ECLI:NL:GHARL:2022:8109

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
20 september 2022
Zaaknummer
200.292.993
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de rechtsgeldigheid van de benoeming van een bestuurder van een Vereniging van Eigenaren en de rechtmatigheid van geïnde VVE-bijdragen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de Vereniging van Eigenaren [adres] 75, 77 en 79, hierna [appellanten], tegen Casa Vastgoedmanagement B.V. en de hoofd Vereniging van Eigenaren [adres] 69/71/73 en 75/77/79, hierna samen Casa c.s. De appellant, [appellant2], betwist de rechtsgeldigheid van de benoeming van Casa als bestuurder van de hoofd VVE en stelt dat de VVE-bijdragen onrechtmatig zijn geïnd. De procedure is voortgevloeid uit een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel, die de vorderingen van [appellant2] had afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de hoofd VVE in 1970 is opgericht en dat Casa op 1 oktober 2003 als bestuurder is benoemd. Het hof oordeelt dat de benoeming van Casa rechtsgeldig is en dat de VVE-bijdragen rechtmatig zijn geïnd. Het hof verklaart de sub VVE niet ontvankelijk in haar hoger beroep en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. [appellant2] wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.292.993
zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo 248446
arrest van 20 september 2022
in de zaak van
1. de vereniging
Vereniging van Eigenaren [adres] 75, 77 en 79
die is gevestigd in ’s-Gravenhage
2.
[appellant2]
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep hebben ingesteld,
en bij de rechtbank optraden als eisers,
hierna samen [appellanten] te noemen en ieder afzonderlijk [appellant2] en de sub VVE,
vertegenwoordigd door mr. M.Z.D. Nasrullah
tegen

1.Casa Vastgoedmanagement B.V.,

die is gevestigd in Enschede,
2. de vereniging
Vereniging van Eigenaren [adres] 69/71/73 en 75/77/79,
die is gevestigd in ’s-Gravenhage,
die bij de rechtbank optraden als gedaagden,
hierna samen Casa c.s. te noemen en ieder afzonderlijk Casa en de hoofd VVE,
vertegenwoordigd door mr. H.J.G. Braakhuis

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 12 april 2022 heeft op 23 juni 2022 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
Bij akte van splitsing van 27 november 1970 is een in die akte nader aangeduide onroerende zaak gesplitst in een zestal appartementsrechten. In artikel 5 van die akte is het volgende bepaald:
“Bij deze wordt opgericht een vereniging van eigenaren (…) De vereniging draagt de naam: Vereniging van Eigenaren [adres] 69/71/73 en 75/77/79 (…).”Deze vereniging is geïntimeerde sub 2 in deze procedure (de hoofd VVE). [appellant2] is eigenaar van één van de gesplitste appartementsrechten (nr. 79) en van rechtswege lid van de hoofd VVE. De hoofd VVE had een slapend bestaan. Omstreeks het jaar 2000 heeft de gemeente Den Haag via het Adviesbureau Woningonderhoud verschillende slapende VVE’s benaderd en met behulp van subsidies weer geactiveerd, omdat er sprake was van veel achterstallig onderhoud aan panden in de stad. Op een vergadering op 22 mei 2002 is de hoofd VVE geactiveerd en is de heer [naam1] (nr. 75) benoemd tot bestuurder van de hoofd VVE en de heer [naam2] (nr. 71) tot voorzitter. In notulen van een (volgens [appellanten] niet gehouden) vergadering van de hoofd VVE van 29 september 2003 is vastgelegd dat [naam1] en [naam2] hun functie als bestuurder en voorzitter neerleggen, omdat de voorkeur uitgaat naar een professionele bestuurder en dat unaniem is besloten om Casa met ingang van 1 oktober 2003 als nieuwe bestuurder van de hoofd VVE aan te stellen. Op 24 mei 2005 is de splitsingsakte gewijzigd en zijn er een tweetal sub-verenigingen opgericht, genaamd “Vereniging van Eigenaren [adres] 69, 71, 73” en de sub VVE. In de gewijzigde splitsingsakte staat onder meer (i) dat de hoofd VVE blijft bestaan (pagina 5 onder 1), (ii) dat een aantal nader aangeduide werkzaamheden voor rekening van de hoofd VVE blijven (pagina 5 onder 4) en (iii) dat de contributie aan de hoofd VVE (aangeduid als de Vereniging van Eigenaren) ongewijzigd blijft (pagina 6 onder 8). In de notulen van een ledenvergadering van de hoofd VVE van 30 mei 2012, waarvan volgens [appellanten] geen bewijs is ingebracht dat die vergadering daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, is opgenomen dat de notulen van de ledenvergadering van 29 september 2003 ongewijzigd worden vastgesteld. Op een ledenvergadering van de hoofd VVE van 10 januari 2017 is besloten het incassomandaat op te pakken ten aanzien van twee leden die hun betalingsverplichting niet nakomen. Vervolgens is de hoofd VVE een procedure tegen [appellant2] gestart, die heeft geresulteerd in een op 1 december 2017 bereikte schikking. Overeengekomen is toen dat [appellant2] zijn bijdragen aan de hoofd VVE tot en met december 2017 betaalt, met finale kwijting over en weer en afstand van het recht de overeenkomst te ontbinden of te vernietigen. In 2019 heeft de hoofd VVE [appellant2] opnieuw in rechte betrokken en is hij bij verstek veroordeeld tot betaling van achterstallige VVE bijdragen. Zijn verzet tegen dat vonnis is op 29 januari 2020 ongegrond verklaard.
2.2
In de procedure tegen Casa c.s. neemt [appellanten] primair het standpunt in dat Casa geen bestuurder van de hoofd VVE is geworden. Volgens hem is het besluit tot benoeming op grond van artikel 2:14 BW nietig, zijn de notulen van de vergadering van 29 september 2003 vervalst en niet meer dan een verslag van een ‘fictieve vergadering’ en heeft Casa in de jaren 2003 tot en met 2012 niets van zich laten horen. Zij wordt ook in de wijziging van de akte van splitsing niet als bestuurder genoemd. Ook het besluit tot vaststelling van de hiervoor genoemde notulen in de vergadering van 30 mei 2012 is volgens [appellanten] nietig. Subsidiair stelt [appellanten] dat Casa – als zij wel bestuurder van de hoofd VVE is geworden – toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar taken, doordat zij zich – kort gezegd – nooit als bestuurder en beheerder heeft gedragen. Casa heeft de VVE-bijdragen dan ook onrechtmatig geïnd, dan wel zijn deze onverschuldigd aan haar betaald, aldus nog steeds [appellanten] Daarnaast stelt [appellanten] dat de schikking van 1 december 2017 onder invloed van dwaling tot stand is gekomen.
2.3
[appellanten] heeft de rechtbank gevraagd de schikking van 1 november 2017 te vernietigen. Verder heeft hij verschillende verklaringen voor recht gevorderd met – samengevat – de inhoud dat het besluit tot benoeming van Casa en het besluit tot vaststelling van de notulen waarin dit besluit is opgenomen nietig is, dat Casa geen bestuurder van de hoofd VVE is geworden en de VVE bijdragen onrechtmatig zijn geïnd, dan wel onverschuldigd zijn betaald en aan de leden van de hoofd VVE dienen te worden terugbetaald. Daarop voortbouwend heeft [appellanten] vervolgens gevorderd dat Casa zal worden veroordeeld tot terugbetaling van € 3.213,22 aan [appellant2] . Kennelijk subsidiair heeft hij terugbetaling van de VVE-bijdragen gevorderd, op grond van een toerekenbare tekortkoming van Casa in haar taakvervulling als bestuurder. Een en ander steeds met veroordeling van Casa in de proceskosten.
2.4
De rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo heeft deze vorderingen in haar vonnis van 25 november 2020 afgewezen en [appellant2] in de kosten van de procedure veroordeeld. De bedoeling van het hoger beroep is dat de afgewezen vorderingen in gewijzigde vorm alsnog worden toegewezen.

3.Het oordeel van het hof

Ontvankelijkheid sub-VVE
3.1
Op grond van art. 5:126 lid 5 BW kan een VVE binnen de grenzen van haar bevoegdheid de gezamenlijke appartementseigenaars in en buiten rechte vertegenwoordigen. De grenzen van die bevoegdheid worden in de eerste plaats bepaald door de statuten van de vereniging en door het regelement. In de akte ‘Wijziging splitsingsreglement (oprichting twee subverenigingen)’ is het modelreglement van 2 januari 1992 van toepassing verklaard. Ingevolge artikel 41 lid 4 van het modelreglement behoeft het bestuur de machtiging van de vergadering voor het instellen van en berusten in rechtsvorderingen. Op 25 april 2020 heeft er een algemene ledenvergadering van de sub VVE plaatsgevonden, waarbij [appellant2] en [naam3] (nr. 77) aanwezig waren. De derde appartementseigenaar binnen de sub VVE, mw. [naam4] (nr. 75), was afwezig. Uit de notulen en daaraan gehechte en door [appellant2] en [naam3] ondertekende machtigingen van diezelfde datum, volgt dat de vergadering de sub VVE heeft gemachtigd om te procederen tegen CASA
“i.v.m. haar onrechtmatig bestuursschap”. De onderhavige procedure is vervolgens met de dagvaarding van 12 mei 2020 ingeleid. Op 25 november 2020 is door de rechtbank eindvonnis gewezen. Een afzonderlijke machtiging voor een in te stellen hoger beroep is doorgaans niet nodig als het hoger beroep (zoals hier) een integrale voortzetting is van de juridische discussie die bij de rechtbank heeft plaatsgevonden. [1] Dat is in dit geval anders, gelet op de inhoud van de notulen van 25 april 2020. Daarin is onder 6 de volgende vervolgafspraak opgenomen:
“Zodra wij vonnis binnen hebben zal ik een ALV uitschrijven om hierover te bespreken en vervolg proces te voeren overeenkomstig de uitspraak.”Daaruit maakt het hof op dat de machtiging een beperkte strekking had en dat het de bedoeling van de appartementseigenaren was om na een verkregen vonnis een nieuwe afweging te maken over de te nemen vervolgstappen. [appellant2] heeft op zitting gesteld dat de andere appartementseigenaren weet hebben van het hoger beroep en dat er op 25 februari 2022 (dat is daags na het uitbrengen van de appeldagvaarding) een algemene ledenvergadering heeft plaatsgevonden. Notulen van deze vergadering waaruit zou kunnen blijken dat de appartementseigenaren hebben ingestemd met het instellen van hoger beroep of een machtiging daarvoor zijn door hem niet overgelegd. Dat brengt het hof tot het oordeel dat die machtiging er niet is en dat de sub VVE daarom in hoger beroep niet-ontvankelijk is. De beoordeling hierna betreft dan ook alleen [appellant2] .
3.2
Op zitting is namens [appellant2] nog gesteld dat er een koppeling moet worden gemaakt tussen de machtiging tot het voeren van deze procedure en de als productie 30 in hoger beroep overgelegde notulen van een algemene ledenvergadering van 17 juli 2017. Daarin is als besluit opgenomen dat alle door Casa als onrechtmatig bestuurder geïncasseerde bijdragen zullen worden teruggevorderd. Dat deze vergadering en dit besluit een rol moet spelen bij de uitleg van de gestelde machtiging, ziet het hof niet in. Kennelijk is het standpunt van [appellanten] dat de machtiging ruim moet worden uitgelegd en ook betrekking heeft op het hoger beroep, omdat de wens van de appartementseigenaren om tegen Casa op te treden al veel langer bestaat. De ledenvergadering van 17 juli 2017 en daarmee het bedoelde besluit, betrof evenwel de hoofd VVE, niet de sub VVE. Een eventuele machtiging aan de sub VVE kan al daarom niet in genoemde notulen worden gelezen.
Gewijzigde vorderingen in hoger beroep
3.3
In hoger beroep heeft [appellant2] zijn eis gewijzigd. Zijn primaire vorderingen berusten op het uitgangspunt dat Casa geen bestuurder van de hoofd VVE is geworden en geen beheerovereenkomst met de hoofd VVE heeft gesloten. Achtereenvolgens vordert hij een verklaring voor recht met die inhoud (vordering 1), een verklaring voor recht dat Casa bijgevolg ten onrechte gelden heeft geïnd van de leden van de hoofd VVE en de gemeente Den Haag (vordering 2), terugbetaling van deze gelden, vermeerderd met de geleden schade, nader op te maken bij staat, door het niet kunnen verrichten van het noodzakelijk onderhoud waarvoor dat geld was bestemd (vordering 3) en vergoeding van de kosten van gerechtelijke procedures, voor zover Casa de gelden door middel van een gerechtelijke procedure heeft geïnd (vordering 4). De subsidiaire vordering van [appellant2] wordt ingesteld voor het geval wordt geoordeeld dat Casa wél bestuurder van de hoofd VVE is geworden. [appellant2] vordert in dat geval terugbetaling van de VVE bijdragen op grond van een toerekenbare tekortkoming van Casa in het door haar gepretendeerde uitgevoerde onderhoud en de daardoor geleden schade, nader op te maken bij staat (vordering 5). Naar het hof begrijpt vordert [appellant2] zowel primair, als subsidiair dat Casa c.s. zal worden veroordeeld in de proceskosten en eventuele nakosten (vordering 6). Het hof constateert dat alle gewijzigde vorderingen – met uitzondering van de vordering 6 ter zake van de proceskosten – zijn ingesteld tegen Casa en niet tegen de hoofd VVE. De vorderingen die [appellant2] in eerste instantie nog stelde op de hoofd VVE te hebben heeft hij in dit hoger beroep dus laten varen.
Hoofd VVE
3.4
Uit de verklaring van [appellant2] tijdens de mondelinge behandeling maakt het hof op dat hij betwist dat in 1970 een hoofd VVE is opgericht. [appellant2] stelt namelijk dat uit de akte van 27 november 1970 blijkt dat de hoofd VVE is gesplitst in twee hoofd VVE’s, namelijk die voor [adres] 69/71/73 en die voor [adres] 75/77/79. Bewijs voor deze stelling vindt [appellant2] in het feit dat in de akte van 1970 twee aparte kavelnummers worden vermeld (7190 en 4537), waar er voorheen sprake was van één kavelnummer (4538) en het feit dat er sprake is van een splitsingstekening van het gebouw dat is opgedeeld in twee afzonderlijke gedeeltes met elk drie appartementen. Voor zover [appellant2] hiermee wil stellen dat er na 1970 helemaal geen hoofd VVE 69/71/73 en 75/77/79 meer heeft bestaan en dat dit orgaan daarna dus ook helemaal niets heeft kunnen besluiten, wordt die stelling verworpen. Ten eerste omdat deze grond te laat door [appellant2] is opgeworpen (in strijd met de twee-conclusie-regel). Maar ook als deze grond wel eerder zou zijn verwoord, slaagt die niet. In de akte van 27 november 1970 staat in artikel 5 lid 1 namelijk expliciet:
“Bij deze wordt opgericht een vereniging van eigenaren (…) De vereniging draagt de naam: Vereniging van Eigenaren [adres] 69/71/73 en 75/77/79 (…).”Dit is één hoofd VVE voor alle zes de appartementen en niet twee VVE’s voor ieder drie appartementen. Dat in de akte wel twee kavelnummers worden genoemd, maken deze duidelijke tekst niet anders. Daar komt bij dat in de wijziging splitsingsreglement van 24 mei 2005 pas twee sub VVE’s worden opgericht, waarbij is afgesproken dat de hoofd VVE blijft bestaan. Dit blijkt uit de artikelen 1 en 2 van de akte van 24 mei 2005 op pagina 5. Dit alles duidt erop dat de hoofd VVE in 1970 is opgericht en daarna is blijven bestaan en dus ook besluiten heeft kunnen nemen.
Primaire vorderingen: Casa bestuurder en beheerder?
3.5
In hoger beroep is het standpunt van [appellant2] kennelijk niet langer dat het besluit tot benoeming van Casa als bestuurder en beheerder van de hoofd VVE om (andere) formele redenen nietig is. Zijn grieven 1 tot en met 3 betreffen uitsluitend nog de verwerping van zijn stelling dat de notulen van de vergadering van 29 september 2003 zijn vervalst, dat deze vergadering nooit heeft plaatsgevonden en dat het besluit tot benoeming van Casa nimmer is genomen. Ook het hof ziet voor de juistheid van deze stellingen geen aanwijzingen. Het hof zal dit toelichten.
3.6
[appellant2] heeft geen grief gericht tegen de waardering in rechtsoverweging 4.3.4 van het bestreden vonnis van de door [appellant2] overgelegde verklaringen ter onderbouwing van de hiervoor bedoelde stelling. Het hof sluit zich in zoverre aan bij die overweging, neemt deze over en maakt haar tot de zijne. De overgelegde verklaringen zijn al om de door de rechtbank genoemde redenen onvoldoende om te komen tot de conclusie dat de vergadering niet heeft plaatsgevonden en de notulen van de vergadering zijn vervalst. In aanvulling daarop overweegt het hof nog het volgende:
  • Het standpunt dat de vergadering niet werkelijk is gehouden, staat op gespannen voet met een door [appellant2] ondertekende verklaring van 9 maart 2004 waarin melding wordt gemaakt van de vergadering op 29 september 2003 en waarin ook Casa wordt genoemd.
  • In de verklaring van [naam3] van 15 mei 2017, waarop [appellant2] zich beroept, is opgenomen dat de algemene ledenvergadering van 29 september 2003 haar helemaal onbekend is. In een eerdere verklaring van 8 maart 2004 – die door [appellant2] bij de rechtbank als productie 30 is overgelegd – heeft ook zij echter bevestigd dat er op 29 september 2003 een vergadering heeft plaatsgevonden. Dat komt de geloofwaardigheid van de eerdere verklaring niet ten goede.
  • Verder constateert het hof dat [naam1] in zijn e-mail van 22 augustus 2017 weliswaar aan [appellant2] heeft geschreven dat
  • [appellant2] bestrijdt in hoger beroep niet dat de notulen van de vergadering van 29 september 2003 in een brief van 15 oktober 2003 aan de afzonderlijke VVE-leden zijn toegezonden, zoals de rechtbank in aanmerking heeft genomen. Nergens uit blijkt dat toen door één of meer van de leden van de hoofd VVE hiertegen bezwaar is gemaakt. Dat had wel voor de hand gelegen als op 29 september 2003 helemaal geen vergadering had plaatsgevonden en er sprake was van vervalste notulen.
3.7
In de notulen van de algemene ledenvergadering van 30 mei 2012 is verder opgenomen dat de notulen van de vergadering van 29 september 2003 ongewijzigd zijn vastgesteld. [appellant2] heeft geen grief gericht tegen rechtsoverweging 4.5.1 tot en met 4.5.3 van het bestreden vonnis, waarin de rechtbank zijn stelling dat dit besluit tot vaststelling nietig is, gemotiveerd heeft verworpen. In hoger beroep volstaat [appellant2] met de stelling dat geen bewijs is geleverd dat de vergadering van 30 mei 2012 heeft plaatsgevonden, zonder iets aan te dragen waaruit het tegendeel zou kunnen volgen. Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de authenticiteit van de notulen van 30 mei 2012. Tot uitgangspunt strekt dan ook dat de notulen van de ledenvergadering van 29 september 2003 op de vergadering van 30 mei 2012 ongewijzigd zijn vastgesteld.
3.8
Bezien tegen deze achtergrond is het hof met de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat er op 29 september 2003 een vergadering van de hoofd VVE heeft plaatsgevonden waarbij Casa tot bestuurder en beheerder van de hoofd VVE is benoemd. Dat door Casa c.s. alleen een ongetekende beheersovereenkomst is overgelegd en Casa volgens [appellant2] geen van de in de beheersovereenkomst vermelde werkzaamheden heeft uitgevoerd, doet aan dit laatste niet af. Overigens heeft [appellant2] ook in hoger beroep onvoldoende gemotiveerd betwist dat Casa na de benoeming per 1 oktober 2003 de aan haar toebedeelde taken – zij het niet al te voortvarend – op zich heeft genomen, de leden daarover ook heeft geïnformeerd, uitnodigingen heeft verzonden voor de door haar (maar weinig) uitgeschreven ledenvergaderingen, jaarstukken heeft opgemaakt en de financiën heeft beheerd. Wat betreft de jaarstukken is door Casa op de mondelinge behandeling toegelicht dat alle leden van de hoofd VVE daarin ook inzage hebben via Twinq, een digitaal systeem. [appellant2] heeft bevestigd dat hij daarvoor inloggegevens en een wachtwoord heeft ontvangen, maar ook laten weten dat hij nooit van de mogelijkheid tot inzage gebruik heeft gemaakt. Dat maakt zijn kennelijk standpunt dat Casa geen taken uit de beheerovereenkomst heeft uitgevoerd niet overtuigender (en zeker niet beter toegelicht).
3.9
Meer specifiek over het onderhoud is ter gelegenheid van de mondelinge behandeling verduidelijkt dat de appartementseigenaren dit naar zich hebben toegetrokken. De wens om zelf het onderhoud uit te kunnen voeren, heeft geleid tot de splitsing in de sub VVE’s. Daarbij is bepaald dat de hoofd VVE blijft bestaan en dat een deel van de onderhoudswerkzaamheden voor haar rekening blijven, zoals ook in de hiervoor geciteerde verklaring van [naam1] tot uitdrukking komt. Dat gezamenlijk onderhoud is volgens Casa c.s. later weer door haar opgepakt, al blijft onduidelijk wanneer precies. Zonder nadere toelichting die ontbreekt, volgt uit de verschillende mails en producties waarnaar [appellant2] in zijn grief 2 verwijst, niet iets anders. Dat er buiten Casa om offertes zijn aangevraagd, is met de hiervoor geschetste gang van zaken en taakverdeling niet onverenigbaar. Voor zover [appellant2] nog benoemt dat Casa zich pas in 2017 druk is gaan maken over niet aan de hoofd VVE betaalde bijdragen en spreekt van een tekortschietend incassobeleid als Casa haar taken zou uitvoeren die staan opgesomd in de beheerovereenkomst, moet worden benadrukt dat dit incassobeleid met name op [appellant2] heeft gezien.
3.1
In hoger beroep stelt [appellant2] zich opnieuw op het standpunt dat de inning van de VVE bijdragen onrechtmatig is geweest, dan wel dat betaling daarvan als onverschuldigd betaald moet worden gekwalificeerd. Deze stelling bouwt voort op de hiervoor verworpen standpunten van [appellant2] en wordt niet zelfstandig nader onderbouwd. Het hof sluit zich aan bij rechtsoverweging 4.4.2 van het bestreden vonnis. Op die plaats heeft de rechtbank overwogen dat Casa rechtsgeldig tot bestuurder is benoemd en dat bij de wijziging van het splitsingsreglement in 2005 onder meer is bepaald dat de hoofd VVE blijft bestaan en dat de contributie van de eigenaren aan die hoofd VVE ongewijzigd blijft. Tegen die achtergrond bezien, valt niet in te zien waarom de inning van de VVE bijdragen onrechtmatig is geweest, dan wel dat de betaling daarvan onverschuldigd is geweest, nog daargelaten dat deze bedragen niet door Casa zijn geïnd, maar door de hoofd VVE.
3.11
De grieven 1 tot en met 3 worden tevergeefs voorgesteld en de primaire vorderingen, die steeds berusten op het uitgangspunt dat Casa geen bestuurder en beheerder is geworden en bovendien geen werkzaamheden heeft verricht, zullen worden afgewezen.
Subsidiair: toerekenbare tekortkoming?
3.12
Uitgangspunt bij de subsidiaire vordering is dat Casa bestuurder van de hoofd VVE is geworden en dat er een beheerovereenkomst tussen de hoofd VVE en Casa is gesloten. [appellant2] vordert terugbetaling van de VVE bijdrage op grond van een toerekenbare tekortkoming van Casa in het door haar gepretendeerde uitgevoerde onderhoud en de daardoor geleden schade, nader op te maken bij staat. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet is gebleken van een toerekenbare tekortkoming. Daartegen komt [appellant2] met zijn grief 4 op.
3.13
In het midden kan blijven of sprake is van een toerekenbare tekortkoming van Casa, omdat de subsidiaire vordering ook als dit het geval is niet kan worden toegewezen. [appellant2] ziet allereerst eraan voorbij dat de VVE bijdrage niet aan Casa, maar aan de hoofd VVE is betaald. De hoofd VVE heeft vervolgens betalingen aan Casa gedaan. Daarnaast miskent [appellant2] dat het in dat geval gaat om een eventuele toerekenbare tekortkoming bij de uitvoering van de beheerovereenkomst tussen Casa en de hoofd VVE. Desgevraagd is door zijn advocaat tijdens de mondelinge behandeling verduidelijkt dat door of namens de hoofd VVE aan Casa geen ingebrekestelling is verzonden en dat de beheerovereenkomst niet is vernietigd of ontbonden. Een deugdelijke grondslag voor de vordering ontbreekt dan ook.
Griffierecht bij de rechtbank
3.14
De rechtbank heeft [appellanten] veroordeeld in de proceskosten, waaronder begrepen € 2.042,- aan door Casa c.s. betaald griffierecht. [appellant2] heeft zijn daartegen gerichte grief 5 ter gelegenheid van de mondelinge behandeling ingetrokken, omdat die berustte op de onjuiste veronderstelling dat sprake is geweest van een kantonprocedure. Het hof zal de proceskostenveroordeling van de rechtbank in stand laten.
Bewijsaanbod
3.15
Voor zover [appellant2] bewijs aanbiedt van al zijn stellingen, is zijn aanbod onvoldoende gespecificeerd. Voor zover hij bewijs aanbiedt door het horen van verschillende getuigen die kunnen verklaren
“aangaande het opereren van Casa uit eigen ondervinding en waarneming en de schade die dat voor hen tot gevolg heeft gehad”, is zijn bewijsaanbod niet ter zake dienend.
De conclusie
3.16
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellanten] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [appellanten] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Het hof ziet geen aanleiding af te wijken van de forfaitaire proceskostenvergoeding, zoals Casa c.s. verzoekt. Een uitzondering op de forfaitaire proceskostenvergoeding is alleen mogelijk onder buitengewone omstandigheden, zoals in geval van misbruik van procesrecht of het onrechtmatig instellen van een procedure. Gelet op het recht op toegang tot de rechter, past bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen terughoudendheid. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had moeten blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende of behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. [2] Dat is hier niet het geval.
3.17
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
1. verklaart de sub VVE niet ontvankelijk in haar hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo van 25 november 2020;
2. bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo van 25 november 2020;
3. veroordeelt [appellanten] tot betaling van de volgende proceskosten van Casa c.s.:
€ 772,- aan griffierecht
€ 2.228,- aan salaris van de advocaat van Casa c.s. (2 procespunten x appeltarief II);
2. verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
3. wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P.H. van Driel van Wageningen, D.M.I. de Waele en G.D. Hoekstra, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 september 2020.

Voetnoten

1.Hof ’s-Hertogenbosch 18 augustus 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:3713. Zie ook hof Leeuwarden 21 juni 2011, ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ8703 en hof Den Haag 14 juni 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1623
2.Hoge Raad 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2366 en Hoge Raad 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828