ECLI:NL:GHARL:2022:2959

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
200.304.580/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling minderjarige; ontvankelijkheid verzoek moeder

In deze zaak verzoekt de gecertificeerde instelling (GI) om verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige met drie maanden, terwijl de moeder verzoekt om verlenging met een jaar. De moeder is niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek, op basis van artikel 1:260 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. De minderjarige staat sinds 21 oktober 2019 onder toezicht van de GI, en de ondertoezichtstelling is eerder verlengd. De kinderrechter had op 12 oktober 2021 de ondertoezichtstelling met drie maanden verlengd, wat de moeder in hoger beroep aanvecht. Het hof oordeelt dat de wet geen ruimte biedt voor de moeder om een langer verzoek in te dienen dan de GI heeft gedaan. De moeder kan alleen verzoeken om verlenging als de GI geen verzoek indient. Het hof vernietigt de beschikking van de kinderrechter voor zover het verzoek van de moeder is afgewezen, maar verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek om de ondertoezichtstelling te verlengen voor een jaar. De beslissing van het hof is op 12 april 2022 uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.304.580/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 526591)
beschikking van 12 april 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.G. Wiebes te Lelystad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
(1) de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
kantoorhoudende te Almere;
verder te noemen: de GI;
(2)
[de vader],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.W.A. Offermanns te Almere.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Midden-Nederland, locatie Zwolle,
verder te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 12 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlagen(n), ingekomen op 14 december 2021;
- een brief van de raad van 10 januari 2022, waarin de raad mededeelt niet ter zitting te zullen verschijnen;
- het verweerschrift van de vader met bijlage(n);
- het verweerschrift van de GI met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 30 maart 2022 plaatsgevonden. De ouders zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI is verschenen mevrouw [naam1] .

3.De feiten

3.1
Uit de affectieve relatie die tot mei 2013 tussen de ouders heeft bestaan is [in] 2012 geboren [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ). De vader heeft [de minderjarige] erkend. De vader en de moeder zijn gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] belast. [de minderjarige] woont bij de vader.
3.2
[de minderjarige] staat sinds 21 oktober 2019 onder toezicht van de GI. De maatregel van ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd. Bij beschikking van 8 oktober 2020 is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 21 oktober 2021.
3.3
De GI heeft de kinderrechter op 19 augustus 2021 verzocht de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen met drie maanden.
3.4
De moeder heeft de kinderrechter op 7 oktober 2021 zelfstandig verzocht de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen met een jaar.
3.5
Bij de - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - bestreden beschikking is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] met drie maanden verlengd tot 21 januari 2022. Het meer of anders verzochte is afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof de beschikking van 12 oktober 2021 te vernietigen voor zover bestreden en opnieuw beschikkende te bepalen:
I. dat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] wordt verlengd tot 21 oktober 2022;
II. de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.2
De GI voert verweer en verzoekt het hof het hoger beroep van de moeder primair niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair ongegrond te verklaren, met zoveel nodig bekrachtiging van de bestreden beschikking.
4.3
De vader voert verweer en verzoekt het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep dan wel haar hoger beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissingDe ontvankelijkheid

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De kinderrechter kan de ondertoezichtstelling verlengen op verzoek van de GI die het toezicht heeft. Indien deze GI niet tot een verzoek overgaat, zijn de raad voor de kinderbescherming, een ouder, degene die niet de ouder is en de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt en het openbaar ministerie bevoegd tot het doen van het verzoek (artikel 1:260 lid 2 BW).
5.3
De moeder heeft de kinderrechter in eerste aanleg en in hoger beroep verzocht de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de periode van een jaar. De wet biedt echter naar het oordeel van het hof geen ruimte voor dit verzoek van de moeder in de situatie als hier aan de orde. Op grond van artikel 1:260 lid 2 BW kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling verlengen op verzoek van de GI. Uitsluitend indien de GI niet tot een verzoek overgaat, is een ouder bevoegd zelf een verlengingsverzoek te doen bij de kinderrechter. In dit geval heeft de GI een verlengingsverzoek gedaan voor een periode van drie maanden. Artikel 1:260 lid 2 BW dient niet zo uitgelegd te worden dat in een dergelijk geval een ouder bevoegd is om een langere termijn te verzoeken dan de GI heeft gedaan (zie ook gerechtshof Amsterdam 19 juni 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:2223).
5.4
Dat betekent dat het hof de moeder niet-ontvankelijk zal verklaren in haar verzoek om de ondertoezichtstelling te verlengen voor een periode van drie maanden
6. De slotsom
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover het verzoek van de moeder daarbij is afgewezen, en opnieuw beschikkende de moeder niet-ontvankelijk verklaren in haar inleidend verzoek.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 12 oktober 2021, voor zover het inleidend verzoek van de moeder daarbij is afgewezen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar inleidend verzoek;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F. Kleefmann, M.P. den Hollander en C. Koopman, bijgestaan door mr. L.S. Veldmans als griffier, en is op 12 april 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.