Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2.Waar gaat het in deze zaak over?
3.De beoordeling van het geschil
fl. 40.000,- bij Stichting Pensioenfonds ABP (hierna: ABP).
Direct voorafgaand aan het opstellen van de huwelijkse voorwaarden hebben [appellant] en [B] op 27 mei 1999 de al genoemde koopoptieovereenkomst gesloten. Die overeenkomst is door het hof in de beschikking van 12 oktober 2016 zo uitgelegd dat [B] bij verkoop van [a-straat] 27 vóór de echtscheiding aanspraak heeft op de helft van de netto-opbrengst van de woning minus de helft van de hypotheek ten behoeve van [a-straat] 27 (dus met een correctie voor de aflossing van de hypothecaire lening voor [a-straat] 26) en daarnaast heeft ze op grond van haar eigendomsrecht recht op eenzelfde bedrag.
Op 28 februari 2003 is een recht van tweede hypotheek gevestigd ten behoeve van ABP op [a-straat] 26 tot zekerheid van een door ABP aan [appellant] en [B] verstrekte lening van € 41.501,14. Op deze woning rustte toen dus een hypotheek voor twee leningen van ABP met een hoofdsom van € 117.982,86 (fl. 260.000,-) + € 41.501,14 = € 159.484,-.
€ 460.000,-. De hypothecaire lening bij Direktbank is toen afgelost.
Is het bedrag van € 40.417,69 ten onrechte niet verrekend?3.10 [appellant] en [B] hebben ieder de helft ontvangen van [b-straat] 14. Uit wat hiervoor blijkt, is [b-straat] 14 deels gefinancierd met een bedrag van € 40.417,69, waarvoor [appellant] en [B] een lening van € 41.501,14 hebben afgesloten en is voor die lening (uiteindelijk ook) een recht van hypotheek gevestigd op [a-straat] 27. [appellant] en [B] hebben bij de rechtbank en het hof geprocedeerd over de financiële afwikkeling van de verkoop van [a-straat] 27 in het licht van de koopoptieovereenkomst. Het hof heeft bij deze afwikkeling de lening van € 41.501,14 geheel ten laste heeft gebracht van [appellant] . Dat blijkt uit rov. 5.5 en 5.7 van de beschikking van het hof waar het hof onder meer overweegt:
“
Kennelijk is in 2003 de hypothecaire lening met € 41.501,14 verhoogd naar een bedrag van€ 159.484,-. Het onderpand, een eerste recht van hypotheek op [a-straat] 26 en op [a-straat] 27 is niet veranderd. Het is niet duidelijk wat er met het bijgeleende bedrag is gedaan. De man heeft ter zitting verklaard dat dit mogelijk is geïnvesteerd in het pand [b-straat] 14 te [A] , welk pand door partijen tezamen is aangekocht op
[appellant] heeft, vervolgens, onvoldoende onderbouwd dat hij [geïntimeerde] heeft geïnformeerd over het feit dat [b-straat] 14 deels gefinancierd was met een hypotheek ten laste van (uiteindelijk) [a-straat] 27, zodat ook niet aannemelijk is geworden dat [geïntimeerde] in het kader van de hiervoor omschreven wisselwerking tussen cliënt en advocaat op zoek had moeten gaan naar die informatie.
Verder heeft [appellant] niet onderbouwd dat in het debat tussen hem en [B] over de afwikkeling van de koopoptie betreffende [a-straat] 27 het bestedingsdoel van de verhoging van de hypothecaire lening met € 41.501,14 in 2003 een rol (laat staan een rol van betekenis) heeft gespeeld. In rov. 5.3 van de beschikking van het hof wordt het standpunt van [B] weergegeven. Dat standpunt is niet dat bij de berekening van haar aanspraak geen rekening moet worden gehouden met de verhoging van de hypothecaire lening, maar dat de koopoptieovereenkomst zo moet worden uitgelegd dat in het geheel geen rekening moet worden gehouden met de hypothecaire schuld, ook niet voor het deel dat betrekking heeft op de aanschaf van [a-straat] 27. In eerste aanleg had zij bepleit dat het deel dat betrekking had op [a-straat] 26 (fl. 40.000,-) verrekend diende te worden (vgl. rov. 3.10 – 3.12 van de beschikking van de rechtbank). Het debat tussen partijen hoefde voor [geïntimeerde] dan ook geen aanleiding te zijn om onderzoek te doen naar de besteding van de verhoging van de hypothecaire lening in 2003. Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van het geschil tussen [appellant] en [B] bij het hof volgt dat toen (voor het eerst) de besteding van deze verhoging aan de orde kwam en dat partijen daarover toen van mening verschilden: volgens [appellant] was het geld besteed aan de aankoop van [b-straat] 14, volgens [B] had [appellant] het geld in een bedrijfspand geïnvesteerd. Het hof heeft [appellant] daarin (naar nu, op basis van gegevens waarover het hof toen niet beschikte, kan worden vastgesteld: materieel ten onrechte) niet gevolgd. Dat [geïntimeerde] ten tijde van de genoemde mondelinge behandeling niet beschikte over de informatie die de stelling van [appellant] over de aanwending van de verhoging van de hypothecaire lening kon bevestigen, kan haar gezien dit verloop van het partijdebat niet verweten worden.
Bij dit alles komt nog dat [geïntimeerde] aannemelijk heeft gemaakt dat het moeilijk was om adequate informatie van [appellant] te krijgen. [geïntimeerde] heeft diverse e-mailberichten van haar aan [appellant] overgelegd, waaruit volgt dat zij herhaalde malen bij [appellant] heeft aangedrongen op het verstrekken van informatie. Zij heeft ook gewezen op een passage uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij het hof waaruit blijkt dat [B] heeft verklaard dat [appellant] mappen met financiële informatie ondanks de daarover
Dat betekent dat [appellant] zijn stelling dat [geïntimeerde] een beroepsfout heeft gemaakt, onvoldoende heeft onderbouwd. Bij deze stand van zaken, kan het hof aan het - overigens weinig specifieke - bewijsaanbod van [appellant] voorbijgaan.
Grief I van [geïntimeerde]slaagt dan ook.
Grief I van [appellant]faalt daarom bij gebrek aan belang.
Grief II van [appellant], waarin [appellant] opkomt tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg en tegen de afwijzing van de gevorderde buitengerechtelijke kosten faalt dan ook. De in die grief bepleite volledige proceskostenveroordeling is, wat er verder ook van zij, bij deze stand van zaken al helemaal niet aan de orde.
4.De beslissing
en op nieuw rechtdoende:
- in de procedure bij de rechtbank op € 895,- aan verschotten en op € 1.086,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;
en in het nasalaris van € 157,-, te verhogen met € 82,- indien niet binnen 14 dagen na heden aan dit arrest is voldaan èn betekening heeft plaatsgevonden;