In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 oktober 2019, waarin de rechtbank het beroep van belanghebbende gegrond verklaarde. Belanghebbende had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) ontvangen, die hij betwistte. De Inspecteur had de naheffingsaanslag vernietigd, maar belanghebbende ging in beroep tegen de uitspraak van de rechtbank, die hem een proceskostenvergoeding en een vergoeding voor immateriële schade toekende. Het Hof oordeelt dat de hoorplicht niet is geschonden, omdat de Inspecteur de naheffingsaanslag had vernietigd en daarmee aan de bezwaren van belanghebbende tegemoet was gekomen. Het Hof behandelt ook de aanspraak van belanghebbende op rentevergoeding over de onverschuldigd betaalde BPM en concludeert dat het recht op vergoeding van rente niet automatisch voortvloeit uit het Unierecht. Het Hof bevestigt dat de Inspecteur de belastingrente correct heeft vergoed en dat belanghebbende zich voor invorderingsrente tot de ontvanger moet wenden. Verder oordeelt het Hof dat de hoogte van het griffierecht geen onoverkomelijk obstakel vormt voor de toegang tot de rechter. Het verzoek van belanghebbende om vergoeding van immateriële schade wordt afgewezen, omdat de termijn voor het hoger beroep niet is overschreden. Uiteindelijk wordt het hoger beroep ongegrond verklaard en ziet het Hof geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.