In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die door de gemeente Zwolle is opgelegd. De naheffingsaanslag van € 65,00 bestond uit € 2,00 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 63,00 aan kosten van naheffing. De heffingsambtenaar had het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verlaagd naar € 63,63, met een vergoeding voor kosten van bijstand van € 508. De rechtbank Overijssel heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd voor wat betreft de vergoeding van kosten, en een vergoeding van € 522 voor de bezwaarfase en € 534 voor de beroepsfase toegekend.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de naheffingsaanslag onterecht is opgelegd. Hij stelt dat hij uitvoeringshandelingen heeft verricht om de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen, maar dat hij door een defecte parkeerautomaat en een gebrek aan internetverbinding niet in staat was om de betaling te verrichten. Het Hof oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat de verantwoordelijkheid voor het voldoen van de parkeerbelasting bij de parkeerder ligt, ongeacht de omstandigheden van het moment van parkeren.
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van de gronden betreffende de vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het beroep. De rechtbank had ten onrechte geen punt toegekend voor het bijwonen van de zitting, maar dit leidt niet tot een gegrond hoger beroep, omdat het materiële geschil een parkeerbelastingzaak betreft. Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten in verband met het hoger beroep.