In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door de besloten vennootschap Internationaal Transportbedrijf B.V. tegen vier chauffeurs, die als eisers zijn opgetreden. De chauffeurs vorderden onder meer dat zij weer zouden worden toegelaten tot hun gebruikelijke werk, waarover zij overwerktoeslagen ontvingen. De voorzieningenrechter had in eerste aanleg de vorderingen van de chauffeurs toegewezen, waarbij de appellante werd veroordeeld om hen binnen 24 uur na betekening van het vonnis toe te laten tot het werk en hen achterstallige betalingen te doen. De appellante, die in eerste aanleg als gedaagde was opgetreden, heeft in hoger beroep de beslissing van de voorzieningenrechter bestreden, maar het hof oordeelt dat er sprake is van een spoedeisend belang, gezien de aard van de loonvorderingen. Het hof heeft de argumenten van de appellante niet overtuigend geacht en heeft de beslissing van de voorzieningenrechter bekrachtigd. Het hof heeft vastgesteld dat de chauffeurs onterecht onder druk zijn gezet door hen minder werk te geven, wat in strijd is met goed werkgeverschap. De appellante is veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn begroot op een bedrag van € 2.552,-. Het arrest is uitgesproken op 22 juni 2021.