ECLI:NL:GHARL:2021:11055

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 oktober 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
21-000975-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van bedrieglijke bankbreuk en gewoontewitwassen door bestuurder van rechtspersoon

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1965, werd beschuldigd van het medeplegen van bedrieglijke bankbreuk en gewoontewitwassen. De tenlastelegging omvatte het onttrekken van bijna € 200.000 aan de boedel van een failliete rechtspersoon, [bedrijf 2], en het witwassen van meer dan € 250.000. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, als bestuurder van [bedrijf 1] en [bedrijf 2], samen met medeverdachte [medeverdachte], handelingen heeft verricht die de rechten van schuldeisers hebben benadeeld. Het hof heeft de bewijsvoering van de rechtbank overgenomen en geconcludeerd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte heeft in hoger beroep vrijspraak bepleit, maar het hof heeft dit verweer verworpen. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van twaalf maanden opgelegd, waarvan vier maanden voorwaardelijk, en ontzetting van het recht tot uitoefening van het beroep van statutair bestuurder voor vijf jaar. Het hof heeft de straf in hoger beroep bepaald op een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000975-16
Uitspraak d.d.: 29 oktober 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 9 februari 2016 met parketnummer 16-700892-13 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1965,
wonende te [postcode] [plaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 8 maart 2017, 22 mei 2019 en 17 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsvrouw, mr. N.A. de Kock, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
feit 1. primair
zij, op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2012 tot en met 15 maart 2013, te [plaats] , (althans) in het arrondissement MiddenNederland en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meerdere rechtsperso(o)n(en) en/of natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
als bestuurder van een rechtspersoon, te weten [bedrijf 1] , zijnde deze rechtspersoon bestuurder van [bedrijf 2] , en/of als bestuurder van [bedrijf 2] ,
welke vennootschap [bedrijf 2] bij vonnis van de arrondissementsrechtbank Midden-Nederland op 12 maart 2013 in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [bedrijf 2] , een of meerdere van de navolgende goed(eren) aan de boedel heeft onttrokken, te weten een of meerdere geldbedrag(en) (in totaal € 186.379,00);
feit 1. subsidiair
zij, op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2012 tot en met 15 maart 2013, te [plaats] , (althans) in het arrondissement MiddenNederland en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meerdere rechtsperso(o)n(en) en/of natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
in het vooruitzicht van het faillissement van [bedrijf 2] , welk faillissement op 15 maart 2013 is gevolgd en/of terwijl [bedrijf 2] bij vonnis van de arrondissementsrechtbank Midden-Nederland op 12 maart 2013 in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [bedrijf 2] ,
een of meerdere van de navolgende goed(eren) aan de boedel heeft onttrokken te weten een of meerdere geldbedrag(en) (in totaal € 186.379,00);
feit 2. primair
zij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 5 juli 2012, te [plaats] , (althans) in het arrondissement MiddenNederland en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van witwassen, immers heeft/hebben verdachte en/of verdachtes mededader(s) van een voorwerp, te weten
- een geldbedrag van € 28.865,42 en/of
- een geldbedrag van € 12.000,- en/of
- een geldbedrag van € 6.000,- en/of
- een geldbedrag van € 238.325,- en/of
- een Porsche Cayenne met kenteken [kenteken] en/of
- een BMW X5 met kenteken [kenteken] ,
(telkens) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans heeft/hebben verdachte en /of verdachtes mededader(s) verborgen en/of verhuld wie (telkens) de rechthebbende(n) op een voorwerp, te weten
- een geldbedrag van € 28.865,42 en/of
- een geldbedrag van € 12.000,- en/of
- een geldbedrag van € 6.000,- en/of
- een geldbedrag van € 238.325,- en/of
- een Porsche Cayenne met kenteken [kenteken] en/of
- een BMW X5 met kenteken [kenteken] ,
was/waren of wie bovenomschreven voorwerp(en), te weten
- een geldbedrag van € 28.865,42 en/of
- een geldbedrag van € 12.000,- en/of
- een geldbedrag van € 6.000,- en/of
- een geldbedrag van € 238.325,- en/of
- een Porsche Cayenne met kenteken [kenteken] en/of
- een BMW X5 met kenteken [kenteken] ,
voorhanden had(den), terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) dat voornoemd(e) geldbedrag(en) en/of goed(eren) onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf
en/of
een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van witwassen, hierin bestaande dat
verdachte en/of zijn mededader(s) telkens de hieronder genoemde geldbedrag(en) en/of goed(eren), te weten
- een geldbedrag van € 28.865,42 en/of
- een geldbedrag van € 12.000,- en/of
- een geldbedrag van € 6.000,- en/of
- een geldbedrag van € 238.325,- en/of
- een Porsche Cayenne met kenteken [kenteken] en/of
- een BMW X5 met kenteken [kenteken] ,
heeft/hebben verworven en/of voorhanden gehad en/of omgezet en/of gebruik van heeft/hebben gemaakt, terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) dat voornoemd(e) geldbedrag(en) en/of goed(eren) onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf;
feit 2. subsidiair
zij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 5 juli 2012, te [plaats] , (althans) in het arrondissement MiddenNederland en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, van een voorwerp, te weten
- een geldbedrag van € 28.865,42 en/of
- een geldbedrag van € 12.000,- en/of
- een geldbedrag van € 6.000,- en/of
- een geldbedrag van € 238.325,- en/of
- een auto te weten een Porsche Cayenne met kenteken [kenteken] en/of
- een auto te weten een BMW X5 met kenteken [kenteken] ,
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans (telkens) heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat voorwerp was/waren, of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden had(den),
en/of
heeft/hebben verworven en/of voorhanden gehad en/of omgezet en/of gebruik van heeft/hebben gemaakt, van een of meerdere geldbedrag(en) en/of goed(eren), te weten
- een geldbedrag van € 28.865,42 en/of
- een geldbedrag van € 12.000,- en/of
- een geldbedrag van € 6.000,- en/of
- een geldbedrag van € 238.325,- en/of
- een auto te weten een Porsche Cayenne met kenteken [kenteken] en/of
- een auto te weten een BMW X5 met kenteken [kenteken] ,
terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die geldbedrag(en) en/of goed(eren) onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De advocaat-generaal heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en onder 2 primair tenlastegelegde.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze hieronder zijn uitgewerkt. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt. [1]
Het hof onderschrijft de bewijsoverwegingen van de rechtbank ten aanzien van het onder 1 primair en onder 2 primair tenlastegelegde. Hetgeen de raadsvrouw in hoger beroep heeft aangevoerd, brengt het hof niet tot een ander oordeel, zodat het hof de hiernavolgende overwegingen van de rechtbank overneemt en tot de zijne maakt. De overgenomen overwegingen zijn cursief weergegeven. Waar ‘rechtbank’ staat, dient ‘hof’ te worden gelezen. Waar de overwegingen van de rechtbank verbetering of aanvulling behoeven, is dit aangegeven met niet-cursieve tekst. Indien in de overwegingen van de rechtbank taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
Feit 1 primair
[bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) en de overname
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn sinds 1983 getrouwd, tot 18 april 2012 in
gemeenschap van goederen, en woonachtig in [plaats] . [2] Verdachte is sinds 29 november 2010 statutair bestuurder en sinds 18 april 2012 ook enig aandeelhouder van [bedrijf 1] [3] is vanaf 20 maart 2001 tot 2 november 2012 bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 2] , gevestigd te [plaats] , geweest. [4] Sinds 2 november 2012 is [naam 1] enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 2] [5] . [bedrijf 2] is bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 12 maart 2013 in staat van faillissement verklaard, met aanstelling van mr. W. Ploeg als curator. [6]
Bij de overname van [bedrijf 2] bij de notaris is door koper [naam 1] en namens de verkoper
( [bedrijf 1] ) door verdachte de balans en de winst- en verliesrekening van [bedrijf 2] over het jaar 2012geparafeerd
. [7] Op de balans is een post debiteuren opgenomen ten bedrage van € 200.427,-. De posten betreffende loon, genoemd op de balans, zijn niet opgenomen op de winst- en verliesrekening. [8]
Ten tijde van de faillietverklaring van [bedrijf 2] was sprake van een schuld ter hoogte van
€ 541.355,92. Volgens de curator heeft ongeveer 80% van deze crediteurenvorderingen
betrekking op de periode voorafgaand aan de overname door [naam 1] op 2 november 2012. [9]
Bij brief van 14 september 2012 is [bedrijf 2] door [bedrijf 3] voor de laatste maal in de gelegenheid gesteld om een bedrag van ruim € 106.000,- te voldoen. Indien daar niet aan wordt voldaan zal [bedrijf 3]tot ontbinding van de contracten en invordering van de geleasede objecten overgaan. Blijkens een brief van 16 november 2012 is [bedrijf 2] aan [bedrijf 3]ruim € 139.000,- verschuldigd. De contracten worden ontbonden en de voertuigen ingevorderd. [10] Uiteindelijk wordt door [bedrijf 3]op 22 november 2012 aangifte gedaan van verduistering van twaalfvrachtwagens
en een aanhanger door [bedrijf 2] in verband met een forse betalingsachterstand. [bedrijf 2] heeft niet gereageerd op diverse schriftelijke en telefonische betalingsverzoeken. [11] In de periode van november 2012 tot en met januari 2013 heeft [bedrijf 3] de vrachtwagens teruggenomen. [12]
Onttrekken van geldbedragen
In de periode van 6 oktober 2012 tot en met 13 januari 2013 is een totaalbedrag van
€ 186.378,71 overgeboekt of opgenomen vanaf de bedrijfsrekening van [bedrijf 2] . Deze
bedragen zijn aangemerkt als privéonttrekkingen en bestaan uit de volgende posten:
  • contante opnames van in totaal € 21.600,-,
  • overboekingen naar de bankrekening van [verdachte] van in totaal € 55.410,42,
  • overboekingen naar de bankrekening van [bedrijf 4] van in totaal € 77.155,-,
  • overboekingen naar de bankrekening van [bedrijf 1] van in totaal € 22.130,-, en
  • overige ‘privé’-overboekingen van in totaal € 10.083,29. [13]
Naast deze overboekingen zijn onder andere de volgende mutaties op de bankafschriften van
de bedrijfsrekening van [bedrijf 2] te zien:
-
overboekingen aan [bedrijf 5] , van € 7.000,- op 23 november 2012 met de omschrijving ‘terugbetaling lening xxxxx’ en van € 3.000,- op 26 november 2012 met de omschrijving ‘terugbetaling restant lening’, [14] en
-
overboekingen aan respectievelijk [naam 2] en [naam 3] van € 200,- op 7 december 2012, beide met de omschrijving ‘fijne kerst’. [15]
Verdachte heeft verklaard dat zij de administratie deed van [bedrijf 2] en dat haar man, medeverdachte [medeverdachte] , planner was. Sollicitaties en het aannemen van personeel, deden ze samen. [16] Vóór de overname in november 2012 wasverdachte
gemachtigd voor de bedrijfsrekening van [bedrijf 2] . Overboekingenwerden verricht door verdachte
of [medeverdachte] via internetbankieren. [17] [medeverdachte] heeft bemiddeld bij het vaststellen van de overnameprijs. [18] Bij het tekenen van de akte van overname op 2 november 2012 waren aanwezig de notaris, [naam 1] , [medeverdachte] en zijzelf. [19]
Verdachte heeft de balans en winst- en verliesrekening uitgedraaid. Deze is door haarzelf en door [naam 1]geparafeerd
bij de notaris. Zij verklaart geen verstand te hebben van boekhouding of accountancy. Het kan best wel zo zijn dat zij dit verkeerd heeft gedaan. [20]
Verdachte verklaart verder dat de afspraak is gemaakt dat de debiteurenvorderingen voor haar zouden zijn na de overname. Omdat zij privégeld in de vennootschap had gestopt, wilde ze er ook wat voor terug hebben. [21] Na de overname van [bedrijf 2] door [naam 1] heeft zij geld van de bedrijfsrekening van [bedrijf 2] ontvangen op haar eigen rekening en op de rekening van [bedrijf 1] [22]
Verdachte is door de politie voorgehouden dat vanaf mei 2010 een totaalbedrag van € 138.780,- is overgemaakt vanaf de rekening van [bedrijf 2] naar [bedrijf 4] Op de vraag of zij en haar man dit geld verloren hebben met gokken via het internet antwoordt zij “dat zou best kunnen”. [23] Op de vraag ter zitting waar deze overboekingen voorafgaand aan de overname voor waren antwoordt zij “geen idee”. [24]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft ter zitting verklaard in privé € 10.000,- contant te hebben geleend van [bedrijf 5] . Deze lening is terugbetaald middels de bedrijfsrekening van [bedrijf 2] . Bij de overname is afgesproken datverdachte
en hij het geld dat zij privé in het bedrijf gestopt hadden, door [medeverdachte] geschat op ruim € 200.000,-, terug zouden krijgen. [25] De overboekingen na de overname naarverdachte
en [bedrijf 1] hebben te maken met de afspraak dat hiertoe de debiteurenvorderingen naarverdachte
zouden gaan. [26]
[naam 1] heeft verklaard na de overname van [bedrijf 2] geen betalingen van de zakelijke rekening te hebben verricht en ook niet over een bankpas te hebben beschikt. [27]
Bewijsoverwegingen
Verdachte kan als statutair bestuurder van [bedrijf 1] als (indirect) formeel bestuurder van [bedrijf 2] worden aangemerkt in de periode voorafgaand aan de overname op 2 november 2012. Tot deze datum heeft zij samen met medeverdachte [medeverdachte] als bestuurder opgetreden, gelet op de door hen beiden verrichte handelingen. De rechtbank merkt haar dan ook aan als (indirect) formeel bestuurder van [bedrijf 2] zoals bedoeld in artikel 343 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank is van oordeel dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] ook na de overname dienen te worden aangemerkt als feitelijk bestuurders van de vennootschap. Zij hebben onverkort beschikking en zeggenschap gehad over de zakelijke bankrekening en hier ook handelingen mee verricht. In dat verband overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] stellen dat met [naam 1] is afgesproken dat de debiteuren van [bedrijf 2] naar de verkopende partij [bedrijf 1] zouden gaan en dat alle betalingen na de overname van [bedrijf 2] op 2 november 2012 ten gunste van [bedrijf 1] enverdachte
, door [naam 1] zijn verricht ter voldoening aan deze afspraak. Deze afspraak is volgens hen neergelegd in een overeenkomst van 13 januari 2013 en ter zitting heeft [medeverdachte] verklaard dat het om een bedrag van ongeveer € 200.000,- zou gaan. Voorts hebben verdachte en [medeverdachte] verklaard dat met [bedrijf 3]was afgesproken dat de leaseperiode werd verlengd en dat er zou worden verrekend met de achterstallige betalingen aan [bedrijf 3][bedrijf 2] was financieel gezond en de afspraak dat de debiteuren naar [bedrijf 1] zouden gaan en de crediteuren bij [bedrijf 2] zouden blijven, zou niet leiden tot een faillissement. [naam 1] zou de debiteuren overboeken als de financiële situatie van [bedrijf 2] dat zou toelaten.
Ook al zou deze debiteurenafspraak zijn gemaakt dan nog acht de rechtbank niet geloofwaardig dat [naam 1] , die het bestaan van deze afspraak ontkent, de beschikking heeft gekregen over de bankpassen en bedoelde betalingen heeft verricht.
In de eerste plaats verklaart [medeverdachte] tegenstrijdig over hoe aan de debiteurenafspraak uitvoering zou worden gegeven. [medeverdachte] zegt enerzijds dat hij met [naam 1] besprak dat [bedrijf 2] bepaalde privécrediteuren vanverdachte en hem
zou betalen en dat die betaling dan in mindering zou strekken op het geld dat zij (de rechtbank begrijpt [bedrijf 1] ) tegoed hadden van [bedrijf 2] op basis van de debiteurenafspraak. Anderzijds verklaart [medeverdachte] dat [bedrijf 1] betalingen deed aan [bedrijf 2] omdat er door [bedrijf 2]facturen
waren betaalddie betrekking hadden op de periode voor de overname en
nog ‘hun pakkie aan’ waren.
In de tweede plaats stelt de rechtbank vast dat verdachte en [medeverdachte] geen logische verklaring hebben gegeven voor het feit dat na de overname niet alleen bedragen zijn overgeboekt van [bedrijf 2] naar [bedrijf 1] maar ook andersom. [medeverdachte] heeft verklaard dat deze overboekingen naar [bedrijf 2] zagen op facturendie betrekking hadden op de periode
vóór de overnameen
nog ‘hun pakkie aan’ waren, maar van een dergelijke afspraak tussen koper en verkoper (dat er crediteuren van [bedrijf 2] voor rekening van de verkoper zouden komen) blijkt in het geheel niet uit de overnameovereenkomst. Dat verdachte en [medeverdachte] de overboekingen hebben verricht om een faillissementsaanvraag kort na de overname te voorkomen ligt, gelet op de overige omstandigheden in dit dossier, veel meer voor de hand.
Voorts stelt de rechtbank aan de hand van de bewijsmiddelen vast dat sprake is van een bestendige lijn in de overboekingen van de rekening van [bedrijf 2] naar de rekening op naam van verdachte, [bedrijf 1] en [bedrijf 4] De overboekingen beginnen vóór de overname en blijven doorlopen na de overname. Hoewel verdachte verklaart datoverboekingen
voorafgaand aan de overnamedoor haar of verdachte werden verricht
, hebben zij geen verklaring voor de overboekingen naar [bedrijf 4] Verdachte en [medeverdachte] konden niet aangeven waarop deze overboekingen (die blijkens het dossier betrekking hebben op online goksites) zien.
Daarnaast is een aantal specifieke overboekingen te zien op de afschriften van [bedrijf 2] waarvan de omschrijving verband houdt met privéaangelegenheden van verdachteen
[medeverdachte] . De verklaring van medeverdachte [medeverdachte] , - kort gezegd - dat het na de overname nog voldoen van deze facturen was afgesproken met [naam 1] , acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig, met name gelet op de omschrijvingen hierbij.Verdachte en [verdachte]
konden desgevraagdg
een verklaring geven voor de overboekingen (onder meer naar hun dochter) op 7 december 2012 met de omschrijving ‘Fijne kerst’.
Verder
blijkt uit de onder de bewijsmiddelen opgenomen correspondentie, telefoonnotities en aangifte van [bedrijf 3]op geen enkele wijze dat met [bedrijf 3]is afgesproken dat de leasetermijn zou worden verlengd en de achterstallige betalingen zouden worden verwerkt in nieuwe leasetermijnen. De verklaring van verdachte en [medeverdachte] dat zij ervan uitgingen dat zij een financieel gezond [bedrijf 2] overdroegen is ook op dit punt onaannemelijk.
Uit al het bovenstaande volgt dat verdachte en [medeverdachte] ná overname van [bedrijf 2] op 2 november 2012 feitelijk bestuurder zijn gebleven van [bedrijf 2] , samen beschikking hebben gehad over de zakelijke rekening van [bedrijf 2] en hier - ook ná overname door [naam 1] - zelf overboekingen mee hebben verricht. Gelet hierop acht de rechtbank eveneens bewezen dat verdachten de contante geldopnames in de ten laste gelegde periode hebben verricht. Dat deze geldopnames zijn verricht in de woonplaats van verdachten sterkt de overtuiging.
Uit de schuldenpositie en het feit dat de facturen van [bedrijf 3] , ondanks de dreiging van invordering, niet werden betaald, terwijl [bedrijf 2] als transportbedrijf voor haar omzet afhankelijk was van de beschikbaarheid van vrachtwagens, leidt het hof af dat [bedrijf 2] er reeds vóór de overname financieel gezien zeer slecht voor stond, dat een faillissement dreigde en dat verdachte en [medeverdachte] daarvan op de hoogte waren. Door in deze situatie bijna € 200.000,- aan de onderneming te onttrekken, hebben verdachte en [medeverdachte] naar het oordeel van het hof ten minste bewust de aanmerkelijke kans op benadeling van de schuldeisers van de vennootschap aanvaard.
Het faillissement met een tekort daarin is ook daadwerkelijk gevolgd op 12 maart 2013.
Verdachte en [medeverdachte] hebben ter zitting in hoger beroep gesteld dat [bedrijf 2] na de overname een omzet is blijven maken die vergelijkbaar was met de vóór de overname gerealiseerde omzet, maar dat die omzet - zonder dat zij dat wisten - is weggesluisd. Deze stellingen vinden naar het oordeel van het hof geen steun in het dossier. Mede gegeven het feit dat [bedrijf 3] , zoals reeds vóór de overname was aangekondigd, in de periode van november 2012 tot en met januari 2013 de vrachtwagens had teruggenomen, zodat [bedrijf 2] niet meer over deze voor haar omzet essentiële bedrijfsmiddelen kon beschikken, acht het hof de stellingen ook overigens niet aannemelijk geworden.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zichaanvankelijk
als (indirect) formeel en vervolgensals
feitelijk bestuurder schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van bedrieglijke bankbreuk door het onttrekken van geldbedragen aan de boedel, in totaal zijnde(inclusief de terugbetaling van de lening aan [bedrijf 5] en de overboekingen met de omschrijving ‘fijne kerst’)
196.778,71
.
Feit 2 primair
Vermoeden van witwassen
Naar aanleiding van op 28 augustus 2012 en 5 februari 2013 ontvangen CIE-informatie betreffende medeverdachte [medeverdachte] is een vermoeden van betrokkenheid bij handel in verdovende middelen ontstaan. Mede gelet op de antecedenten van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , het persoonlijk faillissement yan [medeverdachte] in 2010 en diverse uitgaven na 2010 is vervolgens een verdenking van witwassen ontstaan. [28] Uit onderzoek is gebleken dat verdachten in de periode van 1 januari 2010 tot en met 5 juli 2012 de volgende contante betalingen hebben verricht:
  • een deel van het aankoopbedrag van een Porsche Cayenne, te weten € 10.200,-,
  • het aankoopbedrag van een BMW X5, te weten € 14.750,-, [29]
-
twee betalingen aan het CJIB op het politiebureau in [plaats] , in totaal 6 28.865,42, [30]
-
privéstortingen in hun bedrijven [bedrijf 2] , [bedrijf 6] en [bedrijf 7] , in totaal € 252.125,-, [31]
-
twee huurtermijnen voor een recreatiewoning in [plaats] , te weten € 12.000,-, [32]
-
het aankoopbedrag voor meubels van [bedrijf 11] , te weten € 6.000,-. [33]
Ook is onderzoek verricht naar legale contante ontvangsten van verdachten. Uit de bankafschriften van de privérekeningen van verdachten blijkt dat zij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 5 juli 2012 een geldbedrag van in totaal € 3.810,- contant hebben opgenomen. [34] Verdachten hebben verklaard contante ontvangsten te hebben gehad uit de verkoop van artikelen. Tijdens een doorzoeking van de woning van verdachten is een aankoopbewijs gevonden met betrekking tot de contante verkoop van een Breitling op 6 januari 2012 voor € 5.750,-. [35]
Totale contante uitgaven:
323.940,42
Totale legale contante ontvangsten:
9.560,00
Verschil:
314.380,42
Naar aanleiding van dit onderzoek is het vermoeden ontstaan dat het verschil tussen de legale contante ontvangsten en contante uitgaven van verdachten in privé van een andere dan legale bron afkomstig is. [36]
Verweer – geen vermoeden van witwassen op basis van kasopstelling
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat op de gehanteerde kasopstelling geen deugdelijk vermoeden van witwassen kan worden gebaseerd dat door verdachte ontkracht moet worden.
Dat een eenvoudige kasopstelling – anders dan door de raadsvrouw betoogd – kan dienen ter rechtvaardiging van het vermoeden van witwassen leidt het hof af uit HR 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:668:
‘2.3. In zijn arrest van 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018: 2352 heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:
“2.3.2. Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
2.3.3.
Indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien een dergelijke verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen omtrent het bewijs.”
2.4.
Blijkens de hiervoor onder 2.2 weergegeven bewijsvoering heeft het Hof - na bespreking van de betwisting door de verdachte van een aantal contante uitgaven - geoordeeld dat de uitkomst van de eenvoudige kasopstelling, waaruit een groot verschil van ongeveer € 55.000,- blijkt tussen enerzijds de vastgestelde legale contante inkomsten en anderzijds de feitelijke contante uitgaven, het vermoeden van witwassen rechtvaardigt en dat onder die omstandigheden van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand onwaarschijnlijke verklaring geeft dat genoemd verschil tussen legale inkomsten en feitelijke uitgaven niet van misdrijf afkomstig is. (…) Die oordelen geven, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3 is vooropgesteld, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en zijn evenmin onbegrijpelijk’.
Het hof overweegt dat uit de eenvoudige kasopstelling die met betrekking tot verdachte en [medeverdachte] is opgemaakt, blijkt dat er in de tenlastegelegde periode een verschil van ruim € 300.000,- bestond tussen enerzijds de vastgestelde contante legale inkomsten en anderzijds de contante uitgaven. Naar het oordeel van het hof rechtvaardigde dit een vermoeden van witwassen en mocht op basis daarvan van verdachte en [medeverdachte] verlangd worden dat zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand onwaarschijnlijke verklaring gaven dat het genoemde verschil tussen legale inkomsten en feitelijke uitgaven niet van misdrijf afkomstig was. Verdachte en [medeverdachte] hebben een verklaring gegeven. Naar deze verklaring is vervolgens aanvullend onderzoek verricht, waarvan de resultaten in de aanvulling op het einddossier van 10 juni 2015 zijn weergegeven. In aanvulling daarop heeft ook een door de raadsheer-commissaris als deskundige benoemde registeraccountant onderzoek gedaan naar de verklaring en zijn bevindingen weergegeven in zijn deskundigenrapport. Het hof zal mede op basis van de resultaten van beide onderzoeken beoordelen of ondanks de verklaring van verdachte en [medeverdachte] het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het geld uit enig misdrijf afkomstig is.
Gegeven het voorgaande wordt bovengenoemd verweer verworpen.
Beginsaldo
Met het beginsaldo contant geld wordt bedoeld het contante geldbedrag afkomstig uit legale bron waarover verdachten de beschikking hadden aan het begin van de onderzoeksperiode, te weten op 1 januari 2010. Door verdachten is bij de Belastingdienst geen opgave gedaan van het bezit van contant geld op 1 januari 2010. Op 16 maart 2010 is medeverdachte [medeverdachte] in privé in staat van faillissement verklaard. [37] Verdachte en [medeverdachte] waren in gemeenschap van goederen getrouwd waardoor de hele gemeenschap als failliet is aangemerkt. [38] Niet is gebleken dat sprake was van enige activa in de boedel. [39] Verdachte en [medeverdachte] hebben verklaard dat het beginsaldo € 84.000,- bedroeg, bestaande uit de opbrengst van een Mercedes Camper, een Trailer LFE en via Marktplaats verkochte goederen. Zoals hierna onder het kopje ‘Legale contante ontvangsten’ aan de orde komt, acht het hof deze verklaring niet aannemelijk. De als deskundige benoemde registeraccountant heeft in zijn deskundigenbericht geconcludeerd dat het beginsaldo contant geld op 1 januari 2010 maximaal € 904,- kan zijn geweest. [40] Nu niet is gebleken dat verdachte en [medeverdachte] destijds over meer contant geld beschikten, zal het hof ervan uitgaan dat het contante beginsaldo uit legale bron op 10 januari 2010 € 904,- bedroeg.
Verklaring van verdachten en nader onderzoek
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard geld te hebben verdiend met het verkopen van puppy’s. [41] Hij heeft dit bij een later verhoor herhaald en verklaard hiervoor in totaal € 9.000,- contant te hebben ontvangen in februari 2011. Vanwege schade aangebracht door de puppy’s hebben zij met een deel van de opbrengt nieuwe meubels gekocht. [42] Verdachte heeft ook verklaard dat zij € 9.000,- hebben ontvangen uit de verkoop van de puppy’s. Hiervan hebben zij nieuwe meubels gekocht. [43]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verder verklaard sieraden te hebben verkocht aan [bedrijf 8] in [plaats] . [44] Uit de administratie van [bedrijf 8] blijkt dat zij goud hebben ingekocht van [medeverdachte] op drie momenten in december 2010 en februari 2011. Hiervoor is aan hem een contant geldbedrag betaald van € 6.030,-. [45]
Als beheerder van de ruimte van de [bedrijf 9] in [plaats] heeft hij geld verdiend met het stallen van caravans en de verhuur van een gedeelte van het pand voor de verkoop van vuurwerk, aldus medeverdachte [medeverdachte] . [46] De huur is volgens [medeverdachte] door de verkoper van het vuurwerk contant betaald, in totaal € 5.000,-. [47] De verkoper van het vuurwerk, [naam 4] , heeft verklaard voor de huur van het pand in 2011 € 2.000,- á € 3.000,- contant te hebben betaald aan verdachte. [48] Wijkagent [naam wijkagent] heeft bevestigd dat [medeverdachte] dit pand in gebruik heeft gehad. Hij heeft wel eens gezien dat er caravans binnen stonden. In het pand hebben een tijdje krakers gezeten, toen stonden er geen caravans in het pand. [49] Het pand is ontruimd van krakers in oktober 2011. [50] [medeverdachte] heeft verklaard dat het pand vol heeft gestaan met caravans. Eerst werd het pand door krakers gebruikt. Daarna heeft hij het pand in gebruik gekregen. [51]
Tenslotte verklaart medeverdachte [medeverdachte] twee leningen te hebben afgesloten, te weten van € 17.000,- bij [getuige] en € 10.000,- bij [bedrijf 5] . Het geld heeft hij contant ontvangen in de periode dat hij zijn boetes bij het CJIB heeft betaald, maart/april 2012. Hier heeft hij het geld voor gebruikt. [52] Verdachte verklaart ook dat [medeverdachte] € 17.000,- heeft geleend om het CJIB te betalen. [53] Getuige [getuige] bevestigt het uitlenen van contant geld aan[medeverdachte]
. [54] Blijkens de bankafschriften van de bedrijfsrekening van [bedrijf 2] is de lening van € 10.000,- terugbetaald aan [bedrijf 5] op 23 en 26 november 2012. [55]
Kasopstelling
Aan de hand van bovengenoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat tijdens de onderzoeksperiode sprake is geweest van legale contante ontvangsten en van contante uitgaven. De hoogte hiervan berekent de rechtbank als volgt.
Legale contante ontvangsten:
Ten aanzien van de volgende ontvangsten acht de rechtbank de verklaring van verdachten over de legale herkomst voldoende concreet en verifieerbaar gelet op bovenstaande bewijsmiddelen. Bij de vaststelling van de hoogte van de ontvangen huur van de vuurwerkverkoper zal de rechtbank in het voordeel van verdachten aansluiten de verklaring van [medeverdachte] . Ten aanzien van de opbrengst uit de caravanstalling overweegt de rechtbank als volgt. Uit het dossier kan worden afgeleid dat de ruimte in [plaats] door [medeverdachte] werd beheerd. De rechtbank acht het ook aannemelijk dat hij geld heeft verdiend met het stallen van caravans. Gelet echter op de verklaring van de wijkagent en zijn eigen verklaringen is hiermee aangevangen eerst nadat de krakers het pand hebben verlaten, eind 2011. De opbrengst uit de caravanstalling wordt daarom in de berekening meegenomen gedurende een periode van een halfjaar, tot juli 2012. [medeverdachte] heeft wisselend verklaard over de duur van de caravanstalling. Hij heeft in eerste instantie verklaard € 32.500,- te hebben verdiend met de stalling over een periode van - kort gezegd - twee jaar. [56] Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat de verdachten met de caravanstalling gedurende de periode van een halfjaar € 8.125,- (= € 32.500,- / 4) hebben verdiend.
Berekeningbeginsaldo plus
totale legale contante ontvangsten tijdens de onderzoeksperiode:
Beginsaldo
940,-
Contante opnames privérekeningen:
3.810,-
Verkoop Breitling:
5.750,-
Verkoop puppy’s:
9.000,-
Verkoop sieraden (goud):
6.030,-
Verhuur pand voor vuurwerkverkoop:
5.000,-
Inkomsten caravanstalling:
8.125,-
Lening [bedrijf 5] :
10.000,-
Lening [getuige]
17.000,-
Totaal
65.655,-
Bij de beoordeling van de overige door verdachten gestelde legale ontvangsten stelt de rechtbank vast dat de verklaringen hierover onvoldoende concreet en verifieerbaar zijn. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De opbrengst van de verkoop van de Daf 105, de contante ritten en de verhuur van de Daf 105 is volgens [medeverdachte] een contante zakelijke ontvangst die hij als ‘privéstorting’ in de vennootschap heeft gestort. Hij stortte zakelijk contant geld altijd met deze omschrijving. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij er nooit bij heeft stilgestaan om stortingen te specificeren in de boekhouding van [bedrijf 2] . De herkomst van een deel van de contante uitgaven gekwalificeerd als privéstortingen betreft dus volgens verdachten in feite geen privéstorting maar een zakelijke storting met een legale herkomst. De rechtbank acht deze verklaring van verdachten echter niet voldoende concreet en verifieerbaar. Gelet op hun verklaringen is het niet aannemelijk dat aan de hand van de boekhouding (nu nog) een koppeling kan worden gemaakt tussen eventuele contante zakelijke inkomsten en specifieke als ‘privé’ omschreven stortingen. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zelfs als bepaalde als ‘privéstorting’ geboekte contante stortingen in feite zakelijke stortingen met een legale herkomst betreffen, door deze wijze van boeken in de administratie van [bedrijf 2] een misdrijfwordt
gepleegd en er sprakeis
van witwassen, nu de herkomst van stortingen (zakelijke omzet) wordt verhuld door deze stortingen als ‘privéstorting’ te omschrijven en boeken.
Verdachten verklaren ook inkomsten te hebben gehad uit de verkoop van goederen op Marktplaats, te weten horloges, gereedschap, karts en kartonderdelen. Deze inkomsten zijn ontvangen deels voorafgaand en deels gedurende de onderzoeksperiode en het totaal wordt door [medeverdachte] geschat op € 45.000,-. Deze verklaring acht de rechtbank niet voldoende concreet en verifieerbaar. [medeverdachte] heeft ter zitting verklaard dat dit een schatting is en dat hij ook goederen heeft geruild. Daarbij komt dat hoewel het mogelijk niet gebruikelijk is om facturen bij te houden van verkoop op Marktplaats, dit niet in de weg staat aan het voeren van een administratie hiervan. Met name gelet op de door [medeverdachte] gestelde omvang van de contante ontvangsten had het op de weg gelegen van [medeverdachte] om hiervan een administratie bij te houden hetgeen hij niet heeft gedaan. De verklaring over deze inkomstenposten is niet voldoende concreet en verifieerbaar en daarmee niet aannemelijk.
Ten aanzien van de gestelde contante verkoop van de trike heeft [medeverdachte] pas ter zitting een enigszins concrete en mogelijk verifieerbare verklaring gegeven. Tijdens een eerder verhoor noemt hij enkel de achternaam van de koper. De trike stond niet op zijn naam, hij had geen kenteken hiervan en wilde niet verklaren van wie hij de trike had gekocht. Ook niet nadat zijn advocaat tijdens het verhoor had aangegeven dat als [medeverdachte] wilde dat er verder onderzoek naar zou worden gedaan, nadere informatie van hem nodig was (pagina 1630 van het dossier). Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Nu [medeverdachte] pas in zo’n laat stadium heeft willen verklaren over de gestelde legale herkomst van dit geld - hoewel hij hiertoe eerder de mogelijkheid heeft gehad -kon en
kan van het Openbaar Ministerie niet verlangd worden dat daar nog onderzoek naar wordt gedaan.
Zijn verklaring kan dus niet worden aangemerkt als een concrete en verifieerbare verklaring.
De gestelde legale ontvangsten uit de verkoop van de Golf (met kenteken [kenteken] )valt
buiten de onderzoeksperiode. Ter zitting heeft [medeverdachte] verklaard dat hij voor de Golf contant geld heeft ontvangen tussen juli en december 2012. Volgens de RDW is de tenaamstelling gewijzigd in januari 2013.
De gestelde legale ontvangsten uit de verkoop van de Mercedes Camper zouden volgens de verklaring van verdachte en [medeverdachte] hebben bijgedragen aan het beginsaldo. Uit gegevens van de RDW blijkt dat de Mercedes Camper in 2007 is verkocht. [medeverdachte] heeft dit ter zitting in eerste aanleg bevestigd. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij de opbrengst, die hij in delen over een periode van ongeveer een jaar ontving, thuis in de kluis heeft bewaard. Deze verklaring van [medeverdachte] is niet te verifiëren en het hof is van oordeel dat niet zonder meer aannemelijk is dat hij enkele jaren na ontvangst van de koopprijs nog steeds over dat contante geld beschikte. Naar het oordeel van het hof is daarmee niet aannemelijk geworden dat de opbrengst van de verkoop van de Mercedes Camper heeft bijgedragen aan het beginsaldo op 1 januari 2010.
[medeverdachte] heeft herhaaldelijk verklaard een Mercedes SL500 te hebben verkocht aan [naam 5] uit [plaats] . Deze auto stond voor de verkoop op naam van de [bedrijf 7] . Naar aanleiding van deze verklaring is nader onderzoek verricht. Uit gegevens bekend bij de RDW is gebleken dat er geen Mercedes SL500 op naam heeft gestaan van de [bedrijf 7] of van [naam 5] . Uit deze verklaring kan geen legale herkomst blijken van een contant geldbedrag.
De verklaring van verdachten met betrekking tot de verkoop van de trailer LFE is niet voldoende concreet en verifieerbaar. [medeverdachte] wil de naam van de kopers niet noemen omdat hij hen niet wil belasten (pagina 1628 van het dossier). Ook naar aanleiding van zijn verklaring ter zitting is geen begin van aannemelijkheid ontstaan ten aanzien van de eventuele verkoop, de verkoopprijs en datum van ontvangst van de opbrengst. Aan de hand hiervan kan geen onderzoek worden verricht en kan dan ook geen legale herkomst blijken van een contant geldbedrag.
Door verdachten is gesteld dat zij een geldlening hebben afgesloten met de ouders vanverdachte
. Het geldbedrag van € 25.000,- hebben zij contant ontvangen. Deze verklaring acht de rechtbank op voorhand volstrekt onaannemelijk. Naast het feit dat [medeverdachte] wisselend heeft verklaard over de lening, heeft verdachte bij de politie tijdens haar verhoor op 20 juni 2013 verklaard dat zij in 2001 geld heeft geleend van haar moeder en dat zij zich niet kan herinneren in de afgelopen jaren geld van haar te hebben geleend (pagina 119 van het dossier).
Contante uitgaven:
Aan de hand van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat door verdachten contante uitgaven zijn gedaan in de onderzoeksperiode. De verdediging heeft zich ten aanzien van de aankoop van de Porsche en de huur van de recreatiewoning op het standpunt gesteld dat hoewel sprake is geweest van uitgaven van contant geld, deze bedragen lager zijn geweest dan uit het onderzoek is gebleken.
Bij de aankoop van de Porsche zou niet alleen een Axiam zijn ingeruild, maar ook een Breitling. De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk. [medeverdachte] heeft hier pas in een laat stadium - en afwijkend van zijn eerdere verklaring - over verklaard. Tijdens zijn eerste verhoor verklaart hij over de gegevens op de factuur overgelegd door verkoper [naam 6]:
‘dit zal wel kloppen’. Op de factuur wordt alleen melding gemaakt van de inruil van de Axiam, niet van de gestelde inruil van het horloge en verdachte heeft hierover op dat moment ook niet verklaard. Daarnaast komt zijn latere verklaring over de inruil van het horloge ook niet overeen met de informatie verkregen van de verkoper. De rechtbank stelt vast dat voor de aankoop van deze Porsche door verdachten € 10.200,- contant is betaald.
Daarnaast verklaart [medeverdachte] dat hij een bedrag van € 7.000,- contant heeft betaald voor de huur van de recreatiewoning. Het te betalen bedrag van € 12.000,- is voor € 5.000,- verrekend met een ingeruilde caravan. De rechtbank acht ook deze verklaring niet aannemelijk gelet op de facturen overgelegd door de verhuurder, dhr. [naam 7] . Twee facturen ad € 6.000,- zijn per kas betaald. De factuur betreffende de borg ad € 5.000,- is verrekend met een oude caravan (pagina 1142-1144 van het dossier).
Berekening totale contante uitgaven tijdens de onderzoeksperiode:
Deel aankoopbedrag Porsche Cayenne:
10.200,00
Aankoopbedrag BMW X5::
14.750,00
CJIB betalingen:
28.865,42
Privéstortingen in bedrijven:
252.125,00
Twee huurtermijnen recreatiewoning:
12.000,00
Aankoopbedrag meubels [bedrijf 11] :
6.000,00
Totaal
323.940,42
Conclusieten aanzien van geldbedragen:
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een verschil tussen de contante uitgaven van verdachten en hun legale contante ontvangsten van€ 258.285,42
(= € 323.940,42 min €65.655,-
). Nu er onvoldoende aanwijzingen zijn dat dit contant uitgegeven geldbedrag een legale herkomst heeft, kan een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring gelden. De werkelijke aard en illegale herkomst van deze niet verklaarde uitgaven zijn door verdachten verhuld. Zij hebben over dit contante bedrag van€ 258.285,42
, dat - middellijk of onmiddellijk - uit enige misdrijf afkomstig was, de beschikking gehad en hiermee handelingen verricht.
De rechtbank acht gelet daarop het ten laste gelegde, te weten - kort gezegd - medeplegen van witwassen, wettig en overtuigend bewezen. Gelet op de duur van de periode waarin verdachten contante geldbedragen uit misdrijf afkomstig hebben uitgegeven en de hoeveelheid uitgaven is de rechtbank voorts van oordeel dat bewezen is dat verdachtenen [medeverdachte]
een gewoonte hebben gemaakt van witwassen.
Aan de hand van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de contante uitgaven betreffende de aankoop van meubels en de betalingen aan het CJIB deels (te weten € 27.000,-) zijn gedaan met legale inkomsten, te weten uit de verkoop van de puppy’s en de leningen van [bedrijf 5] en [getuige] . De rechtbank zal verdachten partieel vrijspreken van het witwassen van deze geldbedragen.
Porsche en BMW
De Hoge Raad heeft in zijn arrest HR, 14 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:236, nadat hij de wetsgeschiedenis van artikel 420bis, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafrecht had aangehaald, het volgende overwogen:
‘2.8. Gelet op deze wetsgeschiedenis hebben “verbergen” en “verhullen” als bedoeld in art. 420bis, eerste lid onder a, Sr, betrekking op gedragingen die erop zijn gericht het zicht op – onder andere en voor zover hier van belang – de herkomst van voorwerpen te bemoeilijken. Die gedragingen moeten tevens geschikt zijn om dat doel te bereiken’.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit het dossier niet dat verdachte en [medeverdachte] ten aanzien van de Porsche Cayenne en de BMW X5 enige handeling hebben verricht die erop gericht was de herkomst van deze auto’s te bemoeilijken. In zoverre dient verdachte daarom van witwassen te worden vrijgesproken.
Nu verdachte en [medeverdachte] de Porsche Cayenne en de BMW X5 in de tenlastegelegde periode wel voorhanden hebben gehad, terwijl zij - doordat zij deze (deels) met uit een misdrijf afkomstig geld hadden betaald - wisten dat deze onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf, zal die vorm van witwassen wel bewezen worden verklaard.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
feit 1. primair
zij
, op een of meerdere tijdstip(pen) gelegenin
of omstreeksde periode van 1 oktober 2012 tot en met 15 maart 2013
, te [plaats] , (althans) in het arrondissement MiddenNederland en/of (elders)in Nederland,
tezamen en in vereniging met een
of meerdere rechtsperso(o)n(en) en/ofnatuurlijke perso
(o
)n
(en), althans alleen,meermalen
, althans eenmaal,
als bestuurder van een rechtspersoon, te weten [bedrijf 1] , zijnde deze rechtspersoon bestuurder van [bedrijf 2] , en
/ofals bestuurder van [bedrijf 2] ,
welke vennootschap [bedrijf 2] bij vonnis van de arrondissementsrechtbank Midden-Nederland op 12 maart 2013 in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [bedrijf 2] , een
of meerdere van de navolgendegoed
(eren)aan de boedel heeft onttrokken, te weten een
of meerderegeldbedrag
(en) (in totaal € 186.379,00);
feit 2. primair
zij
op een of meerdere tijdstip(pen) gelegenin
of omstreeksde periode van 1 januari 2010 tot en met 5 juli 2012
, te [plaats] , (althans) in het arrondissement MiddenNederland en/of (elders)in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,
een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van witwassen, immers
heeft/hebben verdachte en/of verdachtes mededader
(s)van een voorwerp, te weten
- een geldbedrag van € 1.865,42 en
/of
- een geldbedrag van € 12.000,- en
/of
- een geldbedrag van € 6.000,- en/of
- een geldbedrag van € 238.325,-
en/of
- een Porsche Cayenne met kenteken [kenteken] en/of
- een BMW X5 met kenteken [kenteken],
(telkens
)de werkelijke aard en de herkomst
, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/ofverhuld,
althans heeft/hebben verdachte en /of verdachtes mededader(s) verborgen en/of verhuld wie (telkens) de rechthebbende(n) op een voorwerp, te weten
- een geldbedrag van € 28.865,42 en/of
- een geldbedrag van € 12.000,- en/of
- een geldbedrag van € 6.000,- en/of
- een geldbedrag van € 238.325,- en/of
- een Porsche Cayenne met kenteken [kenteken] en/of
- een BMW X5 met kenteken [kenteken] ,

was/waren of wie bovenomschreven voorwerp(en), te weten

- een geldbedrag van € 28.865,42 en/of
- een geldbedrag van € 12.000,- en/of
- een geldbedrag van € 6.000,- en/of
- een geldbedrag van € 238.325,- en/of
- een Porsche Cayenne met kenteken [kenteken] en/of
- een BMW X5 met kenteken [kenteken] ,
voorhanden had(den),terwijl verdachte en
/ofverdachtes mededader
(s)wist
(en
)dat voornoemd
(e
)geldbedrag
(en
) en/of goed(eren)onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf
en
/of
een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van witwassen, hierin bestaande dat
verdachte en
/ofzijn mededader
(s) telkensde hieronder genoemde geldbedrag
(en
)en
/ofgoed
(eren
), te weten
- een geldbedrag van € 1.865,42 en
/of
- een geldbedrag van € 12.000,- en
/of
- een geldbedrag van € 6.000,- en/of
- een geldbedrag van € 238.325,- en
/of
- een Porsche Cayenne met kenteken [kenteken] en
/of
- een BMW X5 met kenteken [kenteken] ,
heeft/hebben verworven,
en/ofvoorhanden gehad,
en/ofomgezet en/of gebruik van
heeft/hebbengemaakt, terwijl verdachte en
/ofverdachtes mededader
(s)wist
(en
)dat voornoemd
(e
)geldbedrag
(en
) en/of goed(eren)onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon een goed aan de boedel onttrekken,
meermalen gepleegd.
Het onder 2 primair eerste en tweede alternatief bewezenverklaarde levert op, telkens:

medeplegen van van het plegen van witwassen een gewoonte maken.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank Midden-Nederland, zittingslocatie Utrecht, heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden en heeft verdachte ter zake van het in eerste aanleg onder 1 bewezen verklaarde ontzet van het recht tot uitoefening van het beroep van statutair bestuurder voor de duur van vijf jaar.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting mondeling gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en onder 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en dat zij zal worden ontzet van het recht tot uitoefening van het beroep van statutair bestuurder voor de duur van vijf jaar.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de redelijke termijn is overschreden, dat er in hoger beroep nog veel onderzoek moest worden gedaan, dat verdachte erg te lijden heeft (gehad) onder de vervolging en er grote zorgen bestaan over de gevolgen die een eventuele detentie voor haar zal hebben.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan faillissementsfraude door, terwijl het faillissement dreigde, bijna € 200.000,- te onttrekken aan de boedel van een vennootschap. Verdachte heeft aldus de schuldeisers in het faillissement benadeeld en het vertrouwen in het handelsverkeer geschaad. Verdachte heeft zich bovendien gedurende meer dan twee jaar schuldig gemaakt aan het witwassen van in totaal een bedrag van meer dan € 250.000,-. Aldus heeft verdachte de integriteit van het financiële en economische verkeer geschonden. Het hof rekent haar beide feiten zwaar aan. Het hof heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten van het LOVS, waarin als oriëntatiepunt voor fraude met een benadelingsbedrag tussen € 125.000,- en € 250.000,- een gevangenisstraf voor de duur van negen tot twaalf maanden is opgenomen. Het hof heeft rekening gehouden met het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 augustus 2021, waaruit blijkt dat verdachte vóór de pleegdatum van de onderhavige feiten onherroepelijk voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Aangezien dit een veroordeling van meer dan tien jaar geleden betreft voor een in 2003 gepleegd feit, zal het hof dit niet in strafverzwarende zin meewegen bij de bepaling van de hoofdstraf, wel zal het hof daarmee rekening houden bij de op te leggen bijkomende straf. Verder blijkt uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie dat verdachte voor dat soortgelijke feit weliswaar is veroordeeld tot een taakstraf, maar niet dat deze taakstraf is verricht (of de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is bevolen), zodat het taakstrafverbod naar het oordeel van het hof niet van toepassing is. Het hof heeft verder rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die ter terechtzitting bij het hof zijn gebleken. Kort gezegd, is het hof gebleken dat verdachte er zwaar onder te lijden heeft dat haar al jarenlang een gevangenisstraf boven het hoofd hangt, dat zij en haar naasten vrezen voor de gevolgen die een eventuele detentie voor haar mentale gezondheid zal hebben en dat zij in de afgelopen jaren kleinkinderen heeft gekregen waar zij drie dagen per week op past, zodat een eventuele detentie ook grote gevolgen voor haar kinderen en kleinkinderen zal hebben. Mede omdat sprake is van feiten van bijna tien jaar geleden, ziet het hof in de persoonlijke omstandigheden van verdachte reden om, alhoewel in beginsel passend en geboden, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Gegeven het voorgaande is het hof van oordeel dat een taakstraf voor de duur van tweehonderd uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door honderd dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaar passend en geboden is.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn in hoger beroep met ruim drie en een half jaar is overschreden. Aangezien het hof bij de weging van de persoonlijke omstandigheden al heeft meegenomen dat sprake is van zeer oude feiten en aldus, indirect, dat de redelijke termijn is overschreden, volstaat het hof met de constatering dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden.
Verdachte heeft zich blijkens het haar betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 augustus 2021 eerder schuldig gemaakt aan ‘Bedrieglijk bankbreuk, begaan door een rechtspersoon, terwijl zij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging’. Om zoveel mogelijk te voorkomen dat verdachte zich opnieuw aan soortgelijke feiten schuldig zal maken, zal het hof verdachte overeenkomstig artikel 349 van het Wetboek van Strafrecht ontzetten van het recht tot uitoefening van het beroep van statutair bestuurder van een rechtspersoon voor de duur van vijf jaren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 28, 47, 57, 343, 349 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair eerste en tweede alternatief tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 primair eerste en tweede alternatief bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis.
Ontzet de verdachte van het recht tot uitoefening van het beroep van statutair bestuurder van een rechtspersoon voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Aldus gewezen door
mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter,
mr. J.A.W. Lensing en mr. S. Bek, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.W. Levelt-Iseger, griffier,
en op 29 oktober 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

12.Het als bijlage bij de in voetnoot 6 genoemde aangifte van mr. W. Ploeg, curator, gevoegde Openbare faillissementsverslag Nummer 1, pagina 4, los opgenomen voorafgaand aan het dossier.
18.Het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van de rechtbank op 13 januari 2016 inhoudende de verklaring van verdachte.
20.Het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van de rechtbank op 13 januari 2016 inhoudende de verklaring van verdachte
22.Het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van de rechtbank op 13 januari 2016 inhoudende de verklaring van verdachte
24.Het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van de rechtbank op 13 januari 2016 inhoudende de verklaring van verdachte.
25.Het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van de rechtbank op 13 januari 2016 inhoudende de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] als getuige en een geschrift, zijnde een bankafschrift rekening [bedrijf 2] , pag. 872.
40.Deskundigenbericht van B. Bruin, registeraccountant, pagina 16 (los in het dossier).
56.Een geschrift, zijnde een brief van medeverdachte [medeverdachte] , pagina 1567.