In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Huizen tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 15 juni 2020. De rechtbank had de waarde van de onroerende zaak aan de [adres1] 23 te [woonplaats] vastgesteld op € 268.000, na een eerdere vaststelling van € 279.000. Belanghebbenden, de erven van de eigenaar, hebben incidenteel hoger beroep ingesteld, waarbij zij de waarde van de woning te hoog achten. De heffingsambtenaar heeft de waarde vastgesteld op € 279.000 per waardepeildatum 1 januari 2018. De rechtbank heeft de hoorplicht geschonden door belanghebbenden niet te horen tijdens de bezwaarfase, wat heeft geleid tot de vernietiging van de uitspraak van de heffingsambtenaar. Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet voldoende heeft aangetoond dat de uitnodigingsbrief voor de hoorzitting is verzonden. Het Hof heeft de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbenden, die in totaal op € 1.855,50 zijn vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd en bevestigd, waarbij de heffingsambtenaar in het ongelijk is gesteld met betrekking tot de hoorplicht en de proceskostenvergoeding.