ECLI:NL:GHARL:2021:8435

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
6 september 2021
Zaaknummer
20/00738
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waardevaststelling van een woning en de hoorplicht in de bezwaarfase

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Huizen tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 15 juni 2020. De rechtbank had de waarde van de onroerende zaak aan de [adres1] 23 te [woonplaats] vastgesteld op € 268.000, na een eerdere vaststelling van € 279.000. Belanghebbenden, de erven van de eigenaar, hebben incidenteel hoger beroep ingesteld, waarbij zij de waarde van de woning te hoog achten. De heffingsambtenaar heeft de waarde vastgesteld op € 279.000 per waardepeildatum 1 januari 2018. De rechtbank heeft de hoorplicht geschonden door belanghebbenden niet te horen tijdens de bezwaarfase, wat heeft geleid tot de vernietiging van de uitspraak van de heffingsambtenaar. Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet voldoende heeft aangetoond dat de uitnodigingsbrief voor de hoorzitting is verzonden. Het Hof heeft de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbenden, die in totaal op € 1.855,50 zijn vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd en bevestigd, waarbij de heffingsambtenaar in het ongelijk is gesteld met betrekking tot de hoorplicht en de proceskostenvergoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 20/00738
uitspraakdatum: 7 september 2021
Uitspraak van de negende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Huizen(hierna: de heffingsambtenaar)
en het incidentele hoger beroep van
de erven van [belanghebbenden]te
[woonplaats](hierna: belanghebbenden)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 15 juni 2020, nummer UTR 19/4783, ECLI:NL:RBMNE:2020:2201, in het geding tussen belanghebbenden en de heffingsambtenaar

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres1] 23 te [woonplaats] , per waardepeildatum 1 januari 2018 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2019 vastgesteld op € 279.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2019 (eigenarenbelasting) vastgesteld.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbenden heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de eerder vastgestelde waarde verminderd tot € 268.000 en de aanslag dienovereenkomstig verminderd.
1.3.
Belanghebbenden zijn tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd en de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak in stand gelaten.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbenden hebben incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2021 via beeldbellen. Daarbij is verschenen en gehoord [naam1] namens de heffingsambtenaar. Als gemachtigde van belanghebbenden is verschenen en gehoord mr. [naam2] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
De woning is een in 1978 gebouwde rijwoning met aanbouw, dakopbouw en berging. De woning heeft een inhoud van circa 302 m³ en ligt op een kavel van 154 m².
2.2.
Belanghebbenden hebben in het (pro-forma) bezwaarschrift van 13 maart 2019 aangegeven dat zij indien het bezwaar niet geheel gegrond verklaard wordt telefonisch gehoord willen worden.
2.3.
De heffingsambtenaar heeft in de ontvangstbevestiging van 18 maart 2019 voor zover relevant hierop als volgt gereageerd:

Afspraak maken voor hoorzitting
In uw bezwaarschrift heeft u verzocht om een hoorzitting. Alle hoorzittingen voor de WOZ-bezwaren zullen uiterlijk in de maand mei plaats vinden. De hoorzittingen kunnen tussen 9:30 en 16:30 worden ingepland op een voor u geschikte dag in deze periode. Hiervoor is op werkdagen, uitgezonderd woensdag, tijd gereserveerd. Het is mogelijk dat het voor u meest gewenste moment niet meer beschikbaar is. In overleg en met goede argumentatie kan ook op andere momenten dan hiervoor aangegeven een afspraak worden gemaakt.
lk verzoek u om middels telefoonnummer (035) 528 13 96 een moment in te plannen voor de hoorzitting. Indien u voor 24 april nog geen afspraak heeft gemaakt zal ik in de eerder genomen periode een moment kiezen. Hier kan dan in principe niet meer van worden afgeweken.
De Gemeente Huizen is geen voorstander van telefonisch horen. Indien u desondanks telefonisch gehoord wilt worden dient u dit met redenen omschreven schriftelijk aan te vragen. Hierna zal er een afweging worden gemaakt of uw afwegingen voor een schriftelijke hoorzitting zwaarder wegen dan de redenen van de Gemeente Huizen voor een fysieke hoorzitting.”
2.4.
Belanghebbenden hebben per e-mail van 29 maart 2019 aangegeven nog een aanvullend bezwaarschrift te zullen indienen en dat mogelijk op grond daarvan een hoorzitting niet meer nodig is. Het aanvullende bezwaarschrift heeft de heffingsambtenaar op 17 april 2019 ontvangen.
2.5.
Tot de gedingstukken behoort een kopie van een brief van de heffingsambtenaar met dagtekening 29 april 2019 gericht aan Kosteloosbezwaar.nl, Antwoordnummer 10348 te ’s-Hertogenbosch, waarin staat dat de hoorzitting zal plaatsvinden op 23 mei 2019 om 10:30 uur.
2.6.
Namens belanghebbenden is op 23 mei 2019 niemand verschenen op de hoorzitting.
2.7.
De heffingsambtenaar heeft op 26 september 2019 uitspraak op bezwaar gedaan zonder belanghebbenden te horen. De heffingsambtenaar heeft daarbij een proceskostenvergoeding van € 254 toegekend voor de bezwaarfase.

3.Geschil

3.1.
In principaal hoger beroep is in geschil of de heffingsambtenaar tijdens de bezwaarfase de hoorplicht heeft geschonden en of de heffingsambtenaar terecht door de Rechtbank is veroordeeld tot vergoeding van de kosten voor de bezwaarfase en de kosten voor een conclusie van repliek.
3.2.
In incidenteel hoger beroep is in geschil of de heffingsambtenaar de waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2018 te hoog heeft vastgesteld.
3.3.
De heffingsambtenaar beantwoordt bovenstaande vragen ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep.
3.4.
Belanghebbenden beantwoorden bovenstaande vragen bevestigend en concluderen tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank voorzover het de schending van de hoorplicht en de proceskostenvergoeding betreft en tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de bij beschikking vastgestelde waarde tot € 240.000 voorzover het de hoogte van de waarde van de woning betreft.

4.Beoordeling van het geschil

Schending hoorplicht
4.1.
Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) stelt een bestuursorgaan voordat het op bezwaar beslist belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord. Artikel 30, eerste lid, van de Wet WOZ en artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepalen in afwijking van artikel 7:2, eerste lid, van de Awb dat belanghebbenden slechts worden gehoord indien zij daarom verzoeken.
4.2.
Belanghebbenden stellen zich op het standpunt dat de hoorplicht is geschonden. Belanghebbenden hebben aangegeven gehoord te willen worden en dat is niet gebeurd. Belanghebbenden stellen de uitnodigingsbrief van 29 april 2019 niet te hebben ontvangen, niet op het bezorgadres en ook niet op het antwoordnummer van gemachtigde. Omdat belanghebbenden de uitnodigingsbrief van 29 april 2019 niet hebben ontvangen zijn zij ook niet verschenen op de hoorzitting.
4.3.
De heffingsambtenaar stelt dat aan gemachtigde is te wijten dat niet is gehoord. Belanghebbenden hebben immers zelf niet het initiatief genomen om een afspraak te maken voor een hoorzitting naar aanleiding van de brief van 18 maart 2019. Daarnaast acht de heffingsambtenaar op basis van het formulier ‘Procedure aanmaken en versturen uitnodiging hoorzitting’ voldoende aannemelijk dat de uitnodigingsbrief van 29 april 2019 is verzonden. De heffingsambtenaar acht het aannemelijker dat gemachtigde de uitnodigingsbrief bewust niet heeft gelezen en verwijderd, omdat gemachtigde heeft aangegeven het niet eens te zijn met verzending van post naar het antwoordnummer. Volgens de heffingsambtenaar komt dit voor risico van belanghebbenden.
4.4.
Ingevolge de brief van 18 maart 2019 konden belanghebbenden zelf contact opnemen met de heffingsambtenaar om een afspraak voor een hoorzitting in te plannen, indien zij dat niet deden werden zij alsnog uitgenodigd voor een hoorzitting (zie 2.3). Belanghebbenden waren in de veronderstelling dat de heffingsambtenaar als gevolg van het aanvullende bezwaarschrift mogelijk volledig aan hun bezwaren tegemoet zou komen. Een hoorzitting was in dat geval niet meer nodig. Belanghebbenden werden bij ontvangst van de uitspraak op bezwaar pas bekend met het feit dat de heffingsambtenaar niet geheel aan hun bezwaren tegemoet is gekomen. Naar het oordeel van het Hof is het niet aan belanghebbenden te wijten dat zij naar aanleiding van de brief van 18 maart 2019 geen afspraak voor een hoorzitting hebben gemaakt. Bovendien kan uit de omstandigheid dat geen afspraak is gemaakt niet worden afgeleid dat belanghebbenden afzien van hun recht om te worden gehoord (vgl. HR 15 mei 2009, nr. 08/00437, ECLI:NL:HR:2009:BI3751).
4.5.
Op de heffingsambtenaar rust de bewijslast voor zijn stelling dat de uitnodigingsbrief van 29 april 2019 is verzonden naar gemachtigde. Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar dit met het formulier ‘Procedure aanmaken en versturen uitnodiging hoorzitting’ niet aannemelijk heeft gemaakt. Dit formulier is namelijk een beschrijving van de algemene procedure voor het uitnodigen voor een hoorzitting, daaruit blijkt niet dat de heffingsambtenaar de brief van 29 april 2019 daadwerkelijk naar gemachtigde heeft verzonden (vgl. HR 12 juli 2019, nr. 18/03304, ECLI:NL:HR:2019:1175). Het Hof is van oordeel dat de hoorplicht is geschonden.
Proceskostenvergoeding conclusie van repliek
4.6.
Ingevolge artikel 8:43 Awb kan de rechter besluiten de indiener van een beroepschrift in de gelegenheid te stellen schriftelijk te repliceren. Blijkens het procesdossier heeft de Rechtbank het stuk van belanghebbenden van 27 maart 2020 aangemerkt als conclusie van repliek. Daarmee heeft de Rechtbank impliciet toestemming gegeven aan belanghebbenden om een conclusie van repliek in te dienen. Ook de heffingsambtenaar merkt het stuk in zijn schrijven van 4 mei 2020 aan als conclusie van repliek en reageert op het stuk van belanghebbenden middels een conclusie van dupliek. Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank terecht 0,5 punt toegekend voor het indienen van een conclusie van repliek als bedoeld in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Proceskostenvergoeding bezwaarfase
4.7.
In de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar een proceskostenvergoeding van € 254 toegekend aan belanghebbenden. De Rechtbank heeft de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. De Rechtbank heeft daarom ten onrechte 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift toegekend. De Rechtbank had de proceskostenvergoeding dienen vast te stellen op € 787,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 0,5 punt voor het indien van een conclusie van repliek met een waarde per punt van € 525 met wegingsfactor 1). In zoverre is het principale hoger beroep gegrond.
WOZ-waarde (incidenteel hoger beroep)
4.8.
Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ moet de waarde van de onroerende zaak worden bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger het object in de staat waarin dat zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer die dient te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn besteed.
4.9.
Belanghebbenden bepleiten gemotiveerd een lagere waarde dan door de heffingsambtenaar is vastgesteld. In dat geval rust op de heffingsambtenaar de last aannemelijk te maken dat de door hem verdedigde waarde niet te hoog is.
4.10.
Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde verwijst de heffingsambtenaar naar een taxatierapport met een taxatiematrix, waarin de waarde van de woning is getaxeerd op € 273.930 naar waardepeildatum en toestandsdatum 1 januari 2018. Op basis van de vergelijkingsmethode zijn drie panden in [woonplaats] als referentieobject gebruikt.
Object
Bouw- jaar
Li, kw, oh, ut, dm, vz
Woning en aanbouw (m3)
Prijs per m3 (€)
Perceel (m2)
Prijs per m2 (€)
Bijgebouwen
Taxatie- waarde
[adres1] 23
1978
5-5-3-5-5-5
302
€ 448
154
€ 760
Dakopbouw € 7.520
€ 273.930
aanbouw
5-5-3-5-5-5
25
€ 448
Berging aangebouwd € 1.500
Berging vrijstaand € 1.500
[adres1] 4
1978
5-7-6-5-5-7
302
€ 563
156
€ 753
Dakopbouw € 8.000
€ 329.905
aanbouw
5-7-6-7-5-5
33
€ 544
Berging aangebouwd € 1.500
Garage € 15.000
[adres2] 7
1978
5-3-4-5-5-3
302
€ 393
166
€ 711
Dakopbouw € 8.000
€ 261.614
aanbouw
5-3-4-5-5-5
35
€ 441
Berging aangebouwd € 1.500
[adres3] 47
1978
5-5-5-5-3-3
302
€ 397
146
€ 741
Berging aangebouwd € 1.500
€ 230.677
Tuinhuis € 1.000
4.11.
Anders dan belanghebbenden stellen, komt de heffingsambtenaar een zekere vrijheid toe bij het opvoeren van referentieopbjecten mits deze voldoende vergelijkbaar zijn met de onroerende zaak. Naar volgt uit het taxatierapport, is de waarde van de woning bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. De ter vergelijking opgenomen referentieobjecten zijn in dezelfde wijk gelegen als de woning, hebben hetzelfde bouwjaar, vergelijkbare oppervlakte, inhoud en perceelgrootte en zijn ook overigens voldoende vergelijkbaar. Met het taxatierapport en de daarbij behorende matrix maakt de heffingsambtenaar voorts aannemelijk dat bij de herleiding van de aan de woning toe te kennen waarde uit de verkoopprijzen van de in de matrix genoemde vergelijkingsobjecten in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen wat betreft onder meer ligging, kwaliteit, uitstraling, (achterstallig) onderhoud, doelmatigheid en voorzieningen.
4.12.
Belanghebbenden stellen dat de heffingsambtenaar niet voldoende heeft onderbouwd dat de kwaliteit, onderhoud en voorzieningen voor [adres2] 7 veel slechter zijn dan dat van de onroerende zaak. Uit de hiervoor opgenomen matrix blijkt dat de heffingsambtenaar ervan is uitgegaan dat [adres2] 7 beter is onderhouden dan de onroerende zaak. In het taxatierapport beargumeneert de taxateur dat [adres2] 7 wat betreft kwaliteit en voorzieningen in een aanzienlijk mindere conditie is. Zo beschikt [adres2] 7 over een eenvoudige keuken zonder inbouwapparatuur uit de jaren 70. De badkamer is gedateerd en de wand onder het bad is aan het wijken. Het toilet is nog orgineel en de zolder is geheel betimmerd met schrootjes. De dakgoten en kozijnen zijn door de nieuwe eigenaar aangegeven als een bouwtechnisch gebrek. Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar voldoende heeft onderbouwd dat [adres2] 7 in een slechtere staat is dan de onroerende zaak.
4.13.
De vastgestelde waarde is ongeveer € 6.000 lager dan de getaxeerde waarde. Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond en het incidentele hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het hoger beroep van de heffingsambtenaar is gegrond vanwege het enkele feit dat de Rechtbank onterecht 1 punt heeft toegekend voor de kosten voor de bezwaarfase. Voor wat betreft het inhoudelijke geschilpunt over de hoorplicht en het toekennen van 0,5 punt voor een conclusie van repliek is de heffingsambtenaar in het ongelijk gesteld. Het Hof ziet daarom aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbenden voor de behandeling van het hoger beroep hebben moeten maken. Het Hof stelt de kosten die belanghebbenden in verband met de behandeling van het hoger beroep hebben moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.068 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (verweerschrift, bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 534). De Rechtbank heeft de kosten in verband met de behandeling van het beroep voor de Rechtbank terecht vastgesteld op € 787,50. De totale proceskostenvergoeding komt daarmee op € 1.855,50.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, voor zover het betreft de beslissing omtrent de toekenning van de proceskosten,
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbenden tot een bedrag van € 1.855,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. P.W.L. van den Bersselaar als griffier.
De beslissing is op 7 september 2021 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(mr. P.W.L. van den Bersselaar) (mr. J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 september 2021.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.