Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
“Ja, er zal een toevoeging worden aangevraagd. Tot de vaststelling gelden de onderstaande prijsafspraken.”. Die prijsafspraken houden ingevolge de opdrachtovereenkomst in dat [geïntimeerde] zal werken op basis van een uurtarief van € 225,00 te vermeerderen met 21% btw en 7% administratiekosten en dat de verschotten aanvullend (eventueel tussentijds) in rekening zullen worden gebracht.
dient in te vullen en binnen 6 weken na dagtekening van voornoemde beslissing naar de Raad voor Rechtsbijstand dient op te sturen.”.
“Ik ben voornemens om de kinderalimentatie uit uw verweerschrift te halen omdat ik achteraf bezien wij de zaak moeten focussen op de beëindiging van de alimentatie. Wel wil ik in een apart verzoekschrift tot kinderalimentatie de argumenten overnemen. Dat betekent dat u kosten verschuldigd bent voor een afzonderlijke procedure.”. [geïntimeerde] verzoekt [appellante] in deze e-mail om hierover contact met haar op te nemen. [geïntimeerde] heeft dan ook niet eenzijdig besloten om het tegenverzoek om kinderalimentatie ‘in te trekken’, zoals [appellante] stelt. Eerder het tegendeel gezien het vaststaande feit dat [appellante] op 24 april 2019 een opdrachtovereenkomst met [geïntimeerde] heeft ondertekend voor een afzonderlijke procedure inzake de kinderalimentatie. Daarnaast heeft [appellante] op 1 mei 2019 een afstandsverklaring gefinancierde rechtsbijstand ondertekend. [appellante] heeft er dus eveneens mee ingestemd dat [geïntimeerde] haar werkzaamheden in het kader van de kinderalimentatieprocedure op betalende basis zou verrichten. De stelling van [appellante] dat zij op 18 april 2019 de gevolgen van een afzonderlijke procedure voor kinderalimentatie niet kon overzien acht het hof, gezien de opdrachtbevestiging, de wijziging daarop, het feit dat het niet vanzelfsprekend is dat een aanvraag voor een toevoeging wordt gehonoreerd, de eerdere afwijzing van de toevoeging en het feit dat zij afzag van een verzoek aan de RvR tot verlegging als hiervoor besproken, niet heel geloofwaardig. Het staat ook haaks op haar huidige stelling dat zo’n procedure nadelig voor haar is vanwege de kosten en de vertraging die dat zou opleveren. [appellante] heeft niet onderbouwd waarom dat op 18 april 2019 nog niet duidelijk voor haar zou zijn geweest.
760,00