In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 maart 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 9 januari 2020. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van de onroerende zaak gelegen aan [a-straat] 7-2 te [Z]. De heffingsambtenaar van de gemeente Noordoostpolder had de waarde vastgesteld op € 367.000 per waardepeildatum 1 januari 2018, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting van € 537,28. Belanghebbende was het niet eens met deze vaststelling en heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door de heffingsambtenaar werd afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 4 februari 2021 heeft belanghebbende, die zelf WOZ-taxateur is, zijn standpunt toegelicht en een taxatierapport overgelegd waarin hij de waarde van de onroerende zaak op € 246.000 heeft vastgesteld. De heffingsambtenaar verdedigde de oorspronkelijke waarde van € 367.000, maar het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs had geleverd voor de vastgestelde waarde. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat de waarde niet te hoog was vastgesteld, en dat de door belanghebbende voorgestane waarde ook niet voldoende onderbouwd was. Uiteindelijk heeft het Hof de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 325.000.
Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd, de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd, en de WOZ-waarde verlaagd. Tevens is de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende.