ECLI:NL:GHARL:2021:9556

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
20/00771
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag omzetbelasting en vergrijpboete

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 17 juli 2020 een naheffingsaanslag omzetbelasting en een vergrijpboete had opgelegd. De naheffingsaanslag betrof een bedrag van € 11.043 over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2016, met een belastingrente van € 805 en een aanvankelijke vergrijpboete van € 2.760. De Inspecteur had de boete na bezwaar verlaagd naar € 1.375, maar de rechtbank verlaagde deze verder naar € 950. Belanghebbende stelde dat de naheffingsaanslag vernietigd moest worden wegens overmacht, maar het Hof oordeelde dat overmacht niet kan leiden tot vernietiging van een belastingaanslag. Het Hof concludeerde dat de Inspecteur voldoende bewijs had geleverd voor de grove schuld van belanghebbende, die niet of niet tijdig belasting had betaald. De persoonlijke omstandigheden van belanghebbende werden niet als voldoende geacht om de boete verder te verlagen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 20/00771
uitspraakdatum: 12 oktober 2021
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 17 juli 2020, nummer LEE 19/2015, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Hoofddorp(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2016 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 11.043. Bij beschikkingen is belastingrente berekend van € 805 en een vergrijpboete opgelegd van € 2.760.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en belastingrentebeschikking gehandhaafd en de boete verminderd tot € 1.375.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank NoordNederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur met betrekking tot de boetebeschikking vernietigd, de boete verminderd tot € 950 en bepaald dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht aan haar vergoedt.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 29 september 2021. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan het Hof, niet verschenen. Bij aangetekend verzonden brief van 3 augustus 2021 van de griffier van het Hof is belanghebbende uitgenodigd voor de zitting van 29 september 2021 om 10:00 uur via beeldbellen. Uit informatie van Track & Trace blijkt dat deze uitnodiging op 4 augustus 2021 is afgeleverd op het bij het Hof bekende adres van belanghebbende, [adres] , [woonplaats] en dat voor ontvangst ervan is getekend. Belanghebbende is niet ter digitale zitting verschenen. Omdat de uitnodiging voor de zitting tijdig en op juiste wijze aan belanghebbende is aangeboden, heeft het Hof de zaak op de zitting behandeld en nadien het onderzoek gesloten. Namens de Inspecteur is verschenen mr. [naam1] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende had vanaf 17 oktober 2014 een eenmanszaak met de naam ‘ [naam2] ’. Daarnaast dreef zij een groothandel in overige consumentenartikelen onder de naam ‘ [naam3] ’.
2.2.
De activiteiten van [naam3] bestonden in 2015 uit de verkoop van keukenartikelen. De activiteiten van [naam2] bestonden in 2015 uit de verkoop van auto-onderdelen en accessoires. In 2016 was de enige activiteit van belanghebbende de verkoop van auto-onderdelen en accessoires onder de naam [naam2] .
2.3.
Belanghebbende heeft in 2015 en 2016 per kwartaal aangifte omzetbelasting gedaan. Deze aangiften werden verzorgd door haar echtgenoot, [de echtgenoot] .
2.4.
De door belanghebbende aangegeven omzet in 2015 bedroeg € 66.857. De omzetbelasting over deze omzet bedroeg € 14.040. De geclaimde aftrek voorbelasting was € 10.442. Over heel 2015 is daarmee per saldo een afdracht omzetbelasting aangegeven van € 3.598.
2.5.
Aan belanghebbende zijn met betrekking tot de aangiftetijdvakken in 2015 twee betaalverzuimboetes opgelegd wegens het niet tijdig betalen van de aangegeven omzetbelasting.
2.6.
De door belanghebbende aangegeven omzet in 2016 bedroeg € 49.652. De omzetbelasting over deze omzet bedroeg € 10.427. De geclaimde aftrek voorbelasting was € 10.637. Over heel 2016 is per saldo een teruggaaf omzetbelasting aangegeven van € 210.
2.7.
Met betrekking tot de aangiften omzetbelasting van aangiftetijdvakken in 2016 heeft de Inspecteur één aangifteverzuimboete en drie betaalverzuimboetes opgelegd.
2.8.
In 2018 heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek plaatsgevonden naar onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2016. Van dit boekenonderzoek is op 15 augustus 2018 een definitief controlerapport opgemaakt. In het controlerapport is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
“(…)
Ingevolge artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen Is de ondernemer verplicht een zodanige administratie te voeren alsmede aantekening te houden, dat te allen tijde de rechten en verplichtingen alsmede de overigens voor de heffing van belasting van belang zijnde gegevens uit de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers duidelijk blijken.
Tijdens de controle is gebleken dat de administratie betreffende het jaar 2015 onoverzichtelijk was. De adviseur heeft mij wel een auditfile toegestuurd. Samen hebben wij de administratie doorgenomen en heb Ik de controle uiteindelijk kunnen uitvoeren.
Voor het jaar 2016 heeft de heer [de echtgenoot] handmatig de aangiften omzetbelasting berekend en Ingediend. Geen digitale overzichten of telstroken. (…) Ik heb met de heer [de echtgenoot] en de adviseur afgesproken dat op korte termijn de administratie overzichtelijk en controleerbaar wordt gemaakt.
De adviseur heeft mij alsnog een auditfile toegestuurd.
(…)
9 Vergrijpboete Omzetbelasting 2015 en 2016
Naast de gevolgen voor de belastingheffing waarvoor de aangegeven correcties een vergrijpboete op gelegd op grond van artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en paragraaf 25 en 28 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (BBBB)
Het begrip grove schuld is te vertalen met "laakbare slordigheid' of 'ernstige nalatigheid'.
Belanghebbende had redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat door haar gedrag onterecht belasting is teruggevraagd.
In opdracht van belastingplichtige verzorgt haar echtgenoot de heer [de echtgenoot] de dagelijkse administratie en dient de aangiften omzetbelasting in. Dit gebeurt zeer onzorgvuldig en onjuist. Er is een fors bedrag aan omzet, ongeveer een derde deel van het totaal, niet aangegeven in 2016.
De administratie is niet overzichtelijk en moeilijk controleerbaar. De ondernemer was voor de controle op de hoogte van onjuiste aangiften omzetbelasting en de adviseur heeft een suppletie opgemaakt met een datum na het aanzeggen van de controle. De administratie was tijdens de controle niet aanwezig. Na de controle heeft de adviseur pas de administratie van belastingplichtige ontvangen alsnog verwerkt in een auditfile.
Daarom is er in dit geval sprake van grove schuld, wat een boete van 25% over de correctie rechtvaardigt.
9.1
Reactie vergrijpboete
Op 23 juli 2018 heb ik van uw een mail ontvangen met een reactie op het conceptrapport betreffende het opleggen van een vergrijpboete.
Ik blijf bij het standpunt dat bovenstaande gegevens aanleiding geven voor het opleggen van een vergrijpboete. Gezien de persoonlijke omstandigheden wil ik In dit specifieke geval de boete matigen tot een bedrag van € 1000.
(…)”
2.9.
Uit het boekenonderzoek is een omzet gebleken van € 69.045 in 2015. De Inspecteur heeft naar aanleiding van de constateringen uit het boekenonderzoek de omzetbelasting gecorrigeerd naar € 14.499. Daarnaast heeft de Inspecteur de aftrek voorbelasting gecorrigeerd naar € 10.464. Ook heeft de Inspecteur een correctie toegepast van € 62 voor de bijtelling privégebruik van auto’s. Deze correcties leiden tot de conclusie dat belanghebbende € 499 te weinig aan omzetbelasting heeft aangegeven en afgedragen over het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015.
2.10.
Uit het boekenonderzoek is een omzet van € 76.411 gebleken in 2016. De Inspecteur heeft naar aanleiding van de constateringen uit het boekenonderzoek de omzetbelasting gecorrigeerd naar € 16.046. Daarnaast heeft de Inspecteur de aftrek voorbelasting gecorrigeerd naar € 6.150. Ook heeft de Inspecteur een correctie toegepast van € 658 voor de bijtelling privégebruik van auto's. Dit correcties leiden tot de conclusie dat belanghebbende € 10.544 te weinig aan omzetbelasting heeft aangegeven en afgedragen over het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016.
2.11.
Bij brief van 3 juli 2018 heeft de Inspecteur aangekondigd dat hij naar aanleiding van de bevindingen uit het boekenonderzoek voornemens is een vergrijpboete op te leggen.
2.12.
De Inspecteur heeft met dagtekening 27 september 2018 de naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd. Daarnaast heeft de Inspecteur een vergrijpboete opgelegd ter hoogte van 25 procent van de gecorrigeerde belasting, € 2.760.
2.13.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur met betrekking tot de boetebeschikking vernietigd, de boete verminderd tot € 950 en bepaald dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht aan haar vergoedt. De boete heeft de Rechtbank verminderd naar € 1.000 in verband met de toezegging van de Inspecteur in het rapport boekenonderzoek en de boete wegens overschrijding van de redelijke termijn verder verminderd met 5% naar € 950.

3.Geschil

In geschil is of de naheffingsaanslag en de daarbij behorende vergrijpboete en beschikking belastingrente terecht zijn opgelegd.

4.Beoordeling van het geschil

Naheffingsaanslag
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de naheffingsaanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld. Belanghebbende stelt echter dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd wegens overmacht. De familieomstandigheden waren van dien aard dat behalve de ziektegevallen ook de emotionele en geestelijke klappen voor een totale verdoving bij belanghebbende hebben gezorgd. Zij kon niet rationeel nadenken.
4.2.
Het Hof volgt het standpunt van belanghebbende niet. Nog daargelaten of er in het geval van belanghebbende sprake is van overmacht, kan overmacht niet leiden tot vermindering of vernietiging van een belastingaanslag.
Vergrijpboete
4.3.
De Inspecteur heeft op grond van artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in samenhang met paragraaf 25 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst aan belanghebbende een vergrijpboete opgelegd van 25% (€ 2.760) van de nageheven omzetbelasting, omdat belanghebbende als gevolg van grove schuld niet of niet tijdig belasting zou hebben betaald (de 67f-boete). Bij uitspraak op bezwaar is de boete in verband met de persoonlijke omstandigheden van belanghebbende verlaagd naar € 1.375. Naar aanleiding van de onder 2.8 weergegeven toezegging van de Inspecteur heeft de Rechtbank de boete verminderd naar € 1.000 en deze in verband met de overschrijding van de redelijke termijn verder verminderd naar € 950.
4.4.
Het Hof zal eerst beoordelen of grove schuld aannemelijk is gemaakt. Van grove schuld is sprake indien de handelwijze van een belastingplichtige moet worden gekwalificeerd als een in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid. De bewijslast dat er sprake is van grove schuld rust op de Inspecteur.
4.5.
Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur in zijn bewijslast is geslaagd en overweegt daartoe als volgt.
4.6.
De echtgenoot van belanghebbende stelde de aangiften omzetbelasting op en diende deze in. Uit de onder 2.8 geciteerde passage van het controlerapport blijkt dat de door de echtgenoot van belanghebbende gevoerde administratie onoverzichtelijk, onvolledig en moeilijk controleerbaar was. Door een dergelijke administratie te voeren had de echtgenoot van belanghebbende kunnen en moeten weten dat de aangiften omzetbelasting onjuist zouden kunnen zijn. Het is aan zijn grove schuld te wijten dat te weinig omzetbelasting op aangifte is voldaan over de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2016. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende ook wist dat er een groot risico was dat te weinig omzetbelasting werd aangegeven en voldaan. Hiertoe is van belang dat de echtgenoot van belanghebbende geen specifieke fiscale kennis heeft en de administratie onoverzichtelijk en onvolledig was. Daar komt bij dat belanghebbende met betrekking tot aangiftetijdvakken in 2015 twee betaalverzuimboetes opgelegd heeft gekregen wegens het niet tijdig betalen van de aangegeven omzetbelasting en met betrekking tot de aangiften omzetbelasting van aangiftetijdvakken in 2016 één aangifteverzuimboete en drie betaalverzuimboetes opgelegd heeft gekregen. Belanghebbende heeft door desondanks toch de aangiften omzetbelasting door haar echtgenoot te laten verzorgen, niet de zorg betracht die redelijkerwijs van haar mocht worden verlangd. Belanghebbende heeft als gevolg van grove schuld niet of niet tijdig omzetbelasting betaald.
4.7.
Het Hof is van oordeel dat de tragische familieomstandigheden geen omstandigheden zijn die maken dat belanghebbende in de periode van de naheffingsaanslag geen (enkel) verwijt kan worden gemaakt en dat het niet aan haar is te wijten dat te weinig omzetbelasting op aangifte is voldaan. Ook onder de door belanghebbende geschetste omstandigheden mocht van belanghebbende worden verwacht dat zij zorg draagt voor de fiscale verplichtingen van de door haar gedreven onderneming.
4.8.
Het Hof acht de boete van € 950, gelet op alle feiten en omstandigheden, passend en geboden. Het Hof ziet geen aanleiding voor een verdergaande vermindering van de boete wegens overschrijding van de redelijke termijn dan de vermindering die de Rechtbank heeft toegepast (Hoge Raad 22 april 2005, nr. 37.984, ECLI:NL:HR:2005:AO9006, r.o. 4.3).
Belastingrente
4.9.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, voorzitter, mr. M. Harthoorn en mr. T.H.J. Verhagen, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2021.
De griffier, De voorzitter,
(E.D. Postema) (A.E. Keulemans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 12 oktober 2021.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.