Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant],
DGVV,
1.Het geding bij de kantonrechter
2.Het geding in hoger beroep
3.Waar het in deze zaak over gaat
4.De feiten en de procedure bij de kantonrechter
DGVV heeft die vorderingen betwist en (op 12 februari 2019) een tegenvordering ingesteld tegen [appellant] . Volgens DGVV had [appellant] over de periode van 2010 tot en met 2016 juist te weinig aan premies betaald en is hij aan DGVV per saldo nog € 8.618,79 verschuldigd. Volgens [appellant] is die vordering echter verjaard.
[B] . In die procedure ging het aanvankelijk over een huurverhouding, maar DGVV heeft haar vordering tegen [appellant] nog vermeerderd met de vordering aan te weinig betaalde premies waar ook deze zaak over gaat. In een vonnis van 13 juni 2017 heeft de kantonrechter die vordering afgewezen, zonder te zijn toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling daarvan. Van dat vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
5.De omvang van het hoger beroep en de vordering van [appellant]
6.De motivering van de beslissing in hoger beroep
DGVV heeft de brief in eerste aanleg overgelegd als productie bij haar akte van 14 mei 2019. Op (onder meer) die productie heeft [appellant] gereageerd in een akte van 28 mei 2019. In die akte heeft [appellant] niet betwist dat hij die brief heeft ontvangen, maar is hij integendeel ingegaan op de betekenis daarvan. (De advocaat van) [appellant] heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij zich heeft vergist omdat aan andere klanten van DGVV die hij heeft bijgestaan, waaronder de vader van [appellant] , wel dergelijke brieven zijn verstuurd. Die verklaring overtuigt echter niet. Daar komt bij dat DGVV er in haar memorie van antwoord verder nog op heeft gewezen dat (de advocaat van) [appellant] in een e-mail van
De vordering bestaat dus uit de gecumuleerde pro resto nog verschuldigde bedragen per jaar.
Daarmee is geen sprake van een rekening-courant verhouding als bedoeld in artikel 6:140 BW. Bovendien is daarvoor ook noodzakelijk dat de rekening jaarlijks wordt afgesloten en dat het op dat moment verschuldigde saldo aan de wederpartij wordt meegedeeld. [appellant] heeft gemotiveerd bestreden dat er door DGVV jaarlijkse overzichten werden opgemaakt die aan hem werden meegedeeld. Die betwisting is door DGVV niet weerlegd. Enkel de omstandigheid dat de gemeenschappelijke boekhouder, de heer [C] , met de saldi bekend zou zijn is daarvoor niet toereikend.
Het beroep van DGVV op de bijzondere verjaringsregels die op grond van artikel 6:140 BW gelden voor rekening-courantverhoudingen, gaat dus niet op.
7.De beslissing
- veroordeelt [appellant] tot betaling aan DGVV van € 1.253,89, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover van 12 februari 2019 tot 16 september 2019;
- verstaat dat [appellant] op 16 september 2019 reeds heeft voldaan aan deze veroordeling;