In deze zaak gaat het om de bepaling van de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) bij de registratie van een gebruikte auto met een schadeverleden. De belanghebbende, een particulier, had in Duitsland een Ford Tourneo Connect Compact gekocht, die bij de registratie in Nederland een naheffingsaanslag kreeg opgelegd door de Belastingdienst. De naheffingsaanslag was gebaseerd op een handelsinkoopwaarde die door de Inspecteur was vastgesteld na een taxatie, waarbij rekening was gehouden met de schade aan de auto. De belanghebbende was het niet eens met de hoogte van de naheffingsaanslag en stelde dat de handelsinkoopwaarde te hoog was vastgesteld, en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de schade en de leeftijd van de auto.
De rechtbank had eerder de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de naheffingsaanslag verlaagd. De Inspecteur ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Het Hof oordeelde dat de handelsinkoopwaarde van de auto, rekening houdend met de schade, correct was vastgesteld door de Inspecteur. Het Hof concludeerde dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen over de hoogte van de schade en dat de belastingrente correct was berekend. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en bevestigde de naheffingsaanslag, maar verlaagde deze tot een bedrag van € 1.041, rekening houdend met de reeds betaalde BPM. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste waardering van gebruikte voertuigen bij de BPM-heffing en de rol van taxaties in dit proces.