Uitspraak
[appellant]
1.[geïntimeerde1]
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
3.Het oordeel van het hof
- of sprake is van giften van vader aan [appellant] ;
- of die giften moeten worden ingekort; en
- welk bedrag [appellant] vanwege die inkorting aan [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] moet vergoeden.
10 jaar na de overname zal vervreemden. Het betoog van [appellant] komt in de kern erop neer dat vader en hij de bedrijfsoverdracht met inbegrip van de overnamesom van € 1.490.387 fiscaalrechtelijk vorm hebben gegeven met toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit. Civielrechtelijk hebben zij het bedrijf overeenkomstig hun bedoeling overgedragen tegen een nog juist lonende exploitatie - dat is een overnamesom die nihil is door de kwijtscheldingen. De kwijtscheldingen zijn onderdeel van de vormgeving van de bedrijfsoverdracht en hebben plaatsgevonden vanwege het ontbreken van financieringscapaciteit.
30 december 2010 leidt het hof echter af dat vader en [appellant] ook echt een schenking bedoelden. Aan alle voorwaarden voor een schenking (verrijking, verarming en bevoordelingsbedoeling) is ook voldaan. [appellant] heeft ook aangifte gedaan van die schenking voor het schenkingsrecht en heeft daarbij een beroep gedaan op de genoemde bedrijfsopvolgingsfaciliteit. In de aangifte heeft hij overigens als waarde van de schenking niet € 1.490.387, maar € 1.475.513 opgegeven. Het zal zeker zo zijn dat vader en [appellant] voor ogen stond dat [appellant] het bedrijf tegen een nog juist lonende exploitatie kon overnemen en dat [appellant] niet in staat was enige overnamesom te betalen. Een middel om dat doel te bereiken was de kwijtschelding van de overnamesom, of om het in de woorden van [appellant] zelf te zeggen:
“De kwijtscheldingen zijn onderdeel van de vormgeving van de bedrijfsoverdracht, en hebben plaatsgevonden vanwege het ontbreken van financieringscapaciteit.”Dat alles maakt nog niet dat aan de kwijtschelding het karakter van een schenking ontbreekt en dat vader zich niet bewust was van de bevoordeling van [appellant] . In tegendeel, hij wilde die bevoordeling ook, juist met het oog op een voortzetting van het akkerbouwbedrijf tegen een nog lonende exploitatie.
30 december 2010 en de schenkingsverklaring van 5 januari 2011 leidt het hof (ook voor de woning) af dat vader en [appellant] ook echt een schenking bedoelden en dat dan ook aan alle voorwaarden voor een schenking (verrijking, verarming en bevoordelingsbedoeling) is voldaan. Het hof is dan ook van oordeel dat vaststaat dat ook de kwijtschelding door vader van de koopsom voor de woning aan [appellant] een schenking is. [appellant] heeft dat onvoldoende betwist. [appellant] heeft voor de woning hetzelfde aangevoerd als voor de overname van het bedrijfsvermogen. Op dit punt geldt wat het hof in 3.9 heeft overwogen voor de kwijtschelding van de overnamesom.
12 jaar en een pachtprijs van € 23.600 per jaar. In 2004 hebben vader en [appellant] , omdat zij het wenselijk achtten de tussen hen bestaande rechtsverhouding te actualiseren, de rechten en plichten over en weer in een nieuwe maatschapsovereenkomst vastgelegd. Zij hebben onder andere het volgende vastgelegd:
- Vader brengt in de maatschap de vruchten en inkomsten van het recht van pacht in.
- De maat die gebruik maakt van een recht op voortzetting van de onderneming van de maatschap heeft recht op overname of toedeling van de goederen die tot de maatschap behoren en de goederen die door de uittredende maat aan de maatschap zijn verpacht.
- De over te nemen of toe te delen goederen worden gesteld op de waarde in het economisch verkeer bij voortgezette bedrijfsuitoefening naar de feitelijke toestand en op het tijdstip van het einde van de maatschap.
“Vanwege de evident kenbare financiële gevolgen voor vader ten gevolge van het aangaan van het nieuwe maatschapscontract in combinatie met het verpachten van het land —ten opzichte van het ongewijzigd laten van de bestaande afspraken — vloeit voort dat het voor vader kenbaar moet zijn geweest dat hij daardoor zou verarmen waarmee ook de schenkingsbedoeling objectief komt vast te staan.”
€ 460,11
(23 november 2021) is € 42.642,17. Hij is verplicht deze waarde te vergoeden
“voor zover dit niet, alle omstandigheden in aanmerking genomen, onredelijk is.”(artikel 4:90 lid 1 BW). [appellant] heeft een beroep gedaan op deze uitzondering. Op hem rust de bewijslast van de stelling dat vergoeding van de waarde van het ingekorte deel van de giften, gelet op alle omstandigheden, onredelijk is.
“in het kader van de redelijkheid en billijkheid kan u ook goed uitkomen op dat het onredelijk zou zijn dat er nog door [appellant] betaald moet worden.”
4.De beslissing
3 maanden.
7 december 2021.