De beoordeling
1. De gemachtigde stelt zich op het standpunt dat de kantonrechter de regels inzake de stelplicht en de bewijslastverdeling heeft miskend door de officier van justitie niet op te dragen nadere informatie in het geding te brengen ten aanzien van door de betrokkene in administratief beroep opgeworpen geschilpunten die slechts kunnen worden beslecht indien eerst over die informatie kan worden beschikt. Het betreft in casu alle documenten die zien op de bevoegdheid, bekwaamheid en betrouwbaarheid van de ambtenaar, alsook de betrouwbaarheid van het gebruikte meetmiddel. De bedoelde documenten kunnen niet in het kader van een Wob-procedure bij de daarvoor geëigende instanties worden opgevraagd.
2. Het is vaste rechtspraak van het hof dat de officier van justitie op grond van artikel 7:18, vierde lid, van de Awb in de fase van het administratief beroep is gehouden op verzoek aan de indiener van het beroepschrift de op de zaak betrekking hebbende stukken te verstrekken. Het gaat daarbij om:
1. stukken waarin de voor de sanctieoplegging relevante gegevens zijn vermeld en de stukken die
de ambtenaar bij het opleggen van de sanctie heeft gebruikt (vgl. het arrest van het hof van 2 februari 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:1050); 2) stukken die de officier van justitie in verband met het tegen de opgelegde sanctie gevoerde verweer heeft opgevraagd, alvorens op het administratief beroep te beslissen (vgl. het arrest van het hof van
3) stukken die informatie bevatten over voor de zaak relevante aspecten waarover redelijkerwijs twijfel bestaat (vgl. het arrest van het hof van 25 april 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:3187). 3. Het hof stelt voorop dat de gemachtigde in het beroepschrift terecht stelt dat de gevraagde documenten geen op de zaak betrekking hebbende stukken betreffen als bedoeld in de eerste twee categorieën. In het betoog van de gemachtigde in de sleutel geplaatst van de laatste categorie, inhoudende dat het hof, door te verlangen dat eerst twijfel moet worden gezaaid over voor de zaak relevante aspecten voordat dienaangaande informatie aan het dossier moet worden toegevoegd, de rechtzoekende feitelijk de mogelijkheid ontneemt om in rechte op te komen tegen in de zaak relevante aspecten en de overheid faciliteert om zijn handelen buiten het bereik van de burger te houden, ziet het hof geen aanleiding voor een andere uitleg van het begrip "op de zaak betrekking hebbende stukken". De door het hof in vaste jurisprudentie gegeven uitleg van dit begrip vormt een redelijke bewijslastverdeling tussen overheid en rechtzoekende die de rechtzoekende voldoende mogelijkheid biedt om de juistheid van de sanctieoplegging te controleren en te betwisten.
4. De gemachtigde stelt zich verder op het standpunt dat hij feiten en omstandigheden heeft aangevoerd, die twijfel zaaien over de bevoegdheid, bekwaamheid en betrouwbaarheid van de ambtenaar. De kantonrechter is ten onrechte aan deze gronden voorbijgegaan. De gemachtigde heeft een akte van beëdiging van 27 augustus 2014 van de betrokken ambtenaar overgelegd, waaruit blijkt dat deze is afgegeven op grond van de categorale beschikking “Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar CJIB 2013 van 1 augustus 2013, nr. BOACAT 2013/045”. Op grond van artikel 2 van dit besluit zijn personen werkzaam in de functie van medewerker verwerken en behandelen en in de functie van medewerker behandelen en ontwikkelen in dienst van het CJIB aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar. Uit het benoemings-/wijzigingsbesluit van 8 juli 2002 van de betrokken ambtenaar blijkt echter dat deze ambtenaar per 1 juni 2002 is benoemd in de functie van medewerker End User Services, zodat de akte geen dekking biedt voor deze medewerker, aldus de gemachtigde. Voorts is het door het CJIB gepubliceerde Boa-getuigschrift zodanig geanonimiseerd dat dit niet te relateren is aan deze ambtenaar, terwijl het CJIB geen Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) van deze ambtenaar openbaar heeft gemaakt.
5. Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wahv, zijn daartoe aangewezen ambtenaren bevoegd om voor gedragingen die door henzelf of, zoals hier, op geautomatiseerde wijze zijn vastgesteld een administratieve sanctie op te leggen. Zoals het hof heeft geoordeeld in het arrest van 23 december 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:11084) is het bestaan van de bevoegdheid van de betreffende ambtenaar ten tijde van het vaststellen van de gedraging het uitgangspunt. Dit is slechts anders indien hetgeen wordt aangevoerd gerede twijfel doet ontstaan omtrent de bevoegdheid van de ambtenaar. De enkele betwisting van die bevoegdheid, dan wel het in meer algemene zin aan de orde stellen daarvan door het stellen van vragen of het doen van suggesties, doet een dergelijke twijfel niet ontstaan. Dat de door de gemachtigde op de website van het CJIB gevonden stukken deels zijn geanonimiseerd en dat de VOG niet is gepubliceerd, vormt evenmin aanleiding te twijfelen aan de bevoegdheid van de ambtenaar. Datzelfde geldt voor de door de gemachtigde aangevoerde punten met betrekking tot de akte van beëdiging. Dat uit een ouder stuk blijkt dat de ambtenaar eerder een andere functie heeft gehad, doet een dergelijk twijfel in ieder geval niet ontstaan. 6. Hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd leidt derhalve niet tot twijfel aan voor de zaak relevante aspecten. Daaromtrent behoeft geen informatie aan het dossier te worden toegevoegd. De kantonrechter heeft in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen toereikend gereageerd op het verweer van de gemachtigde omtrent de bevoegdheid van de betrokken ambtenaar. De klacht faalt.
7. De gemachtigde stelt verder dat hij voldoende twijfel heeft gezaaid ten aanzien van de betrouwbaarheid van het hier gebezigde handhavingsmiddel. De gemachtigde voert daartoe aan dat ten aanzien van het handhavingsmiddel niet is gehandeld conform de vereisten van de Concept voorschriften meetmiddelen politie (hierna: CVMP). Weliswaar heeft de kantonrechter terecht overwogen dat een meetmiddel dat wordt gebruikt voor roodlichtnegatie op grond van de Regeling meetmiddelen politie niet jaarlijks hoeft te worden onderworpen aan een ijking, maar dat ligt in dit geval anders omdat het betreffende handhavingsmiddel gecombineerd wordt ingezet, namelijk mede ten behoeve van het vaststellen van overtredingen van de maximumsnelheid. Dat laatste betekent dat aan de verschillende voorschriften van de CVMP dient te zijn voldaan, aldus de gemachtigde. Daaraan wordt in dit geval om meerdere redenen aan getwijfeld en dat klemt te meer nu de betrokkene stelt dat hij een geel licht is gepasseerd.
8. Aan de betrokkene is een sanctie opgelegd van € 230,- voor: “niet stoppen voor rood licht: driekleurig verkeerslicht”. Deze gedraging zou zijn verricht op 16 augustus 2018 om 15:46 uur op de Waterlandlaan (kruising Gorslaan) in Purmerend met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
Aangezien de gedraging is vastgesteld met behulp van roodlichtapparatuur en dergelijke apparatuur niet hoeft te worden geijkt (vgl. het arrest van het hof van 15 mei 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:4021), behoeft al hetgeen de gemachtigde met betrekking tot de ijking van het gebruikte handhavingsmiddel heeft aangevoerd, geen bespreking. Dat de ter plaatse aanwezige apparatuur tevens gebruikt wordt om snelheidsovertredingen vast te leggen, maakt dat niet anders. 9. Hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd leidt derhalve niet tot twijfel aan voor de zaak relevante aspecten. Daaromtrent behoeft geen informatie aan het dossier te worden toegevoegd. De kantonrechter heeft toereikend gereageerd op het betoog omtrent de betrouwbaarheid van het handhavingsmiddel en terecht geconcludeerd dat dit geen aanleiding vormt voor twijfel aan de juistheid van de foto's in het dossier waaruit blijkt dat het voertuig van de betrokkene het verkeerslicht is gepasseerd terwijl het verkeerslicht rood licht uitstraalde, zodat de gedraging kan worden vastgesteld.
10. De verweren treffen geen doel. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter bevestigen.
11. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het verzoek om een proceskostenvergoeding worden afgewezen (vgl. de arresten van het hof van 28 april 2020 en 1 april 2021, vindplaatsen op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2020:3336 en 2021:1786). In hetgeen de gemachtigde in dit verband heeft aangevoerd ziet het hof geen aanleiding om terug te komen op het oordeel zoals in deze arresten verwoord.