In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland met betrekking tot aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2014, 2015 en 2016. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de belastingaanslagen die hem zijn opgelegd, waarbij de Inspecteur belastingrente in rekening heeft gebracht en een verzuimboete heeft opgelegd voor het jaar 2015. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende voor het jaar 2016 ongegrond verklaard, maar voor de jaren 2014 en 2015 gegrond, wat leidde tot een aanpassing van het gebruikelijk loon en de belastingrente. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank, terwijl de Inspecteur incidenteel hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak met betrekking tot de jaren 2014 en 2015.
De kern van het geschil betreft de vraag of de Inspecteur terecht het terbeschikkingstellingsverlies inzake de recreatiewoning van belanghebbende voor het jaar 2016 niet in aanmerking heeft genomen. Daarnaast is in geschil of de Rechtbank het gebruikelijk loon voor de jaren 2014 en 2015 te laag heeft vastgesteld. Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat de recreatiewoning ter beschikking is gesteld aan de vennootschap op de wijze zoals bedoeld in de wet. Het beroep op het vertrouwensbeginsel wordt eveneens afgewezen, omdat de Inspecteur niet op de hoogte was van alle relevante feiten en omstandigheden.
Het incidentele hoger beroep van de Inspecteur wordt gegrond verklaard, waarbij het Hof de uitspraak van de Rechtbank vernietigt, behoudens de beslissing inzake de verzuimboete. De beslissing van de Rechtbank met betrekking tot de belastingrente wordt eveneens vernietigd, omdat deze afhankelijk is van de uitkomst van de aanslagen.