Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[geïntimeerde1] ,
[geïntimeerde2] ,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van een huurovereenkomst op basis van de Leegstandwet. De appellant, die sinds 15 augustus 2015 een woning huurde van de geïntimeerde, betwistte dat de huurovereenkomst op 5 augustus 2020 was geëindigd. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat de huurovereenkomst was beëindigd en de appellant was veroordeeld tot betaling van achterstallige huur en gebruiksvergoeding. De appellant stelde dat de huurovereenkomst voor onbepaalde tijd was aangegaan en dat de vergunning onder de Leegstandwet ten onrechte was verleend. Het hof oordeelde dat de huurovereenkomst op basis van de tekst en de omstandigheden van de overeenkomst op 5 augustus 2020 was geëindigd. Het hof verwierp de stelling van de appellant dat hij met toestemming van de geïntimeerde de woning na deze datum had gebruikt, en oordeelde dat de appellant onvoldoende had aangetoond dat hij recht had op verrekening van kosten voor werkzaamheden aan de woning. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde de appellant tot betaling van de proceskosten in hoger beroep.