderdeel betreft niet in aanmerking genomen omzetschade en het derde onderdeel betreft gevolgschade. In het hoger beroep stelt De Ballebak alleen het eerste onderdeel uitdrukkelijk aan de orde. Op de beide andere onderdelen gaat zij niet uitdrukkelijk in. Het hof zal eerst nagaan wat dat betekent voor die onderdelen en daarna ingaan op de stellingen van De Ballebak over het eerste onderdeel.

4.2
Het hof merkt vooraf op dat De Ballebak haar stellingen volgens HBS onvoldoende heeft onderbouwd en daardoor niet aan de op haar rustende stelplicht heeft voldaan. De Ballebak heeft, zoals hierna zal blijken, haar vorderingen op verschillende gronden gebaseerd. Het hof zal per grondslag nagaan of die voldoende is onderbouwd en volgt HBS niet al op voorhand in het betoog dat geen van de grondslagen van de vorderingen van De Ballebak voldoende is onderbouwd.
De omzetschade4.3 De rechtbank heeft de vordering van De Ballebak tot schadevergoeding afgewezen vanwege het ontbreken van causaal verband tussen de schade en de aan HBS gemaakte verwijten. Volgens de rechtbank heeft De Ballebak niet aannemelijk gemaakt dat NN meer dan € 88.595,41 zou hebben uitgekeerd aan De Ballebak wanneer HBS de gestelde fouten niet zou hebben gemaakt. Dit oordeel van de rechtbank betreft alle onderdelen van de gevorderde schade, dus ook de gevorderde omzetschade.
4.4
In hoger beroep heeft De Ballebak haar bezwaren tegen dit oordeel wat betreft de omzetschade niet toegelicht. Zij heeft zich alleen gericht op het eerste schadeonderdeel, door te benadrukken dat [B] heeft toegezegd dat het bedrag van € 125.358,20 uit de schade-opstelling zou worden vergoed, dat NN dat bedrag zou uitkeren en dat zij (door toedoen van [B] ) kosten heeft gemaakt conform de schade-opstelling, ervan uitgaande dat NN deze zou vergoeden. De extra omzetschade, berekend over de 1e helft van 2017, was niet in de schade-opstelling begrepen, zodat wat De Ballebak in verband met de schade-opstelling aanvoert voor de vordering betreffende de omzetschade niet relevant is. Dat betekent dat De Ballebak, als zij al bezwaar heeft willen maken tegen het oordeel van de rechtbank over dit schade-onderdeel, dat bezwaar onvoldoende heeft onderbouwd.
De gevolgschade; kosten geldlening4.5 Ook het derde schade-onderdeel komt in de stellingen van De Ballebak in hoger beroep niet aan bod. Bij de rechtbank heeft HBS gemotiveerd weersproken dat er een verband is tussen het afsluiten van een lening door De Ballebak en de schade die De Ballebak stelt te hebben geleden vanwege de fouten van HBS. De Ballebak, op wie stelplicht en bewijslast rusten van het bestaan van dit causaal verband, heeft daar vervolgens niets meer over naar voren gebracht, niet in de procedure bij de rechtbank en ook niet in hoger beroep. Dat betekent dat dit schade-onderdeel sowieso niet toewijsbaar is.
De grondslag van de vordering van De Ballebak4.6 Het gaat in het vervolg dus alleen nog maar over het eerste schade-onderdeel. Het hof begrijpt uit het niet altijd even heldere betoog van De Ballebak dat De Ballebak HBS in hoger beroep de volgende verwijten maakt:
a. HBS heeft zich onvoldoende ingespannen om de daadwerkelijk door De Ballebak geleden schade vergoed te krijgen;
b. HBS heeft De Ballebak toegezegd dat het bedrag van de schade-opstelling zou worden vergoed, maar heeft deze toezegging niet waargemaakt;
c. HBS heeft De Ballebak onjuist en/of onvolledig geïnformeerd;
d. HBS heeft De Ballebak ten onrechte in de waan gelaten dat alle te maken kosten zouden worden vergoed;
e. HBS heeft opdrachten verstrekt voor het verrichten van werkzaamheden, terwijl de kosten van deze werkzaamheden niet (volledig) werden vergoed.
Het hof zal deze verwijten hierna bespreken. De verwijten c. en d. hangen met elkaar samen en zullen daarom gezamenlijk worden besproken. Het hof zal nagaan of en in hoeverre de verwijten terecht zijn dan wel of het verweten handelen of nalaten van HBS, als daar al sprake van was, de door De Ballebak gestelde schade heeft veroorzaakt.
Verwijt a: onvoldoende inspanning van HBS4.7 Volgens De Ballebak heeft HBS, in de persoon van [B] , zich onvoldoende ingespannen om de daadwerkelijk door haar geleden schade te laten vergoeden door NN. Dit verwijt kan de vordering van De Ballebak niet dragen.
4.8
Allereerst heeft De Ballebak in het licht van de aan HBS verstrekte opdracht om als schade-expert van De Ballebak samen met de schade-expert van NN binnen de kaders van de polis de schade bindend vast te stellen, onvoldoende onderbouwd dat HBS zich onvoldoende heeft ingespannen voor de vergoeding van alle schade door NN. Het enkele feit dat HBS niet alle door haar gestelde schade vergoed heeft gekregen, is daarvoor onvoldoende. Ook indien De Ballebak niet al haar schade vergoed heeft gekregen, betekent dat niet dat dit het gevolg is van het feit dat HBS/ [B] zich onvoldoende heeft ingespannen. Bovendien heeft HBS gemotiveerd bestreden dat De Ballebak niet al haar schade vergoed heeft gekregen. Volgens HBS is niet het gehele door De Ballebak onder de noemer van schade opgevoerde bedrag van € 125.358,20 als schade (in de zin van polis) te beschouwen. Zij heeft erop gewezen dat De Ballebak ook kosten opvoert voor de verbetering van haar gebouw en inventaris en geen rekening houdt met het verschil tussen dagwaarde en nieuwwaarde. Als De Ballebak, op wie ook op dit punt stelplicht en bewijslast rusten, haar stellingen in het licht van dit gemotiveerde verweer al voldoende heeft onderbouwd, heeft zij geen voldoende concreet bewijsaanbod gedaan om tot het bewijs van haar stellingen te worden toegelaten. Daarop strandt deze grondslag van haar vordering al.
4.9
Bovendien heeft De Ballebak in het licht van het gemotiveerde verweer van HBS onvoldoende onderbouwd dat zij schade heeft geleden door de door haar gestelde onvoldoende inspanning van HBS. HBS was slechts een van de schade-experts en kon niet als enige de omvang van de schade vaststellen. Niet ter discussie staat dat de andere schade-expert, [A] van EMN, niet kon instemmen met vaststelling van een hoger schadebedrag dan uiteindelijk door hem en [B] is vastgesteld. Indien [B] zich op het standpunt had gesteld dat de schade hoger was, zou de schade gelet op de regeling in de polis door een derde expert zijn vastgesteld. De Ballebak heeft onvoldoende gesteld dat in die (hypothetische) situatie de schade op een hoger bedrag zou zijn vastgesteld dan nu het geval is geweest. Dat NN in die hypothetische situatie uit coulance een hoger bedrag zou hebben uitgekeerd, heeft De Ballebak ook onvoldoende onderbouwd. Daarbij is van belang dat de polis voorziet in de situatie dat twee experts het niet met elkaar eens zijn: in die situatie wordt een derde expert benoemd. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat NN in plaats van conform de polisvoorwaarden een derde expert te benoemen ‘uit coulance’ een hoger bedrag zou hebben uitgekeerd dan haar eigen expert, [A] , had vastgesteld.
4.1
Deze grondslag kan de vordering van De Ballebak dan ook niet dragen.
Verwijt b: niet nagekomen toezegging van HBS4.11 Volgens De Ballebak heeft HBS, in de persoon van [B] , toegezegd dat alle in het kader van de herstelwerkzaamheden te maken kosten vergoed zullen worden, er zou volgens [B] € 125.358,20 worden vergoed. Die toezegging is niet nagekomen. NN heeft dit bedrag immers niet uitgekeerd, hoewel De Ballebak wel kosten heeft gemaakt gelijk aan dit bedrag, aldus De Ballebak.
4.12
HBS heeft gemotiveerd bestreden dat [B] een dergelijke toezegging heeft gedaan. In het licht van dit verweer heeft De Ballebak haar stelling dat de toezegging gedaan is onvoldoende onderbouwd. Het hof licht dat als volgt toe.
4.13 Volgens De Ballebak heeft [B] “steeds” gezegd: “U bent niet goed verzekerd, nee: u bent méér dan goed verzekerd”. Indien [B] dit (al dan niet meer dan eens) gezegd zou hebben, mocht De Ballebak daaruit opmaken dat al haar schade vergoed zou worden, maar nog niet (en zeker niet zonder meer) dat ook alle door haar gemaakte kosten vergoed zouden worden. Indien die kosten hoger waren dan naar objectieve maatstaven verantwoord was en/of (deels) betrekking hadden op verbeteringen, was geen sprake van schade die onder de dekking van de verzekering viel, hoe goed De Ballebak ook verzekerd was.
In het schriftelijk pleidooi heeft De Ballebak haar stellingen geconcretiseerd door aan te geven dat bij het bespreken van de offerte van Saboo door [B] “nogmaals [is] benadrukt dat alle te maken kosten onder de verzekeringsdekking vielen”, maar die stelling heeft zij onvoldoende onderbouwd. In dit verband overweegt het hof dat De Ballebak schriftelijke verklaringen van de directeur van haar franchisegever (de heer [F] ) en van de directeur van Saboo (de heer [E] ) heeft overgelegd waarin wordt ingegaan op de bespreking van de offerte van Saboo. Uit deze verklaringen volgt hooguit dat [B] heeft ingestemd met de offerte nadat die op diverse punten was aangepast, maar niet dat hij heeft toegezegd dat de in de (aangepaste) offerte vermelde bedragen ook door NN zouden worden vergoed.
4.14
Omdat De Ballebak haar stellingen over de toezegging onvoldoende heeft onderbouwd, zal het hof haar niet toelaten tot het bewijs ervan. Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven wat de rechtsgevolgen zijn van een dergelijke toezegging indien die zou zijn gedaan.
Verwijten c. en d.: onjuiste en onvolledige informatievoorziening4.15 Volgens De Ballebak is HBS ook tekortgeschoten in de informatievoorziening. HBS heeft De Ballebak niet gewezen op het risico dat de franchisegever geen marktconforme prijzen hanteert en ook niet op het risico dat de door haar te maken kosten niet volledig vergoed zouden worden. Ook heeft [B] ten onrechte niet gewezen op de consequenties van de ondertekening door [C] van de akte van schadetaxatie, aldus De Ballebak.
4.16
HBS heeft deze verwijten gemotiveerd weersproken. Ook heeft zij aangevoerd dat geen sprake is van causaal verband tussen het verweten handelen en nalaten en de gestelde schade. Het hof zal eerst dit verweer bespreken. Indien het slaagt, kan in het midden blijven of HBS inderdaad is tekortgeschoten in de informatievoorziening aan De Ballebak en kan een verder onderzoek naar wat [B] nu wel of niet gezegd en toegelicht heeft achterwege blijven.
4.17
De Ballebak stelt dat zij schade heeft geleden door de gebrekkige informatievoorziening. Indien HBS duidelijk(er) zou hebben gemaakt dat niet alle kosten vergoed zouden worden, zou zij ‘op de rem zijn gaan staan’ bij het verstrekken van de herstelopdrachten; zij zou niet hebben ingestemd met offertes voor herstelwerkzaamheden indien zij zou hebben geweten dat de daarin geoffreerde kosten (mogelijk) niet volledig door NN zouden worden vergoed. Haar schade bestaat daarin, begrijpt het hof de stellingen van De Ballebak, dat zij nu niet voor vergoeding in aanmerking gemaakte kosten heeft gemaakt die zij bij een adequate informatievoorziening niet zou hebben gemaakt.
4.18
Het hof volgt De Ballebak niet in dit betoog. Daarbij is allereerst van belang dat De Ballebak in het schriftelijk pleidooi uitdrukkelijk heeft aangegeven dat zij door het contract met haar franchisegever voor de herstelwerkzaamheden gebonden was aan de franchisegever en de door die franchisegever ingeschakelde (onder)aannemer. Dat betekent dat De Ballebak in de fictieve situatie dat HBS haar wel adequaat zou hebben geïnformeerd (volgens HBS heeft zij dat ook gedaan) ook aan haar franchisegever gebonden zou zijn geweest. Bij dat uitgangspunt heeft De Ballebak onvoldoende onderbouwd dat de nu verrichte herstelwerkzaamheden niet (volledig) zouden zijn verricht, of tegen lagere kosten, indien [B] zou hebben aangegeven dat de door de franchisegever geoffreerde kosten niet volledig zouden worden vergoed. De Ballebak heeft niet aangegeven welke kosten dan niet zouden zijn gemaakt. Ook heeft zij niet aangegeven dat de franchisegever dan genoegen zou hebben genomen met een lagere vergoeding voor die werkzaamheden. In dit verband is van belang dat tussen partijen niet ter discussie staat dat de oorspronkelijke offerte van de
franchisegever naar aanleiding van opmerkingen van [B] is aangepast. Gesteld noch gebleken is dat de franchisegever tot een verdere aanpassing (verlaging van de geoffreerde bedragen) bereid zou zijn geweest.
4.19
Ook ten aanzien van het ondertekenen van de akte van taxatie heeft De Ballebak het causaal verband tussen deze ondertekening en de door haar gestelde schade onvoldoende onderbouwd, omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de schade op een hoger bedrag zou zijn vastgesteld als [C] de akte van taxatie niet zou hebben ondertekend. Het hof verwijst naar wat het hiervoor in rov. 4.9 is overwogen.
4.2
De conclusie is dat deze verwijten de vordering van De Ballebak niet kunnen dragen, alleen al omdat onvoldoende is onderbouwd dat De Ballebak schade heeft geleden door wat zij HBS verwijt.
Verwijt e: Het verstrekken van opdrachten door HBS4.21 Volgens De Ballebak heeft [B] schade veroorzaakt door aan derde partijen de opdracht te geven herstelwerkzaamheden te verrichten terwijl de met deze opdrachten gemoeide kosten niet volledig werden vergoed. Dit verwijt heeft raakvlakken met de hiervoor besproken verwijten over de informatievoorziening. Voor zover het verwijt ook inhoudt dat [B] geen opdrachten had moeten verstrekken en/of De Ballebak ervan had moeten weerhouden opdrachten te verstrekken tot herstelwerkzaamheden waarvoor onvoldoende dekking (door een uitkering van NN) bestond, strandt het op het vereiste causale verband. Het hof verwijst naar wat bij de bespreking van de vorige verwijten is overwogen.
4.22
Dat [B] zelf opdrachten heeft verstrekt, heeft HBS gemotiveerd weersproken. De Ballebak heeft haar stellingen in het licht van de weerspreking ervan onvoldoende onderbouwd. Allereerst staat niet ter discussie dat de facturen voor de verrichte werkzaamheden aan De Ballebak zijn gericht. Bovendien is ook de offerte van de franchisegever aan De Ballebak, in de persoon van [C] , gericht. Het staat vast - en wordt ook bevestigd in de door De Ballebak overgelegde verklaringen - dat deze offerte is besproken in een overleg waaraan naast de directeur van de franchisegever, de directeur van Saboo en [B] , ook [C] deelnam. [B] heeft dus niet alleen, buiten [C] om, de offerte van de franchisegever besproken. [C] was daarbij. Onder deze omstandigheden, waarin een offerte wordt besproken die aan De Ballebak is gericht, de directeur van De Ballebak daarbij aanwezig is en de factuur voor de geoffreerde werkzaamheden ook aan De Ballebak wordt gericht, ligt het niet voor de hand dat de opdracht voor het verrichten van de werkzaamheden niet door de directeur maar door een derde, in dit geval [B] , zou zijn verleend. Dat ligt nog minder voor de hand gezien de opdracht die aan HBS was verstrekt. Die opdracht hield in dat HBS de schade diende vast te stellen, niet dat zij de schade moest laten herstellen.
4.23
De verklaringen van de heren [E] en [F] werpen geen ander licht op de kwestie van de opdrachtvertrekking. Uit deze verklaringen volgt hooguit dat [B] instemde met de (aangepaste) offerte van de franchisegever en aangaf dat er snel met de herstelwerkzaamheden begonnen moest worden, maar niet dat [B] de opdracht heeft verstrekt.
4.24
Ook dit verwijt slaagt dus niet.
Conclusie4.25 De conclusie is dat geen van de verwijten die De Ballebak HBS maakt haar vordering op HBS kan dragen. Dat betekent dat de vorderingen van De Ballebak niet toewijsbaar zijn.
Grief I, waarmee De Ballebak opkomt tegen het oordeel van de rechtbank dat haar vorderingen niet toewijsbaar zijn, faalt dan ook. Dat geldt ook voor
grief II, die ziet op de proceskostenveroordeling. Omdat de vorderingen van De Ballebak niet toewijsbaar zijn, heeft de rechtbank De Ballebak terecht als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.
4.26
De Ballebak heeft van diverse van haar stellingen bewijs aangeboden. Omdat zij haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd, komt het hof niet toe aan bewijslevering. Het hof zal het bewijsaanbod om die reden passeren.
4.27
Het hof zal het vonnis van de rechtbank bekrachtigen. Als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij zal De Ballebak worden veroordeeld in de proceskosten in hoger (geliquideerd salaris van de advocaat: 1 punt, tarief IV), zoals gevorderd, te vermeerderen met nasalaris en wettelijke rente.

5.5 De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt De Ballebak in de proceskosten in hoger beroep en bepaalt deze kosten, voor zover tot nu toe aan de zijde van HBS gevallen, op € 1.978,- aan verschotten en op € 1.959,- voor geliquideerde kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 14 dagen na dagtekening van dit arrest;
veroordeelt De Ballebak in het nasalaris van € 157,-, te verhogen met € 82,- indien niet binnen 14 dagen na dagtekening van dit arrest aan de veroordelingen is voldaan èn betekening heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van dit arrest over het bedrag van € 157,- en vanaf de datum van opeisbaarheid over het bedrag van € 82,-;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, W.F. Boele en J.E. Wichers en is in het openbaar uitgesproken op 10 november 2020 door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.