5.21Ten aanzien van de vraag of de voor vorenbedoelde uitgaven gevraagde machtigingen verleend moeten worden overweegt het hof als volgt. Artikel 1:441 BW bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende:
1. Tijdens het bewind vertegenwoordigt de bewindvoerder bij de vervulling van zijn taak de rechthebbende in en buiten rechte. De bewindvoerder draagt zorg voor een doelmatige belegging van het vermogen van de rechthebbende, voor zover dit onder het bewind staat en niet besteed behoort te worden voor een voldoende verzorging van de rechthebbende. De bewindvoerder kan voorts voor de rechthebbende alle handelingen verrichten die aan een goed bewind bijdragen.
2. Hij behoeft echter toestemming van de rechthebbende of, indien deze daartoe niet in staat of weigerachtig is, machtiging van de kantonrechter voor de volgende handelingen:
a. beschikken en aangaan van overeenkomsten tot beschikking over een onder het bewind staand goed, tenzij de handeling als een gewone beheersdaad kan worden beschouwd of krachtens rechterlijk bevel geschiedt;
b. een making of gift waaraan lasten of voorwaarden zijn verbonden, aannemen;
c. geld lenen of de rechthebbende als borg of hoofdelijke medeschuldenaar verbinden;
d. overeenkomen dat een boedel, waartoe de rechthebbende gerechtigd is, voor een bepaalde tijd onverdeeld wordt gelaten;
e. het aangaan, buiten het geval van artikel 30k, lid 1, onder c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, van een overeenkomst tot het beëindigen van een geschil, tenzij het voorwerp van het geschil een waarde van € 700,- niet te boven gaat;
f. andere bij de instelling van het bewind of nadien aangewezen handelingen.
3. De kantonrechter kan ook aan de bewindvoerder een doorlopende machtiging met zodanige voorwaarden als hij geraden acht, verlenen om handelingen als in het vorige lid bedoeld te verrichten en een verleende machtiging te allen tijde wijzigen of intrekken.
Voorts wordt in de ten tijde van de uitgaven geldende Aanbevelingen meerderjarigenbewind van het LOVCK (versie 21 januari 2014, versie 8 juni 2015, versie 15 december 2015 en versie 10 april 2017, alle versies hierna tezamen genoemd: de Aanbevelingen) bepaald dat voor incidentele niet-beheersmatige uitgaven tot € 1.500,- per jaar door de bewindvoerder geen machtiging hoeft te worden gevraagd, tenzij de kantonrechter anders bepaalt. Onder uitgaven wordt uitdrukkelijk niet verstaan het uitlenen of schenken van geld.
Ten aanzien van schenkingen bepalen de Aanbevelingen in onderdeel D:
“1. Schenken is een beschikkingsdaad en dus geen gewone beheersdaad waartoe de bewindvoerder met uitsluiting van de rechthebbende bevoegd is (artikel 1:438, eerste lid, BW). Beschikken mag de rechthebbende zelf met medewerking van de bewindvoerder of, als die bewindvoerder weigert, met vervangende machtiging van de kantonrechter (artikel 1:438, tweede lid, BW). Hier gaat het dus om een door de rechthebbende gewenste schenking. Vaak is het verzoek tot machtiging voor schenkingen echter afkomstig van de bewindvoerder, namelijk in de situatie dat de rechthebbende niet meer in staat is zijn wil te bepalen. Het dan veelgehoorde argument is dat schenking een daad van goed vermogensbeheer is omdat de begiftigden zich successierecht besparen, behoort voor de kantonrechter geen goed argument te zijn omdat hij moet toezien op de belangen van de rechthebbende en niet die van mensen die zich diens erfgenaam wanen.
2. Voor het geven van de gebruikelijke verjaars- en sinterklaascadeautjes is geen machtiging vereist.
3. Een door de bewindvoerder ingediend verzoek om te worden gemachtigd tot het doen van een schenking namens een rechthebbende die zijn wil niet kan bepalen, zal als hoofdregel worden afgewezen indien er geen schenkingstraditie wordt aangetoond. (…)”
In de versie 10 april 2017 van de Aanbevelingen wordt aan onderdeel D toegevoegd:
“10. (…) Indien de betrokkene in staat is om toestemming te geven voor handelingen als
hiervoor omschreven, dient de bewindvoerder bewijs van de toestemmingen
voor concrete handelingen in het dossier te bewaren, zodat die naar aanleiding
van de rekening en verantwoording kunnen worden overgelegd.”
Machtigingsverzoek 1: de vakantie