ECLI:NL:GHARL:2022:10859

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
200.246.288
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overgang van economische eigendom van onroerend goed en bewijsopdracht in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de overgang van de economische eigendom van drie panden van Vepo Cheese N.V. naar een koper, die in hoger beroep is gegaan na een eerdere uitspraak. Vepo had de panden in 1991 verkocht aan Havi, maar de levering heeft nooit plaatsgevonden. Later beschouwden partijen de situatie als een economische eigendom van Havi. Het hof had eerder in een tussenarrest geoordeeld dat de Stichting Vermogensbeheer Prins Hendrikstraat in 1998 economisch eigenaar was geworden van de panden. De koper werd toegelaten tot het bewijs dat Vepo had meegewerkt aan de overgang van de economische eigendom. In het eindarrest oordeelt het hof dat de koper hierin niet is geslaagd. Het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat Vepo, vertegenwoordigd door [de directeur1], heeft meegewerkt aan de overdracht van de economische eigendom aan de koper. De getuigenverklaringen ondersteunen niet de stelling dat er een rechtsgeldige overdracht heeft plaatsgevonden. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en wijst alle vorderingen van de koper af, waarbij de koper ook wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.246.288
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 445028
arrest van 6 december 2022
in de zaak van

1.de naamloze vennootschap

VEPO Cheese N.V.,
die is gevestigd in Bodegraven,
2.
[appellant2] ,
die woont in [woonplaats1] ,
3.
[appellant3] ,
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de rechtbank optraden als gedaagden,
hierna: Vepo, [de directeur1] respectievelijk [de directeur2] en gezamenlijk Vepo Cheese c.s.,
advocaat: mr. drs. J.H.M. Spanjaard
tegen
[geïntimeerde] ,
die woont in [woonplaats2] ,
die ook hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiser,
hierna: [de koper] ,
advocaat: mr. A.D. Lindenbergh.
1.
Het verloop van de procedure in hoger beroep
1.1.
In het tussenarrest van 6 juli 2021 (hierna: het tussenarrest) heeft het hof een bewijsopdracht gegeven aan [de koper] . Bij brief van 14 september 2021 zijn namens [de koper] producties ten behoeve van de getuigenverhoren in het geding gebracht. Op 29 september 2021 zijn getuigen gehoord op verzoek van [de koper] , te weten [de accountant] , [de boekhouder] en [de koper] . Op 16 maart 2022 zijn op verzoek van Vepo als getuigen gehoord: [de directeur1] en [een hoofd administratie] . Door [de koper] is een memorie na enquête ingediend. Vepo Cheese c.s. hebben een antwoordmemorie na enquête ingediend. Daarna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen. De griffier heeft partijen bij brief van 17 november 2022 bericht dat in verband met de pensionering van mr. L.F. Wiggers-Rust mr. A.J.J. van Rijen dit arrest mede zal wijzen. [de koper] heeft bij e-mail van 24 november 2022 bericht geen bezwaar te hebben tegen de rechterswissel. Vepo c.s. hebben niet gereageerd, waaruit het hof afleidt dat zij afstand doen van hun recht om een nadere mondelinge behandeling te verzoeken.

2.[de koper] is niet geslaagd in het bewijs

2.1.
Uit het tussenarrest volgt dat voor een rechtsgeldige overdracht van de economische eigendom van de aan Vepo in juridische eigendom toebehorende panden moet worden voldaan aan de vereisten van contractsoverneming als bedoeld in artikel 6:159 BW. Geoordeeld is namelijk dat [de koper] er in redelijk vertrouwen vanuit mocht gaan dat tussen de stichting Stichting Vermogensbeheer Prins Hendrikstraat (hierna: de Stichting) en Vepo een rechtsverhouding bestond waarin Vepo gold als juridisch, en de Stichting als economisch, eigenaar. De Stichting was daarom in staat om op grond van de koopovereenkomst van 14 december 2011 de economische eigendom aan [de koper] te verkopen (hierna: de koopovereenkomst). De bewijsopdracht luidt dat [de koper] wordt toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit hij heeft mogen afleiden dat Vepo de voor contractsoverneming noodzakelijke medewerking verleende aan de overdracht van de economische eigendom van de panden door de Stichting aan hem.
2.2.
Het hof is van oordeel dat [de koper] in de bewijsopdracht niet is geslaagd. Hierna wordt uitgelegd hoe het hof tot dit oordeel komt.
2.3.
Getuige
[de accountant], accountant van [de koper] , verklaart dat hij [de directeur1] begin januari 2012 tot samenkomst bij hem op kantoor heeft uitgenodigd opdat hij [de koper] als de nieuwe economische eigenaar bij hem kon introduceren. Als zodanig heeft [de accountant] [de koper] aan [de directeur1] voorgesteld en met zijn drieën voerden zij daarna een goed gesprek. Verder verklaart hij onder andere:
“De heer [de directeur1] meldde in dat gesprek wel dat er nog kosten waren die hij nog van de vorige economische eigenaar moest incasseren. Op de vraag wat dat betekende voor de economische eigendomsoverdracht aan [de koper] antwoord ik dat hij daarmee akkoord was. Dat houdt zijn mededeling dat hij van de vorige economisch eigenaar nog kosten moest incasseren ook impliciet in. De heer [de directeur1] stelde aan [de koper] geen voorwaarde voor de economische eigendomsoverdracht.”Verderop:
“ [de koper] zou de kosten die voor de economisch eigenaar komen betalen vanaf 1 januari 2012 en dat heeft hij in dat introductiegesprek ook gezegd. De kosten die over de periode daarvoor aan Vepo verschuldigd waren, zou de Stichting moeten voldoen en daartoe was zij ook bereid.”
2.4.
[de boekhouder] ,werkzaam op het accountantskantoor van zijn vader, verklaart als getuige dat hij van hem heeft vernomen dat de overname van de economische eigendom in gesprekken waarbij [de directeur1] , zijn vader en [de koper] aanwezig waren aan de orde is gekomen. Uit een gesprek, waarbij hij zelf aanwezig was, had hij
“de indruk”gekregen dat [de directeur1] akkoord ging met de overname van de economische eigendom aan [de koper] . Hij verklaart verder (i) dat hij samen met [een hoofd administratie] , hoofd administratie bij Vepo, berekeningen heeft gemaakt van door Vepo gemaakte kosten ten behoeve van de panden die eigenlijk voor rekening van de economisch eigenaar horen te komen, (ii) dat in het kader daarvan is geprobeerd om een onderscheid te maken in de periode die voor rekening van de Stichting zou komen en de datum met ingang waarvan deze voor rekening van [de koper] als opvolgend economisch eigenaar zouden komen en (iii) dat de berekeningen overigens vertroebeld raakten omdat Vepo kosten vorderde
“die buiten de verdeling juridische/economische eigenaar vielen.”. [de boekhouder] verklaart verder dat [de koper] bereid was, als de Stichting problemen zou hebben met de betaling van haar schulden aan Vepo, om de Stichting een financiering te geven. Een en ander zodat de beoogde juridische eigendomsoverdracht aan [de koper] daarop niet zou afstuiten.
2.5.
Gevraagd naar waaruit hij afleidde dat Vepo haar medewerking heeft verleend aan de overdracht van de economische eigendom aan hem verklaart
getuige [de koper]dat [de accountant] hem introduceerde bij [de directeur1] als nieuwe economisch eigenaar. Verder wijst [de koper] op de berekeningen die [de boekhouder] en [een hoofd administratie] uitvoerden en de rondleiding die [de directeur1] hem gaf door het bedrijfspand van Vepo. Ook wijst hij op zijn aanwezigheid bij besprekingen bij de gemeente Gouda en de schouw in de panden, op uitnodiging van Vepo, en dat [de directeur1] een notitie van de gemeente over de panden aan hem gaf. Verder verklaart hij dat hij bereid was de kosten vanaf 1 januari 2012 van de panden als economisch eigenaar te dragen en dat de kosten van de periode daarvoor voor rekening van de Stichting kwamen.
2.6.
[de directeur1]verklaart als getuige dat [de koper] hem nooit heeft gezegd dat hij economisch eigenaar was van de panden. Hij had enkel begrepen dat [de koper] zou helpen het probleem van het beslag op de panden op te lossen. Hij weet niet meer precies wanneer hij begreep dat [de koper] zich op het standpunt stelde dat hij de economisch eigenaar was maar dat heeft wel
“een hele tijd”geduurd. De brief van 25 september 2012, waarin namens de Stichting aan hem is geschreven dat zij de economische eigendom aan [de koper] heeft verkocht bracht, daarnaar gevraagd, in zijn verklaring geen verandering. Verder verklaart hij nog dat het best mogelijk is dat hij met [de koper] heeft gesproken over een gezamenlijke ontwikkeling van de panden. [de directeur1] wilde namelijk een oplossing voor de panden (waarop beslag lag en die te kampen hadden met achterstallig onderhoud).
2.7.
[een hoofd administratie]verklaart als getuige dat zij [de koper] op 16 maart 2012 voor het eerst heeft ontmoet. Hij kwam toen samen met [de accountant] naar het kantoor van Vepo. [de koper] kwam om zich voor te stellen. Zij heeft deelgenomen aan de bespreking met [de koper] . Gespreksonderwerp was het opheffen van het beslag op de panden. [de koper] had aangegeven dat hij kwam helpen om dat probleem op te lossen. Toen is niet besproken dat [de koper] de nieuwe economisch eigenaar was. [een hoofd administratie] ging er vanuit dat [de koper] kwam namens de Stichting. Ook in de bespreking op 1 juni 2012 is ter zake de rol van [de koper] niets gezegd over economisch eigendom. Pas in 2018, op de zitting bij de rechtbank, begreep [een hoofd administratie] dat [de koper] stelde economisch eigenaar van de panden te zijn. Verder verklaart zij [de directeur1] al dertig jaar te kennen en dat zij niet gelooft dat hij zich zodanig heeft gedragen dat [de koper] de indruk kon krijgen dat hij akkoord ging met de overdracht van de economische eigendom aan hem.
2.8.
Het volgende wordt overwogen. De bewijsopdracht houdt in dat er gedragingen van Vepo, waaronder begrepen zwijgen [1] , door [de koper] moeten worden bewezen waaruit de medewerking van Vepo aan de overdracht van de economische eigendom aan hem blijkt. Het gaat alleen om de gedragingen van [de directeur1] , in zijn hoedanigheid van indirect statutair bestuurder van Vepo, nu van gedragingen van andere personen namens Vepo niet is gebleken.
2.9.
Geoordeeld wordt dat onvoldoende is gebleken van medewerking van [de directeur1] namens Vepo aan de overdracht van de economische eigendom aan [de koper] . Uit de getuigenverklaringen noch uit de stukken blijkt namelijk dat Vepo enige reactie heeft gegeven op de brief van 25 september 2012 van de Stichting waarin zij mededeelt de economische eigendom aan [de koper] te hebben verkocht. [de directeur1] ontkent als getuige dat hij ooit heeft ingestemd met deze overdracht. Dat [de koper] is meegegaan met [de directeur1] naar gesprekken over de panden op het gemeentehuis en samen met [de directeur1] in de panden een schouw heeft bijgewoond is onvoldoende, nu daaruit niet volgt dat [de directeur1] namens Vepo heeft meegewerkt aan de overdracht in de zin van artikel 6:159 BW. Dat [de directeur1] en [een hoofd administratie] tijdens de comparitie bij de rechtbank op 21 maart 2018 hebben verklaard dat zij wisten dat [de koper] geld in de Stichting had gestoken, leidt niet tot de conclusie dat zij wisten dat [de koper] de economische eigendom had verworven. Dat geld zou immers ook als lening of gift aan de Stichting kunnen zijn verstrekt. Uit de getuigenverklaringen in onderling verband beschouwd leidt het hof af dat geen van de betrokkenen een helder omlijnd beeld had van wat economische eigendom nu inhield. Het is daarom niet overtuigend om uit de door [de directeur1] geuite zorgen over de vergoeding van de kosten van beheer en onderhoud van de panden af te leiden dat hij met de overdracht van economische eigendom akkoord was en (slechts) medewerking aan de juridische levering afhankelijk maakte van de betaling van die kosten.
2.10.
Daarbij komt dat uit de getuigenverklaringen van [de accountant] en [de koper] naar voren komt dat nog onvoldoende duidelijk was hoe de vordering van Vepo op de Stichting over de periode van vóór 1 januari 2012 zou worden afgewikkeld. [de boekhouder] en sr. en ook [de koper] gaan er vanuit dat zijn betalingsverplichtingen jegens Vepo een aanvang namen per 1 januari 2012. Voor Vepo betekent de overgang van de economische eigendom (contractsoverneming) echter dat zij ervan uit mag gaan dat [de koper] alle schulden van de Stichting overneemt, tenzij Vepo ermee instemt dat [de koper] niet aansprakelijk is voor de periode voor 1 januari 2012. Van een dergelijke instemming is echter niet gebleken. Dit sterkt het hof in het oordeel dat [de koper] in zijn bewijsopdracht niet is geslaagd; geen van de getuigen verklaart immers dat Vepo hiermee heeft ingestemd.
2.11.
Alles bij elkaar genomen komt het hof daarom tot het oordeel dat [de koper] in de bewijsopdracht niet is geslaagd.
De conclusie
3.1.
Het oordeel van het hof leidt ertoe dat het vonnis niet in stand kan blijven. Dit wordt daarom vernietigd en alle vorderingen van [de koper] worden alsnog afgewezen. In rechtsoverweging 4.2 van het tussenarrest van 6 juli 2021 was al geoordeeld dat [de directeur1] en [de directeur2] niet-ontvankelijk in hun hoger beroep zullen worden verklaard. [de koper] wordt veroordeeld in de proceskosten van zowel de procedure bij de rechtbank als die in hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
verklaart [de directeur1] en [de directeur2] niet-ontvankelijk in hun hoger beroep;
4.2.
vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 2 mei 2018 (zaaknummer C/16/445028/HA ZA 17-677), voor zover tussen [de koper] en Vepo gewezen,
4.3.
wijst de vorderingen van [de koper] af,
4.4.
veroordeelt [de koper] tot terugbetaling van alles wat Vepo op grond van het onder 4.2. genoemde vonnis heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de betaling door Vepo tot aan de dag van terugbetaling,
4.5.
veroordeelt [de koper] tot betaling van de volgende proceskosten van Vepo tot aan de uitspraak van de rechtbank:
€ 1.545,00,- aan griffierecht
€ 2.000,- aan salaris van de advocaat van Vepo (2 procespunten x tarief € 1.000,-
en tot betaling van de volgende proceskosten van Vepo in hoger beroep:
€ 726,- aan griffierecht
€ 81,- aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding
€ 3.342,- aan salaris van de advocaat van Vepo c.s. (3 procespunten x appeltarief € 1.114,-),
4.6.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
4.7.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.8.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J. de Vries, A.J.J. van Rijen en M.F.A. Evers en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 december 2022.

Voetnoten

1.HR 23 april 1999, NJ 1999,497 (Jut / NVG)