ECLI:NL:GHARL:2021:2551

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 maart 2021
Publicatiedatum
17 maart 2021
Zaaknummer
20/00392
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak in de gemeente Noordoostpolder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 maart 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 9 januari 2020. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van de onroerende zaak gelegen aan [a-straat] 7-2 te [Z]. De heffingsambtenaar van de gemeente Noordoostpolder had de waarde vastgesteld op € 367.000 per waardepeildatum 1 januari 2018, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting van € 537,28. Belanghebbende was het niet eens met deze vaststelling en heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door de heffingsambtenaar werd afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting op 4 februari 2021 heeft belanghebbende, die zelf WOZ-taxateur is, zijn standpunt toegelicht en een taxatierapport overgelegd waarin hij de waarde van de onroerende zaak op € 246.000 heeft vastgesteld. De heffingsambtenaar verdedigde de oorspronkelijke waarde van € 367.000, maar het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs had geleverd voor de vastgestelde waarde. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat de waarde niet te hoog was vastgesteld, en dat de door belanghebbende voorgestane waarde ook niet voldoende onderbouwd was. Uiteindelijk heeft het Hof de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 325.000.

Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd, de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd, en de WOZ-waarde verlaagd. Tevens is de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 20/00392
uitspraakdatum: 16 maart 2021
Uitspraak van de eerste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 9 januari 2020, nummer UTR 19/2441, ECLI:NL:RBMNE:2020:209, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
de gemeente Noordoostpolder(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 7-2 te [Z] , per waardepeildatum 1 januari 2018 en voor het jaar 2019 vastgesteld op € 367.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op € 537,28.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De heffingsambtenaar heeft een conclusie van dupliek ingezonden. Belanghebbende heeft diverse nadere stukken ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting (digitaal) heeft plaatsgevonden op 4 februari 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [A] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [B] (taxateur). Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. Het betreft een in 1956 gebouwde vrijstaande woonboerderij met bijgebouwen. De inhoud van de woning bedraagt 936 m³ en het perceel is 7.666 m² groot. Van het perceel is 4.230 m² als cultuurgrond aangemerkt die bij de waardering buiten beschouwing is gelaten. Het te waarderen perceel is derhalve 3.436 m² groot.
2.2.
In de directe nabijheid, op 138 meter ten zuid-oosten van de onroerende zaak, staat een windmolen.
2.3.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 9 februari 2019 de WOZ-waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2018 en voor het jaar 2019 vastgesteld op € 367.000. Belanghebbende heeft daartegen pro forma bezwaar ingediend. Belanghebbende heeft op 27 maart 2019 Kosteloosbezwaar.nl (hierna: de gemachtigde) gemachtigd om de bezwaarprocedure namens hem te voeren. Op 4 maart 2019 heeft de gemachtigde het bezwaar gemotiveerd. In het gemotiveerde bezwaarschrift verzoekt de gemachtigde de heffingsambtenaar hem telefonisch te horen indien deze voornemens is het bezwaar geheel of gedeeltelijk af te wijzen.
2.4.
Bij uitspraak op bezwaar van 16 mei 2019 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard. In de uitspraak op bezwaar is onder meer op genomen:
“Hoorzitting
Op uw verzoek heeft er op 14 mei 2019 een telefonische hoorzitting plaatsgevonden.
Hieraan namen deel de heer [C] en mevrouw [D] namens de gemeente Noordoostpolder en de heer [E] namens uw bedrijf. De heer [E] heeft één aanvulling op het bezwaarschrift en noemt het verkoopcijfers aan de [b-straat] 6 in [F] . Dit pand heeft een inhoud van 1.200 m3 en is verkocht voor € 365.000,-.”
2.5.
De gemachtigde heeft na de bezwaarfase geen rechtsbijstand meer verleend. Belanghebbende heeft zelf een beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

3.Geschil

In geschil is of de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak te hoog heeft vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de heffingsambtenaar ontkennend. Belanghebbende staat een WOZ-waarde voor van € 246.000.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wet WOZ wordt aan een onroerende zaak een waarde toegekend. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt deze waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer, ofwel de prijs, die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.
4.2.
De bewijslast dat de aan de onroerende zaak toegekende waarde niet te hoog is, ligt, na de betwisting daarvan door belanghebbende, bij de heffingsambtenaar. Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde wijst de heffingsambtenaar op de door hem ingebrachte taxatiematrix, waarin de waarde van de onroerende zaak is getaxeerd op € 367.000. De taxateur, [B] , heeft deze waarde bepaald aan de hand van de rondom de waardepeildatum gerealiseerde verkopen van vier in het buitengebied van de Noordoostpolder gelegen woonboerderijen. In een taxatiematrix is dit als volgt weergegeven:
Object
Bouwjaar
Inhoud
(m³)
Waarde
per m³
(€)
Waarde inhoud
(€)
Per-ceel
(m²)
Waarde perceel
(€)
Bijgebouwen
(m²)
Waarde bijgebouwen
(€)
Aftrek (€)
Waarde
(afgerond)
(€)
Koopsom en datum
(€)
[a-straat] 7-2 te [Z]
1956
936
234
219.024
3436
171.36
640
18.09
Windturbine 10%
-/- 40.836
367
[c-straat] 19 te [F]
1954
790
268
211.72
7190
208.9
767
49.501
470.121
€ 470.000
(14-02-2018)
[d-straat] 20 te Marknesse
1954
640
278
177.92
6850
205.5
240
49.2
432.62
€ 432.500
28-11-2017
[e-straat] 29 te [F]
1954
860
308
264.88
6785
204.85
317
43.111
512.841
€ 512.500
20-12-2017
[f-straat] 3 te [G]
1954
478
326
155.828
6686
203.86
523
76.292
Windturbine
(2,5%)
-/- 10.899
425.081
425
(30-11-2018)
4.3.
Belanghebbende brengt hiertegen in dat de heffingsambtenaar ongeschikte vergelijkingspanden heeft gebruikt, omdat deze objecten – behoudens [f-straat] 3 – niet in de nabijheid van een windmolen zijn gelegen. De waardedruk van de windmolen van 10%, waarmee de heffingsambtenaar rekening heeft gehouden, is volgens belanghebbende niet uit de vergelijkingsobjecten af te leiden en is bovendien gelet op de specifieke omstandigheden (windrichting, slagschaduw) onvoldoende.
4.4.
Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de beschikte waarde op de waardepeildatum niet te hoog is vastgesteld. Allereerst kon de heffingsambtenaar ter zitting van het Hof desgevraagd niet verklaren hoe de verkoopcijfers van de vergelijkingsobjecten zijn herleid tot de waardepeildatum. Voorts kon de heffingsambtenaar ter zitting niet eenduidig de kenmerken van de windmolen benoemen. Zo stelde de heffingsambtenaar - tegenover de verklaring van belanghebbende dat de ashoogte 80 à 90 meter bedroeg - wisselend dat de ashoogte 35 danwel 55 meter bedroeg. Hij wees erop dat de kenmerken van windmolens met een vermogen van 650 kilowatt per uur - zoals de onderhavige windmolen - aan elkaar gelijk zijn, echter zonder dat hij daarvan specifieke gegevens kon verstrekken. Het geluidsniveau van deze specifieke windmolen is niet gemeten. De enkele verklaring van de heffingsambtenaar dat - in relatie tot [f-straat] 3 - de onroerende zaak ten opzichte van de windmolen ongunstiger is gelegen vanwege de geluidsoverlast door de windrichting, alsmede vanwege de slagschaduw als de zon schijnt, is onvoldoende onderbouwing voor de gestelde waardedruk van 10%. De heffingsambtenaar heeft voorts geen gegevens verstrekt van de kenmerken van de windmolen nabij het object aan [f-straat] 3, zodat uit een vergelijking niet valt op te maken wat het verschil in waardedruk zou moeten zijn. Anders dan de Rechtbank, acht het Hof de verklaring van de heffingsambtenaar dat met de binnen de gemeente gehanteerde hoogst mogelijke aftrek van 10% rekening is gehouden, onvoldoende om de waardedruk van een individueel object – de onroerende zaak – te onderbouwen. Dat de windmolen binnen afzienbare termijn zal verdwijnen, zoals de Rechtbank naar aanleiding van een verklaring van de heffingsambtenaar heeft verondersteld, is door belanghebbende in hoger beroep bestreden. De heffingsambtenaar heeft in hoger beroep hiervan geen nadere gegevens verstrekt, zodat met het verdwijnen van de windmolen geen rekening kan worden gehouden bij de vaststelling van de waarde.
4.5.
Nu de heffingsambtenaar de beschikte waarde niet aannemelijk heeft gemaakt, zal het Hof beoordelen of belanghebbende de door hem voorgestane waarde voldoende heeft onderbouwd. Belanghebbende is werkzaam als WOZ-taxateur. Hij heeft ter onderbouwing van zijn standpunt een door hemzelf opgesteld taxatierapport overgelegd. In het taxatierapport is de onroerende zaak naar de waardepeildatum 1 januari 2018 gewaardeerd op € 246.000. Belanghebbende heeft de door hem getaxeerde waarde bepaald door te vergelijken met de verkopen van de woonboerderijen [g-straat] 17 te [F] op 11 juli 2016, [h-straat] 14 te [H] op 15 augustus 2016 en - net als de heffingsambtenaar - [f-straat] 3 te [G] op 30 november 2018. Voorts heeft belanghebbende gewezen op de transactie van [i-straat] 10 te [I] op 3 november 2014.
4.6.
Het Hof is van oordeel dat belanghebbende de door hem bepleite waarde evenmin aannemelijk heeft gemaakt. Belanghebbendes verklaring ter zitting over de wijze waarop hij het afnemend grensnut per kubieke meter heeft bepaald – de waarde per kubieke meter neemt daarbij rechtevenredig af naarmate het aantal kubieke meters van een object toeneemt –, is naar het oordeel van het Hof geen juiste wijze om de waarde per kubieke meter van de onroerende zaak te bepalen. Daarnaast heeft belanghebbende niet duidelijk kunnen maken waarop de door hem gestelde waardedruk vanwege de aanwezigheid van de windmolen van 25% is gebaseerd.
4.7.
Nu geen van beide partijen erin is geslaagd de door hen voorgestane waarden aannemelijk te maken, stelt het Hof de waarde van de onroerende zaak met weging van al hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd in goede justitie vast op € 325.000.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht bij de Rechtbank en het Hof te vergoeden.
Het Hof ziet voorts aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken. Niet in geschil is dat een no cure no pay bureau gemachtigd was aan belanghebbende rechtsbijstand te verlenen in de bezwaarfase. De gemachtigde heeft het bezwaar gemotiveerd en een telefonisch hoorgesprek gevoerd.
Aan toekenning van een vergoeding van kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand staat niet in de weg dat die bijstand is verleend op basis van no cure no pay (zie HR 7 oktober 2011, nr. 10/05199, ECLI:NL:HR:2011:BT6841). Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof verklaard dat hij met de gemachtigde heeft afgesproken dat hij na de bezwaarfase zelf – zonder rechtsbijstand – de procedure in (hoger) beroep zou voortzetten en dat wanneer het (hoger) beroep gegrond zou worden verklaard en de uitspraak op bezwaar zou worden vernietigd, hij alsnog een vergoeding zou betalen aan de gemachtigde voor de tijdens de bezwaarfase verleende rechtsbijstand. Het Hof ziet, anders dan de heffingsambtenaar, geen aanleiding aan het bestaan danwel de uitvoering van deze afspraak te twijfelen. Voorzover de heffingsambtenaar verder heeft bedoeld te stellen dat het telefonisch horen niet kan worden aangemerkt als het verschijnen ter hoorzitting en daarmee niet voor een proceskostenvergoeding in aanmerking komt, wijst het Hof op het volgende. Uit de onder 2.3 en 2.4 opgenomen feiten concludeert het Hof dat in het onderhavige geval het telefonisch horen van de gemachtigde zich materieel niet van een hoorzitting onderscheidt (vgl. HR 1 juni 2012, nr. 11/04661, ECLI:NL:HR:2012:BW7081). Dit brengt mee dat een kostenvergoeding voor het hoorgesprek dient te volgen.
In een op 12 januari 2021 bij het Hof binnengekomen formulier proceskostenvergoeding verzoekt belanghebbende om een vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, in verband met een beroepschrift. Gelet op zijn verklaring ter zitting van het Hof, dat zijn gemachtigde na de bezwaarfase geen proceshandelingen meer heeft verricht en dit voorts ook niet uit het dossier is op te maken, is er geen aanleiding voor een vergoeding van kosten van rechtsbijstand in de beroepsfase.
Belanghebbende heeft voorts verzocht om een vergoeding van het door hem ingebrachte taxatierapport. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende hierover verklaard dat hij samen met een makelaar transactiegegevens heeft bekeken en dat belanghebbende deze gegevens vervolgens zelf in een matrix heeft verwerkt. Het Hof ziet hierin geen aanleiding voor een kostenvergoeding.
Tot slot heeft belanghebbende verzocht om een vergoeding van reis- en verblijfkosten en van verletkosten betreffende het hoger beroep. De heffingsambtenaar heeft hiertegen niets ingebracht. Het Hof stelt de reis- en verblijfkosten overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 55 (openbaar vervoer retour [Z] -Arnhem op basis van tweede klas) en de verletkosten overeenkomstig het verzoek van belanghebbende op 3 uren à € 53 = € 159.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 530 voor de kosten in de bezwaarfase (2 punten (bezwaarschrift en hoorzitting)  wegingsfactor 1  € 265) en € 214 voor het hoger beroep (€ 55 + € 159).

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– vernietigt de uitspraken van de heffingsambtenaar,
– vermindert de WOZ-waarde tot € 325.000,
– vermindert de aanslag OZB dienovereenkomstig,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 744,
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 47 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 131 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2021.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De raadsheer,
(M.G.J.M. van Kempen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 16 maart 2021.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.