In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 november 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 juli 2019. De zaak betreft de waardevaststelling van de woning van belanghebbende, gelegen aan [a-straat] 1 te [Z], voor het jaar 2018. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 195.000, wat leidde tot een onroerendezaakbelasting (OZB) van € 235,37. Belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde te hoog was vastgesteld, rekening houdend met geluidsoverlast van de doorgaande weg en andere omgevingsfactoren. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 6 oktober 2020 heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. De heffingsambtenaar verwees naar een taxatierapport van taxateur [A], waarin vergelijkingsobjecten werden gepresenteerd. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende had aangetoond dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld, gezien de geloofwaardige betwisting door belanghebbende. Het Hof concludeerde dat de waarde van de woning per de peildatum in goede justitie op € 190.000 moest worden vastgesteld. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, en de heffingsambtenaar werd verplicht het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de heffingsambtenaar om bij waardebepalingen rekening te houden met relevante omgevingsfactoren en de bewijslast bij betwisting door belanghebbende. De beslissing van het Hof is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.