Uitspraak
De Ballebak,
HBS,
1.1 Het verloop van de procedure bij de rechtbank
2.2 Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de appeldagvaarding van 12 september 2018;
- de memorie van grieven (met producties);
- de memorie van antwoord.
2.3 Vervolgens hebben partijen de processtukken ingediend en heeft het hof een datum voor arrest vastgesteld.
2.4 De Ballebak vordert in hoger beroep dat haar bij de rechtbank ingestelde vorderingen alsnog worden toegewezen, dat HBS wordt veroordeeld in de proceskosten in beide instanties (te vermeerderen met nasalaris en wettelijke rente) en ook wordt veroordeeld tot terugbetaling van wat De Ballebak ter uitvoering van het vonnis van de rechtbank aan HBS heeft betaald (te vermeerderen met wettelijke rente).
3.3 Waar gaat het in deze zaak over?
deskundige benoemen voor de vaststelling van de omvang van de schade. Bij verschil van inzicht benoemen de beide experts een derde expert, die binnen de grenzen van de vastgestelde cijfers de omvang van de schade bindend zal vaststellen. Het uitgangspunt is dat de omvang van de schade wordt vastgesteld op het verschil tussen de waarde onmiddellijk vóór en onmiddellijk na de gebeurtenis.
€ 88.595,41, te verdelen in € 46.918,41 aan materiële schade en € 41.677,- aan bedrijfsschade. Zij hebben begin februari 2017 een als "Akkoordverklaring/Akte van schadetaxatie" aangeduid document opgesteld waarin EMN en HBS verklaren dat de schade en kosten van de wateroverlast is vastgesteld op het hiervoor genoemde bedrag van € 88.595,41. Dit document is voorgelegd aan [C] en daarbij toegelicht door [A] en
€ 36.961,71 (het verschil tussen het bedrag van de schade-opstelling van € 125.557,12 en het uitgekeerde bedrag van € 88.591,41) + € 40.000,- (omzetschade over de 1e helft van 2017) + € 1.658,30 (de kosten van een geldlening die De Ballebak heeft moeten afsluiten), samen € 78.620,01. Zij maakt aanspraak op vergoeding van deze drie onderdelen van haar schade.
4.4 De beoordeling van het geschilInleidende opmerkingen4.1 De vordering tot schadevergoeding van De Ballebak is, zoals hiervoor is vermeld, opgebouwd uit drie onderdelen. Het eerste onderdeel betreft het verschil tussen het door NN uitgekeerde bedrag en het bedrag van de schade-opstelling, het tweede onderdeel betreft niet in aanmerking genomen omzetschade en het derde onderdeel betreft gevolgschade. In het hoger beroep stelt De Ballebak alleen het eerste onderdeel uitdrukkelijk aan de orde. Op de beide andere onderdelen gaat zij niet uitdrukkelijk in. Het hof zal eerst nagaan wat dat betekent voor die onderdelen en daarna ingaan op de stellingen van De Ballebak over het eerste onderdeel.
a. HBS heeft zich onvoldoende ingespannen om de daadwerkelijk door De Ballebak geleden schade vergoed te krijgen;
b. HBS heeft De Ballebak toegezegd dat het bedrag van de schade-opstelling zou worden vergoed, maar heeft deze toezegging niet waargemaakt;
c. HBS heeft De Ballebak onjuist en/of onvolledig geïnformeerd;
d. HBS heeft De Ballebak ten onrechte in de waan gelaten dat alle te maken kosten zouden worden vergoed;
e. HBS heeft opdrachten verstrekt voor het verrichten van werkzaamheden, terwijl de kosten van deze werkzaamheden niet (volledig) werden vergoed.
Het hof zal deze verwijten hierna bespreken. De verwijten c. en d. hangen met elkaar samen en zullen daarom gezamenlijk worden besproken. Het hof zal nagaan of en in hoeverre de verwijten terecht zijn dan wel of het verweten handelen of nalaten van HBS, als daar al sprake van was, de door De Ballebak gestelde schade heeft veroorzaakt.
4.13 Volgens De Ballebak heeft [B] “steeds” gezegd: “U bent niet goed verzekerd, nee: u bent méér dan goed verzekerd”. Indien [B] dit (al dan niet meer dan eens) gezegd zou hebben, mocht De Ballebak daaruit opmaken dat al haar schade vergoed zou worden, maar nog niet (en zeker niet zonder meer) dat ook alle door haar gemaakte kosten vergoed zouden worden. Indien die kosten hoger waren dan naar objectieve maatstaven verantwoord was en/of (deels) betrekking hadden op verbeteringen, was geen sprake van schade die onder de dekking van de verzekering viel, hoe goed De Ballebak ook verzekerd was.
In het schriftelijk pleidooi heeft De Ballebak haar stellingen geconcretiseerd door aan te geven dat bij het bespreken van de offerte van Saboo door [B] “nogmaals [is] benadrukt dat alle te maken kosten onder de verzekeringsdekking vielen”, maar die stelling heeft zij onvoldoende onderbouwd. In dit verband overweegt het hof dat De Ballebak schriftelijke verklaringen van de directeur van haar franchisegever (de heer [F] ) en van de directeur van Saboo (de heer [E] ) heeft overgelegd waarin wordt ingegaan op de bespreking van de offerte van Saboo. Uit deze verklaringen volgt hooguit dat [B] heeft ingestemd met de offerte nadat die op diverse punten was aangepast, maar niet dat hij heeft toegezegd dat de in de (aangepaste) offerte vermelde bedragen ook door NN zouden worden vergoed.
Grief I, waarmee De Ballebak opkomt tegen het oordeel van de rechtbank dat haar vorderingen niet toewijsbaar zijn, faalt dan ook. Dat geldt ook voor
grief II, die ziet op de proceskostenveroordeling. Omdat de vorderingen van De Ballebak niet toewijsbaar zijn, heeft de rechtbank De Ballebak terecht als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.