ECLI:NL:GHARL:2021:9378

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
200.292.826/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging tenaamstelling bankrekening en gevolgen voor recht op saldo en voorlopige voorzieningen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een geschil tussen [appellant] en de executeurs van de nalatenschap van zijn moeder, [erflaatster]. De appellant, die in hoger beroep is gekomen van een eerdere veroordeling door de kantonrechter, betwist dat hij onterecht geld van de bankrekening van zijn moeder heeft overgemaakt naar zijn eigen rekening. De bankrekening was voorheen uitsluitend op naam van [erflaatster] en is later omgezet naar een 'en/of rekening' met de appellant als tweede rekeninghouder. De appellant heeft zonder toestemming van zijn moeder € 15.000,- van deze rekening overgeboekt. Na de dood van [erflaatster] hebben de executeurs, [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2], de procedure voortgezet en de kantonrechter heeft de appellant veroordeeld tot betaling van € 12.700,- aan zijn moeder, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten. Het hof heeft de grief van de appellant ongegrond verklaard en het eindvonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Het hof oordeelt dat de wijziging van de tenaamstelling van de bankrekening de appellant niet automatisch gerechtigd maakt tot het saldo. Bovendien is de voorlopige voorziening die eerder was verleend, door het eindvonnis van de kantonrechter vervangen. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.292.826/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, 8213278)
arrest van 5 oktober 2021
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellant] of [appellant] ,
advocaat: mr. K.L. Olthoff,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

2. [geïntimeerde2],
beiden in hun hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [erflaatster] ,
allebei ook wonend in [woonplaats1] ,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers,
hierna samen: de executeurs,
advocaat: mr. I. Lieberwerth.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Voor het verloop van de procedure bij de rechtbank verwijst het hof naar de inhoud van het tussenvonnis van 26 februari 2020, het vonnis in het incident van 1 april 2020 en het eindvonnis in de hoofdzaak van 9 september 2020, gewezen door de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere.
1.2
[appellant] is bij dagvaardingen van 8 december 2020, hersteld bij exploten van
24 februari 2021, in hoger beroep gekomen van het eindvonnis. Daarna zijn de volgende processtukken genomen:
- de memorie van grieven van [appellant] van 13 april 2021;
- de memorie van antwoord met producties van de executeurs van 29 juni 2021.
[appellant] heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om bij akte op die producties te reageren. De executeurs hebben de stukken overgelegd voor arrest en het hof heeft arrest bepaald.
1.3
In het procesdossier van de executeurs ontbraken het tussenvonnis van
26 februari 2020, de conclusies in het incident en de akte vermindering eis, en ook de na dupliek genomen akte van de executeurs. Het hof heeft die stukken opgevraagd bij mr. Lieberwerth en de ontvangen stukken toegevoegd aan het dossier.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1
Mevrouw [erflaatster] is de moeder van partijen. Zij had een bankrekening bij de ING eindigend op de cijfers [nummer1] . Vóór 2019 hebben haar dochter [geïntimeerde1] en zoon [geïntimeerde2] geld van die rekening opgenomen met de bankpas van hun moeder. Begin 2019 is de tenaamstelling van deze bankrekening gewijzigd in een ‘en/of rekening’ op naam van moeder en/of haar zoon [appellant] . [appellant] heeft op 18 september 2019 zonder toestemming van zijn moeder € 15.000,- van deze rekening overgeboekt naar zijn eigen rekening.
2.2
In oktober 2019 heeft [erflaatster] in een brief aan [appellant] laten weten dat hij dit bedrag zonder haar toestemming van haar rekening heeft gehaald en dat hij ervoor moet zorgen dat het volledige bedrag voor 28 oktober 2019 op haar nieuwe rekening staat, op welke rekening [appellant] naam niet voorkomt. [appellant] heeft niet het gehele bedrag terugbetaald, waarop zijn moeder in een procedure bij de kantonrechter aanspraak heeft gemaakt op het restant, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 18 september 2019 en buitengerechtelijke kosten.
2.3
Tijdens de procedure bij de kantonrechter heeft [erflaatster] verzocht [appellant] te veroordelen tot het betalen van een voorschot, als voorlopige voorziening voor de duur van de procedure. Haar gezondheidstoestand verslechterde en het geld was bestemd voor haar uitvaart. Bij vonnis van 1 april 2020 is [appellant] veroordeeld tot betaling van
€ 12.700,- aan zijn moeder. De proceskosten van dit incident zijn gecompenseerd.
[appellant] heeft, zoals blijkt uit een in hoger beroep overgelegd bankafschrift waarop hij niet heeft gereageerd, dit bedrag in twee delen gestort op de en/of rekening
(op 8 en 11 april 2020), maar op 10 april 2020 € 5.000,- daarvan teruggeboekt.
2.4
[in] 2020 is [erflaatster] overleden. Dochter [geïntimeerde1] en zoon [geïntimeerde2] zijn in haar testament benoemd tot executeur en erfgenaam; [appellant] is als erfgenaam uitgesloten.
De executeurs hebben de procedure bij de kantonrechter op naam van hun moeder voortgezet.
2.5
In het eindvonnis in de hoofdzaak heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld tot betaling aan [erflaatster] van € 12.700,- met wettelijke rente vanaf
18 september 2019 en € 1.091,42 aan buitengerechtelijke incassokosten volgens het wettelijke tarief, onder compensatie van kosten.
2.6
[appellant] is het met deze veroordeling niet eens en heeft daartegen in hoger beroep één grief gericht, die in twee onderdelen uiteenvalt:
- ten onrechte is geoordeeld dat hij niet gerechtigd was geld van de ‘en/of rekening’ naar zijn eigen rekening over te maken;
- ten onrechte is hij veroordeeld tot betaling van € 13.791,42 want hij heeft al in april 2020
€ 7.700,- betaald, en via beslag op zijn rekening door de deurwaarder ook nog € 366,72.
Hij wil dat het hof het eindvonnis vernietigt en bepaalt dat hij niets aan de executeurs verschuldigd is.

3.Het oordeel van het hof

3.1
De grief van [appellant] is ongegrond en het hof zal het eindvonnis van de kantonrechter bekrachtigen. Deze beslissing legt het hof hierna uit.
wijzigen in ‘en/of rekening’ maakt tweede rekeninghouder geen gerechtigde tot het saldo
3.2
De onder 2.1 bedoelde ING-rekening stond voor 2019 uitsluitend op naam van [erflaatster] . Dat [appellant] mede-rekeninghouder werd, betekende dat beide rekeninghouders met betrekking tot die rekening tegenover de bank rechten en plichten hebben, en dat de bank omgekeerd rechten en plichten tegenover beide rekeninghouders heeft. De tenaamstelling van de rekening geeft op zichzelf geen uitsluitsel over het recht op het saldo tussen de rekeninghouders onderling. [1] De enkele toevoeging van de naam van [appellant] maakt hem daarom nog niet medegerechtigde tot het saldo op die rekening.
3.3
[appellant] heeft in de procedure bij de kantonrechter als verweer aangevoerd dat hij met uitdrukkelijke toestemming van zijn moeder geld van deze rekening voor zichzelf mocht gebruiken. Dat standpunt is strijdig met de inhoud van de brief, bedoeld onder 2.2, waarmee zijn moeder het geld terugeiste, en haar stellingen in de dagvaarding voor de kantonprocedure en het verzoek aan de kantonrechter om een voorlopige voorziening te treffen. [appellant] heeft geen concreet bewijs aangeboden van de beweerde toestemming. Zijn algemene, ongespecificeerde bewijsaanbod is in hoger beroep onvoldoende.
Dit onderdeel van zijn grief in hoger beroep faalt.
voorlopige voorziening verloor werking door eindvonnis
3.4
Op grond van artikel 223 lid 1 Rv behield de voorlopige voorziening haar werking tot het (nu bestreden) eindvonnis. Omdat het eindvonnis een veroordeling inhoudt die naar inhoud gelijk is aan die voorlopige voorziening (behalve dat daar bovenop in het eindvonnis rente en buitengerechtelijke incassokosten zijn toegewezen), vervangt dat eindvonnis van rechtswege de grond voor voldoening aan de voorlopige voorziening (‘de titel’).
3.5
Het voorgaande betekent dat bedragen die [appellant] op grond van de voorlopige voorziening heeft betaald, in mindering strekken op het bedrag in hoofdsom waartoe hij in het eindvonnis is veroordeeld.
3.6
Op 17 augustus 2020 heeft de deurwaarder via beslag op de rekening van [appellant]
€ 366,72 geïncasseerd. De executeurs stellen in hun memorie van antwoord dat dit bedrag in mindering strekt op de buitengerechtelijke incassokosten. De executeurs hebben echter niet toegelicht dat er toestemming was voor beslag op de rekening van [appellant] voor dat doel. De voorlopige voorziening (het vonnis van 1 april 2020) ging niet over dergelijke kosten en het eindvonnis van 9 september 2020, waarin die kosten wel zijn toegewezen, is van latere datum dan de incasso door de deurwaarder.
Daarom strekt ook de betaling van € 366,72 in mindering op de hoofdsom, en dat is in het voordeel van [appellant] omdat de hoofdsom gelet op het eindvonnis rentedragend is en de incassokosten niet.
3.7
De betaalde bedragen strekken dan wel in mindering op de veroordeling, maar die veroordeling is, zoals uit 3.4 volgt, op zichzelf juist, zodat dat vonnis niet wordt vernietigd.
Ook het tweede onderdeel van de grief gaat niet op.
de proceskosten van het hoger beroep
3.8
De executeurs hebben gevraagd [appellant] te veroordelen in de daadwerkelijke proceskosten omdat hij lichtvaardig heeft geprocedeerd.
3.9
De wettelijke regeling over proceskosten (artikelen 237 – 240 Rv) bevat echter regels die, volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad [2] , alleen in zeer bijzondere omstandigheden opzij kunnen worden gezet. Daarvoor is nodig dat gesproken kan worden van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Het instellen van hoger beroep door [appellant] tegen afwijzing van zijn verweer in de kantonprocedure zou dan zo evident ongegrond moeten zijn, dat [appellant] daarvan had moeten afzien in verband met de betrokken belangen van de executeurs. Daarvan kan volgens de Hoge Raad pas sprake zijn als [appellant] zijn hoger beroep baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM.
3.1
Hoewel [appellant] niet veel werk heeft gemaakt van de onderbouwing van zijn grief, brengt de vereiste terughoudendheid mee dat niet kan worden gesproken van misbruik van procesrecht.
Gelet op de familieverhoudingen worden de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, zodat iedere partij de aan eigen zijde gevallen kosten dient te dragen.
de slotsom
3.11
De grief faalt en het eindvonnis wordt bekrachtigd. De proceskosten van het hoger beroep worden gecompenseerd.

4.De beslissing

Het hof beslist in hoger beroep als volgt:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van 9 september 2020, waarvan beroep;
compenseert de kosten van hoger beroep, zodat iedere partij de aan eigen zijde gevallen kosten dient te dragen;
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.E.L. Fikkers, O.E. Mulder en J.E. Wichers en is door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
5 oktober 2021.

Voetnoten

1.Vgl. conclusie A-G Wuisman bij HR 9 februari 2007, ECLI:NL:PHR:2007:AZ6525 onder 3.2
2.Zie HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360 en de daarin onder 5.3.3 vermelde eerdere uitspraken