ECLI:NL:GHARL:2022:4300

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
P22/0003
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beslissing tot verlenging van terbeschikkingstelling met voorwaarden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant van 7 december 2021, die de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde had verlengd. De officier van justitie had op 19 oktober 2021 een vordering tot verlenging ingediend, maar het hof oordeelde dat de maatregel op dat moment niet liep en bovendien nog geen twee jaar had geduurd. De terbeschikkingstelling was eerder opgelegd door het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 6 mei 2022 een arrest had gewezen waarin de terbeschikkingstelling opnieuw werd opgelegd. Het hof oordeelde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk was in zijn vordering tot verlenging, omdat de maatregel niet meer van kracht was op het moment van indienen van de vordering. Het hof vernietigde de beslissing van de rechtbank en verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling met voorwaarden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van tijdige indiening van vorderingen en de voorwaarden waaronder terbeschikkingstelling kan worden verlengd.

Uitspraak

TBS P22/0003
Beslissing van 12 mei 2022
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
verblijvende in [forensisch psychiatrische kliniek] te [plaats 1] ,
verder te noemen terbeschikkinggestelde.
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats
‘s-Hertogenbosch van 7 december 2021. Deze beslissing houdt in de verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van één jaar en een aanvulling van de voorwaarden.
Het hof heeft gelet op de stukken waarop de rechtbank haar beslissing heeft gebaseerd en daarnaast onder meer op:
- het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte van 20 december 2021 waarbij de officier van justitie beroep heeft ingesteld;
- de appelschriftuur van de officier van justitie van 20 december 2021;
- de uitspraak van de Hoge Raad in de onderliggende strafzaak van 27 oktober 2020;
- het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch in de onderliggende strafzaak van 6 mei 2022;
- de aanvullende informatie van de Reclassering Nederland van 10 februari 2022, 3 mei 2022 en 9 mei 2022.
Het hof heeft ter zitting van 12 mei 2022 gehoord de advocaat-generaal, mr. R. Segerink en de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.C. Sassen, advocate te Utrecht.

Overwegingen:

Het standpunt van de terbeschikkinggestelde
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie op het standpunt gesteld dat de vordering van de officier van justitie is gedaan op het moment dat de maatregel niet langer liep door de vernietiging van het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 5 juli 2019 door de Hoge Raad op 27 oktober 2020. De rechtbank had het openbaar ministerie dan ook niet-ontvankelijk moeten verklaren in zijn vordering. De terbeschikkinggestelde heeft (nog) geen beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 6 mei 2022.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot verlenging van de maatregel van de officier van justitie tijdig en niet te vroeg is ingediend en dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in die vordering. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft op 5 juli 2019, met vernietiging van het vonnis van de rechtbank, aan de terbeschikkinggestelde de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd en die maatregel is dadelijk uitvoerbaar verklaard. De termijn van de terbeschikkingstelling is op 22 november 2019 ingegaan. De officier van justitie heeft op 19 oktober 2021 de vordering tot verlenging van de maatregel ingediend. Dit is binnen de wettelijke termijn. In de tussentijd heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch - na gedeeltelijke vernietiging van het arrest van 5 juli 2019 van het gerechtshof door de Hoge Raad - opnieuw het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank behandeld. Vanwege de geldende termijnen is het openbaar ministerie gehouden om tijdig een vordering tot verlenging van de maatregel in te dienen. Normaal gesproken zal de rechtbank de behandeling van de vordering tot verlenging aanhouden tot het hoger beroep is behandeld, maar dat is hier niet gebeurd. Nu er in dit geval een inhoudelijke beslissing van de rechtbank is, dient het openbaar ministerie hoger beroep in te stellen indien het zich niet met die beslissing kan verenigen. Het openbaar ministerie is uitgegaan van voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel van terbeschikkingstelling, ondanks de gedeeltelijke vernietiging van het arrest van het gerechtshof door de Hoge Raad. Het openbaar ministerie heeft (nog) geen beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 6 mei 2022.
Het oordeel van het hof
Procesverloop
De rechtbank Oost-Brabant heeft de terbeschikkinggestelde bij vonnis van 11 december 2017 veroordeeld ter zake van - kort gezegd - parketnummer 01/879818-16: 1) belaging, 2) computervredebreuk en 3), laster, parketnummer 01//860047-17: 1) in een besloten erf, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen en 2) bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, en parketnummer 01/860250-17: 2) een afbeelding - of een gegevensdrager, bevattende een afbeelding - van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken in het bezit hebben meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht, en ter zake van die feiten tevens de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd, alsmede een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel. De terbeschikkinggestelde heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en heeft de terbeschikkinggestelde bij arrest van 5 juli 2019 (gedeeltelijk hersteld bij arrest van 10 juli 2019), voor zover hier van belang, ter zake van dezelfde feiten als de rechtbank, alsmede ter zake van parketnummer 01/860250-17: 1) met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht, en - naar het hof begrijpt - ter zake van die feiten de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd. Het hof heeft die maatregel in dat arrest dadelijk uitvoerbaar verklaard. De tenuitvoerlegging van de maatregel is op basis daarvan aangevangen. De terbeschikkinggestelde heeft tegen het arrest beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 27 oktober 2020 voornoemd arrest van 5 juli 2019 gedeeltelijk vernietigd, namelijk uitsluitend wat betreft de beslissingen van het in de zaak onder parketnummer 01/860250-17 onder 1 tenlastegelegde (met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen) en de strafoplegging, en de zaak teruggewezen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan. Het cassatieberoep is voor het overige verworpen.
Na terugwijzing heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch bij arrest van 6 mei 2022 (parketnummer 20-002307-20) de terbeschikkinggestelde vrijgesproken van het in de zaak onder parketnummer 01/860250-17 onder 1 tenlastegelegde (met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen) en ter zake van de overige feiten de straf bepaald op een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht en tevens opnieuw de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd. Het hof heeft die maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaard.
Ontvankelijkheid openbaar ministerie
Met het arrest van de Hoge Raad van 27 oktober 2020 is de strafoplegging bij het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 5 juli 2019 vernietigd en is de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden die dadelijk uitvoerbaar was verklaard geëindigd. Anders dan de gang van zaken in de beslissing van deze kamer van dit hof van 11 februari 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:2349, heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch na de verwijzing door de Hoge Raad niet - op basis van het vonnis van de rechtbank en het in stand gebleven deel van zijn arrest - de voorlopige hechtenis van de terbeschikkinggestelde bevolen (en geschorst met voorwaarden). De maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden is pas weer voortgezet na het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 6 mei 2022, waarbij die maatregel opnieuw is opgelegd en dadelijk uitvoerbaar is verklaard.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 3 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:377 (onder meer) overwogen dat artikel 38d, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat de terbeschikkingstelling geldt voor de tijd van twee jaar, te rekenen vanaf de dag waarop de rechterlijke uitspraak waarbij zij is opgelegd onherroepelijk is geworden, en dat een redelijke wetsuitleg meebrengt dat in de situatie dat de dadelijke uitvoerbaarheid van de terbeschikkingstelling met voorwaarden is bevolen, de termijn van de terbeschikkingstelling aanvangt op het ogenblik waarop het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de terbeschikkingstelling met voorwaarden ingaat.
Naar het oordeel van het hof is met de vaststelling van het aanvangsmoment van de terbeschikkingstelling met voorwaarden niet zonder meer gegeven dat twee jaren na dat moment een toetsing van het voortduren van de maatregel dient plaats te vinden door de beoordeling van een verlengingsvordering van de officier van justitie. Nu de wetgever zich dit onderwerp nog niet heeft aangetrokken, moet bij de huidige stand van zaken van geval tot geval worden beslist. Bij die beslissing kan onder meer betekenis worden toegekend aan de termijn die is verlopen na de laatste betrokkenheid van de rechter die de maatregel heeft opgelegd en/of het tijdstip waarop de maatregel door een onherroepelijk geworden vonnis of arrest definitief voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden (zie voornoemde beslissing van dit hof van 11 februari 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:2349).
In dit geval heeft de maatregel gelopen van 22 november 2019 tot 27 oktober 2020 en opnieuw sinds 6 mei 2022. De officier van justitie heeft op 19 oktober 2021 een vordering tot verlenging ingediend. Op dat moment liep de maatregel niet en had de maatregel bovendien nog geen twee jaar geduurd, maar ongeveer elf maanden. De maatregel is onlangs nog door de rechter getoetst, namelijk door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch in zijn arrest van 6 mei 2022. Gelet hierop doet zich naar het oordeel van het hof in de onderhavige situatie geen geval voor waarin de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vordering tot verlenging van de maatregel.
Het hof zal daarom met vernietiging van het vonnis waarvan beroep de officier van justitie alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot verlenging van de maatregel.

Beslissing

Het hof:
Vernietigtde beslissing van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch van 7 december 2021 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde [terbeschikkinggestelde] .
Verklaartde officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Aldus gedaan door
mr. G. Mintjes als voorzitter,
mr. M. Keppels en mr. E.A.K.G. Ruys als raadsheren,
en drs. E.M.M. Mol en drs. I. Breukel als raden,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Valé als griffier,
en op 12 mei 2022 in het openbaar uitgesproken.
mr. E.A.K.G. Ruys en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.