ECLI:NL:GHARL:2022:3722

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
10 mei 2022
Zaaknummer
200.304.391/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht en ontruiming in kort geding: hoofdverblijf en onderverhuur

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat de ontruiming van een huurwoning centraal. De appellant, die sinds 2008 een woning huurt van Stichting Woningcorporatie Gooi en Omstreken, heeft zijn hoofdverblijf niet in de gehuurde woning gehad en heeft deze zonder toestemming onderverhuurd aan een vriend. De kantonrechter oordeelde eerder dat de huurder niet voldeed aan zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst, wat leidde tot een vordering tot ontruiming door de verhuurder. Het hof bevestigt deze beslissing en oordeelt dat de tekortkomingen van de huurder in de nakoming van zijn verplichtingen ernstig genoeg zijn om de ontruiming te rechtvaardigen. Het hof wijst erop dat de verhuurder een maatschappelijke verplichting heeft om woningen beschikbaar te stellen aan woningzoekenden en dat de huurder, ondanks eerdere waarschuwingen, zijn hoofdverblijf niet in de woning heeft gehad. De ontruiming is daarmee gerechtvaardigd, en de grieven van de huurder worden afgewezen. De kosten van het hoger beroep worden aan de huurder opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.304.391/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere 9443283)
arrest in kort geding van 10 mei 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats1] ,
appellant, tevens eiser in het incident
bij de kantonrechter: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. J.D. Nijenhuis, die kantoor houdt in Leeuwarden,
tegen:
Stichting Woningcorporatie Gooi en Omstreken,
gevestigd te Hilversum,
geïntimeerde, tevens verweerster in het incident,
bij de kantonrechter: eiseres,
hierna:
Het Gooi,
advocaat: mr. L. Bergervoet, die kantoor houdt in Rotterdam.

1.De procedure bij de kantonrechter

Het verloop van de procedure bij de kantonrechter blijkt uit het kortgedingvonnis van
25 november 2021 van de kantonrechter te Almere.

2.De procedure bij het hof

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 21 december 2021 (met grieven), tevens inhoudend een incident tot schorsing van de uitvoerbaar verklaring bij voorraad,
- de memorie van antwoord in het incident,
- het arrest in het incident van 4 januari 2022,
- de memorie van antwoord (met producties),
- de mondelinge behandeling op 15 april 2022, die met instemming van partijen enkelvoudig heeft plaatsgevonden.
2.2
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof arrest bepaald op de gedingstukken, aangevuld met het verslag (‘proces-verbaal’) van de zitting.
3. Waar dit geding over gaat en wat het hof beslist
Centraal in dit kort geding staat de vraag of [appellant] wel of niet zijn hoofdverblijf heeft gehad in de door hem van Het Gooi gehuurde woning op het adres [adres1] 11 in [woonplaats1] en of hij die woning ook zonder toestemming van Het Gooi heeft onderverhuurd/in gebruik gegeven aan een derde. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er in kort geding van moet worden uitgegaan dat [appellant] niet zijn hoofdverblijf in die woning had en dat hij die ook in gebruik aan een ander had afgestaan. Op die grond is de vordering van Het Gooi om [appellant] te veroordelen tot ontruiming van de woning toegewezen. Het hof komt tot eenzelfde oordeel. Hieronder zal dat worden uiteengezet.

4.De vaststaande feiten

Het geschil speelt zich af tegen de achtergrond van de volgende feiten
4.1
[appellant] huurt sinds 2008 van Het Gooi de tweekamerwoning op het adres
[adres1] 11 in [woonplaats1] (hierna: de woning).
4.2
In artikel 2 van de huurovereenkomst is bepaald dat het gehuurde uitsluitend
bestemd is om voor de huurder en de leden van zijn huishouden als woonruimte te dienen. In artikel 7.4 van de op de huurovereenkomst van toepassing zijnde Algemene Huurvoorwaarden (AV) is bepaald dat de huurder verplicht is de woning zelf als woonruimte te bewonen en in artikel 7.5 dat het de huurder uitsluitend met voorafgaande schriftelijke toestemming van de verhuurder toegestaan is het gehuurde onder te verhuren of aan derden in gebruik af te staan.
4.3
[appellant] heeft een relatie (gehad) met mevrouw [naam1] , met wie hij twee nog jonge kinderen heeft, geboren in 2016 en 2019. [naam1] huurt een woning op het adres [adres2] te [plaats1] . De afstand tussen de beide woningen bedraag ongeveer 3 kilometer.
4.4
In april 2020 is Het Gooi een bodemprocedure gestart tegen [appellant] tot ontbinding van de huurovereenkomst, met veroordeling van [appellant] tot ontruiming. Volgens Het Gooi gebruikte [appellant] de woning niet als hoofdverblijf. In een vonnis van 29 juli 2020 heeft de kantonrechter de vorderingen afgewezen. Weliswaar heeft de kantonrechter als vaststaand aangenomen dat [appellant] tussen augustus 2019 en maart 2020 de woning niet als hoofdverblijf heeft gebruikt, maar vanwege de gestelde privésituatie van [appellant] (verbroken relatie met mw. [naam1] en procedure over de omgangsregeling) oordeelde de kantonrechter dat de tekortkoming van [appellant] te gering was om de ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen (ontruiming) te rechtvaardigen.
4.5
Na dat vonnis heeft de advocaat van Het Gooi in een brief aan de toenmalige advocaat van [appellant] geschreven dat [appellant] van de kantonrechter een laatste kans had gekregen zich als een goed huurder te gedragen en zijn hoofdverblijf in het gehuurde te hebben en te houden. Zij heeft aangekondigd dat Het Gooi in de toekomst meerdere onaangekondigde huisbezoeken zou brengen en dat wanneer dan zou blijken dat [appellant] opnieuw tekortschoot in zijn verplichting zijn hoofdverblijf in de woning te hebben, zij opnieuw een procedure tot ontbinding van de huurovereenkomst tegen hem zou beginnen. Vervolgens heeft het Gooi tussen oktober 2020 en augustus 2021 veertien onaangekondigde huisbezoeken in de morgen, middag of avond afgelegd bij de woning. Bij deze bezoeken bleek [appellant] alleen één keer (op 1 juli 2021) in de woning aanwezig.
4.6
Vanaf ongeveer augustus 2021 heeft [appellant] een vriend in de woning laten wonen. Die vriend heeft zich ook op het adres van de woning laten inschrijven in de Basisregistratie Persoonsgegevens. [appellant] heeft Het Gooi dat niet meegedeeld. Het Gooi heeft hiervoor dan ook geen toestemming gegeven.
4.7
Op 18 augustus 2021 heeft Het Gooi [appellant] schriftelijk meegedeeld de huurovereenkomst met hem te willen beëindigen. [appellant] is daarbij meegedeeld dat als hij de huurovereenkomst niet zelf opzegt in een kortgedingprocedure om ontruiming verzocht zal worden. [appellant] heeft de huur niet zelf opgezegd.
4.8
In het kort geding bij de kantonrechter heeft Het Gooi vervolgens gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld tot ontruiming van de woning, met nevenvorderingen.
4.9
In het bestreden kortgedingvonnis van 25 november 2021 heeft de kantonrechter overwogen dat [appellant] tegenover de uitgebreid gemotiveerde en met stukken onderbouwde stellingen van Het Gooi onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat hij geen hoofdverblijf heeft in het gehuurde. Daarnaast is volgens de kantonrechter gebleken dat [appellant] in strijd met art. 7.5 van AV een vriend in het gehuurde heeft laten wonen. Volgens de kantonrechter is [appellant] daarmee ernstig tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst en is het zeer waarschijnlijk dat een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst met ontruiming in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Op grond daarvan heeft de kantonrechter de vordering tot ontruiming toegewezen.
4.1
[appellant] is op 21 december 2021 van dit vonnis in hoger beroep gekomen. Hij vordert vernietiging van dat vonnis met afwijzing van de vordering van Het Gooi.
Hij heeft daarnaast ook gevorderd om de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het vonnis te schorsen. Die vordering heeft dit hof in zijn arrest in dat incident van 4 januari 2022 afgewezen.
4.11
Op 6 januari 2022 is de woning door de gerechtsdeurwaarder ontruimd.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

5.1
[appellant] heeft in hoger beroep vijf grieven (bezwaren) aangevoerd tegen het vonnis van de kantonrechter. Die zullen hierna per onderwerp worden besproken.
(spoedeisend) belang
5.2
In zijn eerste grief voert [appellant] aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat Het Gooi een spoedeisend belang heeft.
Volgens [appellant] leent een vordering tot ontruiming zich niet voor een beslissing in kort geding en heeft Het Gooi ook te lang stilgezeten voordat zij is overgegaan tot dagvaarden in kort geding. Deze grief faalt.
5.3
Op Het Gooi rust als verhuurder in de sociale sector de maatschappelijke verplichting om haar woningen te verhuren aan woningzoekenden die daarvoor in aanmerking komen. Algemeen bekend is dat in die sector lange wachtlijsten bestaan en dat woningzoekenden vaak jaren op zo’n lijst hebben gestaan voordat zij voor huur in aanmerking komen. Als Het Gooi meent dat een huurder zo’n woning niet overeenkomstig de huurovereenkomst gebruikt als woning voor zichzelf, heeft zij er gelet op die verplichting een voldoende en ook spoedeisend belang bij om ervoor te zorgen dat die woning weer ter beschikking komt voor andere woningzoekenden. Dat Het Gooi voorafgaand aan het instellen van haar vordering eerst gedurende enige tijd heeft onderzocht of [appellant] de woning wel als hoofdverblijf gebruikte, ontnam aan die vordering nog niet het spoedeisende karakter. Dat had anders kunnen zijn als Het Gooi na dat onderzoek nog geruime tijd getalmd zou hebben met het instellen van haar vordering, maar niet is aangevoerd dat dit het geval is geweest, en dat is ook niet gebleken. Ook de omstandigheid dat Het Gooi er voor had kunnen kiezen om haar vordering opnieuw aan de kantonrechter voor te leggen in een bodemprocedure, betekent niet dat de vordering niet spoedeisend is.
5.4
De stelling dat een vordering tot ontruiming zich niet leent voor beslissing in kort geding vanwege het ingrijpende, onomkeerbare gevolg van toewijzing van een dergelijke vordering, gelet ook op het beperkte karakter van een kortgedingprocedure, is niet juist. Wel kunnen de door [appellant] genoemde omstandigheden gezichtspunten vormen bij de beoordeling in het concrete geval of de gevorderde voorziening ook toewijsbaar is
5.5
Na de ontruiming had Het Gooi overigens niet langer meer een spoedeisend belang bij haar vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening in de vorm van een veroordeling tot ontruiming. Als de in het ongelijk gestelde partij heeft [appellant] er echter een gerechtvaardigd belang bij om in hoger beroep te laten toetsen of hij terecht is veroordeeld tot ontruiming en (daaruit voortvloeiend) tot betaling van de proceskosten. Omgekeerd heeft Het Gooi er in hoger beroep belang bij dat de veroordeling tot ontruiming in stand wordt gelaten.
inhoudelijke beoordeling5.6 In zijn grieven twee en drie komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat het ervoor moet worden gehouden hij niet zijn hoofdverblijf heeft gehad in het gehuurde. Zijn vierde grief is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat hij de woning zonder toestemming van Het Gooi in gebruik heeft afgestaan aan een derde. De vijfde grief bestrijdt het oordeel dat de tekortkomingen in kort geding de ontruiming van de woning rechtvaardigen. Ook die grieven falen.
5.7
Bij die beoordeling stelt het hof het volgende voorop.
Niet in geschil is dat op [appellant] contractueel de verplichting rustte om in de woning zijn hoofdverblijf te hebben en daar ook zelf te wonen. Afstaan aan een derde in onderhuur/gebruik was niet toegestaan zonder schriftelijke toestemming van Het Gooi.
Het niet naleven van dergelijke verplichtingen levert tekortkomingen op van de huurder in de nakoming van zijn uit de huurovereenkomst voortvloeiende verplichtingen. Zulke tekortkomingen rechtvaardigen in beginsel de ontbinding van de huurovereenkomst, tenzij die tekortkomingen in de omstandigheden van het geval niet van voldoende gewicht zijn om een ontbinding te rechtvaardigen. Bij een bevestigende beantwoording van de vraag of in kort geding op deze grond een vordering tot ontruiming van woonruimte vooruitlopend op de ontbindingsprocedure kan worden toegewezen, past grote terughoudendheid, gezien het ingrijpende karakter van de maatregel en de waarborgen waarmee de wet de rechten van huurders heeft voorzien. Voor toewijzing van een dergelijke vordering is pas plaats indien het zeer waarschijnlijk is dat in een bodemprocedure de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst wordt toegewezen. Het komt er in dit geding dus op aan of het zeer waarschijnlijk is dat (a) sprake is geweest van de door Het Gooi aan [appellant] verweten tekortkomingen en (b) dat die ook van voldoende gewicht zijn om een ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen.
hoofdverblijf
5.8
Voor de vraag wat onder ‘hoofdverblijf’ moet worden verstaan, is een oud arrest van de Hoge Raad nog van belang. Iemand heeft (in de terminologie van dat arrest ‘zijn woonstede’ ofwel) zijn hoofdverblijf ‘op de plaats waar iemand werkelijk woont, waar hij de zetel van zijn fortuin heeft, zijn zaken behartigt, zijn goederen en eigendommen beheert, kortom de plaats waar iemand niet vandaan gaat dan met een bepaald doel en tevens met het plan om, als dat doel is bereikt, terug te keren.’ Dit sluit aan bij wat in artikel 1:10 BW is bepaald omtrent iemands ‘woonplaats’, waarmee wordt bedoeld waar iemand woont.
5.9
In het vonnis in de bodemzaak van 29 juli 2020 heeft de kantonrechter overwogen dat [appellant] bij alle tien de onaangekondigde huisbezoeken niet aanwezig was, dat uit de verklaringen die hij daarvoor gegeven heeft - regelmatig verblijf bij zijn ouders en zijn toenmalige vriendin - niet blijkt dat hij in de periode van augustus 2019 tot maart 2020 de woning als hoofdverblijf had en dat hij daarmee tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst.
5.1
In deze zaak heeft Het Gooi een aantal niet betwiste omstandigheden aangevoerd die, bezien in hun verband en samenhang, haar stelling overtuigend onderbouwen dat [appellant] ook in de periode daarna (nog steeds) geen hoofdverblijf had in de woning. Het gaat daarbij om de volgende omstandigheden:
a.) in de periode van oktober 2020 tot 18 augustus 2021 hebben veertien onaangekondigde huisbezoeken plaatsgevonden, op verschillende tijdstippen van de dag. Slechts bij één van die huisbezoeken – het bezoek op 1 juli 2021- is [appellant] thuis aangetroffen;
b.) Het Gooi heeft opnieuw van enkele omwonenden melding ontvangen dat [appellant] zelf niet in de woning zou wonen;
c.) [appellant] heeft volgens verbruiksgegevens in de periode van januari 2020 tot en met maart 2021 zeer weinig water, elektriciteit en gas verbruikt, ook in de wintermaanden. In de maanden januari tot en met maart 2021 heeft hij zelfs geen verwarming aangehad, terwijl het in die maanden geregeld erg koud is geweest;
d.) in de periode vanaf augustus 2021 tot aan de ontruiming heeft [appellant] iemand, naar zijn zeggen “een vriend” die onderdak nodig had, in zijn woning laten verblijven. Die persoon heeft zich op dat adres ook laten inschrijven bij de gemeente. Volgens [appellant] werd hij daarvoor gekort op zijn bijstandsuitkering en vergoedde die vriend hem die korting;
e.) de twee kinderen die [appellant] heeft met zijn (ex-)vriendin, mevrouw [naam1] , zijn onder toezicht gesteld. De gezinsvoogdes, iemand die bij uitstek verondersteld mag worden bekend te zijn met de gezinssituatie, heeft op verzoek van [appellant] contact opgenomen met Het Gooi. Op 26 augustus 2021heeft zij telefonisch gesproken met dhr. [naam2] van Het Gooi. [naam2] heeft dat gesprek vastgelegd in een notitie. Daarin schrijft hij onder meer: “
[naam3] [hof: is de gezinsvoogdes] geeft aan dat [appellant] niet is gescheiden van zijn vrouw en bij zijn vrouw verblijft. Wanneer het samen niet gaat in de relatie keert [appellant] even naar het gehuurde om “af te koelen”.
In een door [appellant] zelf overgelegde brief van de gezinsvoogdes aan hem van eveneens 26 augustus 2021 schrijft zij, dat zij op zijn verzoek contact heeft opgenomen met dhr. [naam2] van Het Gooi. In die brief schrijft zij verder onder andere: “
Ik heb aangegeven waarom ik denk dat het voor de kinderen goed is als u nog een 2e woning heeft om zich terug te trekken. Echter heb ik geen antwoord op hun onderzoeksuitkomsten”.
Uit deze feiten en omstandigheden, bezien in hun samenhang en tegen de achtergrond van het vonnis van 29 juli 2020, volgt overtuigend dat [appellant] gedurende langere tijd de woning niet als hoofdverblijf heeft gebruikt, maar kennelijk alleen als plek waar hij zich terug kon trekken als hij dat nodig had. Een sociale huurwoning is echter niet bedoeld als woning om op terug te kunnen vallen in geval van nood. Als dat gebruik als nevenverblijfplaats, zoals hier, langdurig is kan de woning niet worden aangemerkt als het hoofdverblijf van de huurder.
5.11
[appellant] heeft onvoldoende aangevoerd om te weerleggen dat de woning ten tijde van het vonnis in kort geding niet (meer) zijn hoofdverblijf was.
i.) Als verklaring voor het feit dat hij bij de huisbezoeken niet aanwezig was, heeft hij voor verschillende daarvan als reden aangevoerd dat hij toen zijn dochtertje ophaalde van of bracht naar school. Dat dochtertje woont bij haar moeder. Die verklaring overtuigt niet, omdat zij ook past in het beeld dat [appellant] woonde bij [naam1] . Daarbij wordt opgemerkt dat het adres [adres1] 13 zich bevindt op ongeveer 3 kilometer van die school, terwijl de woning van [naam1] ( [adres2] te [plaats1] ) om de hoek van de school ligt. Het lag in die situatie op zichzelf minder voor de hand dat [appellant] zijn dochtertje altijd haalde en bracht, tenzij hij ook zelf feitelijk om de hoek woonde.
Ook voor verschillende andere data waarop hij niet aanwezig was heeft hij wel verklaringen gegeven, maar geen sluitende.
ii.) [appellant] heeft gewezen op een schriftelijke verklaring van de omwonende op nummer 13, waarin die verklaart dat hij de indruk heeft dat [appellant] in de woning woont, omdat hij hem regelmatig ziet.
Die verklaring staat in dit geding op zichzelf en legt weinig tegenwicht in de schaal, ook al omdat een (andere?) omwonende verklaart in de eerdere procedure in het voordeel van [appellant] te hebben getekend, maar hem daarna eigenlijk niet meer te hebben gezien.
iii.) Verder heeft [appellant] aangevoerd dat de Sociale Dienst na een beoordeling of nog steeds recht bestond op een bijstandsuitkering, zowel de uitkering van [naam1] als die van hem ongemoeid heeft gelaten. Uit de brieven die [appellant] daarvan heeft overgelegd blijkt echter niet dat die herbeoordeling berustte op de bevindingen van een feitelijk onderzoek ter plaatse. Volgens Het Gooi is over een (administratief) onderzoek in ieder geval geen contact met haar geweest.
afstaan van het gebruik aan een derde
5.12
Uit het wat hiervoor onder 5.9 onder d) is vermeld blijkt tevens dat [appellant] de woning gedurende enige tijd in ieder geval gedeeltelijk heeft onderverhuurd, althans in gebruik heeft gegeven aan iemand anders. Vast staat dat Het Gooi daar geen toestemming voor had verleend. Daarmee staat dus ook vast dat [appellant] het gehuurde zonder toestemming van Het Gooi in ieder geval gedeeltelijk in gebruik heeft afgestaan aan een derde.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellant] verklaard dat hij zich er niet van bewust was dat hij die toestemming nodig had. Als dat al zo mocht zijn, dient dat echter voor zijn risico te worden gelaten.
conclusie tekortkomingen
5.13
De conclusie is dat in dit kort geding voorshands ervan kan worden uitgegaan dat de door Het Gooi aan [appellant] verweten tekortkomingen zich hebben voorgedaan. Het gaat daarbij voor wat betreft het niet gebruiken van de woning als hoofdverblijf om een tekortkoming, waarvan [appellant] zich gezien het eerdere vonnis in de bodemzaak bewust was, waarvoor hij door dat vonnis en de daarop volgende brief van de advocaat van Het Gooi gewaarschuwd was en waarin hij desondanks volhard heeft. Voor zover [appellant] met betrekking tot het in gebruik afstaan van de woning aan een derde nog heeft aangevoerd dat hij niet was gewaarschuwd door Het Gooi, geldt dat sprake was van een tekortkoming in een voortdurende verplichting en dat een waarschuwing daarom niet nodig was om de (gevolgen van de) tekortkoming te doen ontstaan.
tekortkomingen van voldoende gewicht?
5.14
In de bodemprocedure heeft de kantonrechter de ontbinding van de huurovereenkomst afgewezen op grond van een belangenafweging. Doorslaggevend was daarbij dat in die procedure [appellant] had aangevoerd dat de relatie met [naam1] was verbroken en dat zijn kinderen pas sinds kort bij hem mochten overnachten. Omdat volgens [appellant] in de rechtszaak over de omgangsregeling nog geen eindbeslissing was genomen, zou een ontbinding dan grote gevolgen hebben voor [appellant] en zijn kinderen.
5.15
In deze procedure is niet gebleken dat er een rechtszaak is geweest over de omgangsregeling. Verder heeft [appellant] verklaard dat zijn relatie met [naam1] nu goed is en dat hij zijn kinderen mag zien wanneer hij wil. Het door de kantonrechter doorslaggevend geachte belang speelt in dit geding dus niet (meer), in ieder geval niet zo sterk.
5.16
Na de bodemprocedure was [appellant] een gewaarschuwd mens, voor wie het duidelijk moet zijn geweest dat hij in de van Het Gooi gehuurde woning ook daadwerkelijk zijn hoofdverblijf moest hebben, wilde hij die woning kunnen blijven behouden. Het Gooi heeft die waarschuwing nog eens onderstreept met de onder 4.5 aangehaalde brief van haar advocaat. Die (dubbele) waarschuwing heeft [appellant] in de wind geslagen. Het hof is verder niet gebleken van belangen aan de zijde van [appellant] die, afgewogen tegen het belang van Het Gooi, met zich brengen dat zijn tekortkomingen in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst niet van een voldoende gewicht waren om in een bodemprocedure een ontbinding van de huurovereenkomst te voorkomen. Het algemeen geldende belang van behoud van zijn woonruimte is daarvoor in dit geval op zichzelf niet toereikend, afgewogen tegen het belang van Het Gooi om, gezien haar maatschappelijke verplichting, de beperkt beschikbare woningen in de sociale sector waarvoor lange wachtlijsten bestaan te verhuren aan woningzoekenden die daarvoor daadwerkelijk in aanmerking komen. Daar doet niet aan af dat [appellant] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat hij sinds de ontruiming geen vast dak meer boven zijn hoofd heeft en wisselend slaapt bij familie en vrienden, maar niet bij mevrouw [naam1] . De juistheid van die verklaring is niet onderbouwd. Bovendien, ook als die juist mocht zijn dient dat in de omstandigheden van dit geval voor zijn rekening te worden gelaten.
overweging over bewijslevering
5.17
Als uitgangspunt geldt, gelet op de aard van het kort geding, dat in deze procedure in het algemeen geen plaats is voor uitgebreide bewijslevering. Er is niet voldoende gesteld of gebleken dat er in deze zaak redenen zijn om van dat uitgangspunt af te wijken. Voor zover in de stellingen van [appellant] al een bewijsaanbod zou moeten worden gelezen, is dat bovendien onvoldoende concreet.

6.Slotsom

6.1
De slotsom is daarmee dat het hof zich aansluit bij het oordeel van de kantonrechter dat het gelet op de ernst en het structurele karakter van de in dit geding aangenomen tekortkomingen van [appellant] in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst, zeer waarschijnlijk is dat een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst in een bodemprocedure zal worden toegewezen en dat vooruitlopend daarop de ontruiming van de woning als voorlopige voorziening gerechtvaardigd was.
De grieven falen dus en het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
6.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen, waaronder ook begrepen die in het incident. Die kosten aan de zijde van Het Gooi worden begroot op € 772,- aan griffierecht en € 3.342,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (3 punten x tarief II à € 1.114,- per punt).

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Almere in kort geding van 25 november 2021;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Het Gooi vastgesteld op € 772,- aan verschotten en op € 3.342,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.E. Mulder, H. de Hek en J.E. Wichers en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2022.