ECLI:NL:GHARL:2021:11234

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
Wahv 200.235.508/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. van Schuijlenburg
  • M. Arntz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van gegevensverwerking bij mobiele radarcontroles in het kader van verkeershandhaving

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De zaak betreft een verkeersboete die aan de betrokkene was opgelegd voor het overschrijden van de maximumsnelheid op autosnelwegen. De gemachtigde van de betrokkene, mr. C.M.J.E.P. Meerts, heeft in beroep diverse bezwaren ingediend tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, die de inleidende beschikking ongegrond had verklaard. De gemachtigde betoogde onder andere dat de kantonrechter niet voldoende had ingegaan op de motivering van de beslissing van het openbaar ministerie en dat er geen adequate wettelijke grondslag was voor de verwerking van persoonsgegevens bij de mobiele radarcontroles.

Het hof heeft de argumenten van de gemachtigde beoordeeld en vastgesteld dat de kantonrechter terecht had overwogen dat de beslissing van de officier van justitie deugdelijk was gemotiveerd. Het hof heeft ook geoordeeld dat de opslag en verwerking van gegevens bij mobiele radarcontroles geen schending van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) oplevert. De gemachtigde had niet aangetoond dat de wijze van gegevensverwerking in deze zaak afweek van eerdere rechtspraak waarin de rechtmatigheid van dergelijke controles was bevestigd.

Uiteindelijk heeft het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigd, met verbetering van gronden, en het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging tussen verkeersveiligheid en privacyrechten, maar bevestigt dat de huidige werkwijze van gegevensverwerking bij mobiele radarcontroles in overeenstemming is met de wet.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.235.508/01
CJIB-nummer
: 204065678
Uitspraak d.d.
: 7 december 2021
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Limburg van 8 februari 2018, betreffende

[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [woonplaats] .
De gemachtigde van de betrokkene is mr. C.M.J.E.P. Meerts, kantoorhoudende te Beegden.

Het tussenarrest

De inhoud van het tussenarrest van 18 september 2020 wordt hier overgenomen.

Het verdere procesverloop

De griffier van de rechtbank heeft het proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter van
14 december 2017 verstrekt. Een afschrift daarvan is aan partijen toegezonden.

De beoordeling

1. Een proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter is toegevoegd aan het dossier. Het verweer van de gemachtigde op dit punt slaagt dan ook niet.
2. De gemachtigde verzoekt het hof om aan de omstandigheid dat het openbaar ministerie geen verweerschrift heeft ingediend en de namens de betrokkene aangevoerde stellingen dus niet heeft weersproken het gevolg te verbinden dat de inleidende beschikking wordt vernietigd.
3. Het hof merkt hierover op dat de officier van justitie niet verplicht is om een verweerschrift in te dienen. De officier van justitie wordt uitgenodigd om ter zitting zijn standpunt toe te lichten. Dat is hier ook gebeurd. De officier van justitie heeft gepersisteerd bij zijn beslissing.
De advocaat-generaal kan een verweerschrift indienen (vgl. artikel 19, tweede lid, van de Wahv), maar geen rechtsregel verplicht hiertoe. Tot vernietiging van de inleidende beschikking, zoals de gemachtigde meent, leidt het uitblijven van een verweerschrift niet.
4. De gemachtigde heeft voorts bezwaar tegen een aantal overwegingen van de kantonrechter naar aanleiding van klachten van de gemachtigde over de beslissing van de officier van justitie.
5. Zo verwijst de kantonrechter naar een ondermandaatregeling maar is niet gebleken wie op het administratief beroep heeft beslist en of op deze persoon de mandaatregeling van toepassing is.
6. In zijn algemeenheid mag er van worden uitgegaan dat een namens de officier van justitie verzonden beslissing op een administratief beroep bevoegd is genomen. Dat kan slechts anders zijn wanneer blijkt van concrete feiten of omstandigheden die in een individuele zaak aan de bevoegdheid doen twijfelen. Van dergelijke feiten of omstandigheden is niet gebleken. Het enkel opwerpen van de vraag of de medewerker in de onderhavige zaak bevoegd was, is hiertoe niet voldoende (vgl. het arrest van het hof van 19 augustus 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2019:6666). De kantonrechter heeft dit verweer van de gemachtigde dan ook terecht verworpen.
7. Voorts voert de gemachtigde aan dat de kantonrechter de klacht over de motivering van de beslissing van de officier van justitie niet heeft behandeld en slechts op een enkel punt heeft afgewezen.
8. Het hof stelt vast dat de gemachtigde in beroep bij de kantonrechter weliswaar heeft geklaagd over schending van het motiveringsbeginsel door de officier van justitie, maar dat hij slechts in algemene bewoordingen heeft opgeworpen dat in de beslissing van de officier van justitie onvoldoende gemotiveerd is ingegaan op de aangevoerde gronden. Concreet heeft de gemachtigde slechts het bezwaar met betrekking tot de automatische vaststelling van de gedraging genoemd, waarover de officier van justitie zich niet heeft uitgelaten. Dit verweer mist feitelijke grondslag, de officier van justitie heeft zich hierover wel uitgelaten. De kantonrechter heeft in zijn beslissing overwogen dat de beslissing van de officier van justitie op dit punt deugdelijk is gemotiveerd en is daarmee op juiste wijze ingegaan op dit bezwaar. Het verweer treft geen doel.
9. Voorts klaagt de gemachtigde over de overweging van de kantonrechter dat hetgeen de gemachtigde had aangevoerd met betrekking tot de overige stukken geen bespreking meer behoeft, omdat de betreffende bescheiden op 25 oktober 2017 naar de gemachtigde zijn verzonden.
10. Het hof stelt vast dat de gemachtigde in zijn beroepschrift aan de kantonrechter aanvoert dat hij (wel) de foto en het zaakoverzicht heeft ontvangen. Voor zover de gemachtigde betoogt dat de kantonrechter heeft miskend dat de officier van justitie hem ook de andere, door de gemachtigde opgevraagde stukken had moeten toesturen, is dat niet juist. De overige stukken die de gemachtigde bij brief van 19 januari 2017 heeft opgesomd, betreffen immers geen op de zaak betrekking hebbende stukken (vgl. het arrest van het hof van 5 maart 2020, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2020:1946). Het hof gaat daarom ook aan deze klacht voorbij.
11. Verder wijst de gemachtigde erop dat de kantonrechter een aantal gronden met betrekking tot de beslissing van de officier van justitie helemaal niet heeft behandeld. De gemachtigde noemt hierbij hetgeen hij had aangevoerd over het (ontbreken) van bijlagen bij de beslissing van de officier van justitie en het verslag van de hoorzitting.
12. Het hof stelt vast dat de gemachtigde in zijn beroepschrift aan de kantonrechter slechts heeft gevraagd om het verslag van het horen en dat hij heeft opgemerkt dat de bijlage(n) bij de beslissing van de officier van justitie ontbreken. In aanmerking genomen dat de gemachtigde daarbij niet heeft vermeld tot welke consequentie(s) een en ander zou moeten leiden, mocht de kantonrechter hieraan voorbijgaan en zal het hof dit ook doen.
13. De bezwaren van de gemachtigde richten zich verder tegen de beslissing van de kantonrechter voor zover daarbij het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond is verklaard.
14. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij die inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 83,- voor: “Overschrijding maximum snelheid op autosnelwegen, met 11 km/h (verkeersbord A1)”. Deze gedraging zou zijn verricht op 28 december 2016 om 08.28 uur op de A73 Rechts, HMP 24.4 in Swalmen met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
15. De gemachtigde voert aan dat het dossier geen feitelijke grondslag biedt ten aanzien van de bebording. De gemachtigde merkt daarbij op dat niet alleen niet alleen de verrichte handeling moet zijn geconstateerd maar ook de geldende regel en de kenbaarheid daarvan.
16. Deze klacht treft ook geen doel. Het hof volstaat hier met de vaststelling dat uit het zaakoverzicht en de foto in het dossier volgt dat op de A73 rechts ter hoogte van hectometerpaal 20.07 met borden stond aangegeven dat ter plaatse een maximumsnelheid van 100 kilometer uur was toegestaan. Daarmee bevat het dossier dus, anders dan de gemachtigde betoogt, wel een grondslag voor de aanwezigheid van de bebording. Daarbij komt dat uit het zaakoverzicht en de foto ook blijkt dat sprake is van een mobiele snelheidscontrole door middel van radarapparatuur (Multaradar CT), waarbij de ambtenaar die de sanctie oplegt ter plaatse is, zodat er van mag worden uit gegaan dat de bebording voorafgaand aan de controle is gecontroleerd en correct is bevonden (vgl. het arrest van het hof van 28 februari 2020, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2020:1803, in rechtsoverweging 7) en niets is aangevoerd waaruit volgt dat hieraan moet worden getwijfeld.
17. Ook voert de gemachtigde aan dat sprake is van schending van het bepaalde in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), nu met de gehanteerde werkwijze van de onderhavige controle de privacy van de betrokkene of de bestuurder van het voertuig is geschonden, zonder een adequate (specifieke) wettelijke grondslag.
18. De door de gemachtigde aangevoerde bezwaren, erop neer komende dat oplegging van de sanctie zich niet verdraagt met artikel 8 van het EVRM, treffen geen doel. Het hof verwijst hiertoe naar zijn arrest van 20 oktober 2021, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2021:9905. Het hof heeft geen aanwijzingen (en de gemachtigde heeft dat ook niet gesteld) dat de wijze van verwerken en opslaan van de gegevens in een situatie als deze, waarin de meting is verricht door middel van een mobiele radar, in voor de beoordeling van het verweer relevante mate afwijkt van de wijze van opslag en verwerking van de gegevens in de situatie waarop voormeld arrest betrekking heeft, namelijk waarin de meting is verricht door middel van in een flitspaal gemonteerde radarapparatuur. Wel moet, onder verwijzing naar dit arrest, worden vastgesteld dat de beslissing van de kantonrechter, die ervan is uitgegaan dat geen sprake is geweest van een inbreuk op artikel 8, eerste lid, van het EVRM, niet deugdelijk is gemotiveerd. Dit gebrek leent zich voor verbetering van de gronden van de beslissing van de kantonrechter.
19. De bezwaren treffen geen doel. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter bevestigen, met verbetering van gronden.
20. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het verzoek om een proceskostenvergoeding worden afgewezen (vgl. de arresten van het hof van 28 april 2020 en 1 april 2021, vindplaatsen op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2020:3336 en 2021:1786).

De beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter, met verbetering van gronden;
wijst het verzoek om vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Arntz als griffier en op een openbare zitting uitgesproken.